ECLI:NL:RBNHO:2023:13073

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
C/15/346988 / KG ZA 23-671
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vorderingen curatoren tot veroordeling wederpartij bij overeenkomst gericht op doorstart partij mee te werken aan verdere afwikkeling van de afname van het onroerend goed

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een faillissement, hebben de curatoren van [naam] B.V. een kort geding aangespannen tegen [gedaagde], een besloten vennootschap, met als doel om deze te veroordelen tot medewerking aan de levering van onroerend goed. De rechtbank Noord-Holland heeft op 19 december 2023 uitspraak gedaan. De curatoren vorderen onder andere dat [gedaagde] verplicht wordt om alle benodigde informatie en documenten te verstrekken die nodig zijn voor de juridische levering van het onroerend goed. Tevens wordt [gedaagde] opgedragen om ervoor te zorgen dat de verzekeringsdekking voor het onroerend goed tot aan de levering in stand blijft.

De achtergrond van de zaak is dat [naam] B.V. op 23 januari 2023 in staat van faillissement is verklaard, waarbij de curatoren zijn aangesteld. [gedaagde] is als koper naar voren gekomen in een biedingsprocedure voor de doorstart van de onderneming. Er is een Asset Purchase Agreement gesloten, maar de levering van het onroerend goed is vertraagd door een geschil met de Belastingdienst over de waardering van het onroerend goed en de verschuldigde overdrachtsbelasting. Ondanks herhaalde verzoeken van de curatoren heeft [gedaagde] tot op heden niet de benodigde medewerking verleend.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van spoedeisend belang, omdat de curatoren risico lopen op aansprakelijkheid bij schade aan het onroerend goed als de verzekeringsdekking niet op peil blijft. De rechtbank heeft de vorderingen van de curatoren grotendeels toegewezen, met inbegrip van het opleggen van dwangsommen aan [gedaagde] voor het niet nakomen van de verplichtingen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor [gedaagde] om haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/346988 / KG ZA 23-671
Vonnis in kort geding van 19 december 2023
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [plaats 1],
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 2],
beiden in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] B.V.,
eisers,
advocaten mr. F. Diepraam en mr. B. van Veen te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] INTERNATIONAL B.V.,
statutair gevestigd te [plaats 3] en kantoor houdende te [plaats 4],
gedaagde,
advocaat mr. J. Mouthaan te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de curatoren en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 30 producties
  • de brief van 14 december 2023 van de curatoren met een verzoek ex artikel 22 Rv
  • de akte overlegging producties 31 en 32 tevens houdende vermeerdering van eis van de
zijde van de curatoren
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
In reactie op het door de curatoren ingediende verzoek ex artikel 22 Rv heeft de voorzieningenrechter op 14 december 2023 aan [gedaagde] laten weten dat hij verwacht dat zij in ieder geval (i) stukken in het geding brengt waaruit de actuele stellingname van de belastingdienst blijkt ten aanzien van de waarde van het onroerend goed die bij de berekening van de verschuldigde overdrachtsbelasting door de notaris moet worden gehanteerd (ii) een concreet antwoord op de vragen 2 en 3 van de curatoren, dan wel een toelichting waarom dat antwoord niet gegeven kan worden en (iii) zij naar vermogen voldoet aan het verzoek om de onder (1) t/m (5) vermelde stukken in het geding te brengen en bij niet voldoening redenen geeft voor haar weigering.
1.3.
Voor de mondelinge behandeling op 15 december 2023 zijn verschenen de curatoren, bijgestaan door mrs. Diepraam en Van Veen voornoemd en namens [gedaagde] mr. Mouthaan voornoemd vergezeld van de heer [betrokkene], als fiscalist verbonden aan het kantoor van mr. Mouthaan.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 23 januari 2023 is [naam] B.V. (hierna: [bedrijf]) door de rechtbank Noord-Holland in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mr. J. van der Kluit als rechter-commissaris en met benoeming van eisers tot curatoren.
2.2.
[bedrijf] exploiteerde een papierfabriek in [plaats 4]. Ten tijde van de faillietverklaring waren 250 werknemers bij [bedrijf] in loondienst.
2.3.
De curatoren hebben onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een doorstart van de onderneming. Hiervoor hebben zij een openbare biedingsprocedure gehouden. [gedaagde] kwam uiteindelijk als meest geschikte kandidaat uit de bus.
2.4.
Op 19 februari 2023 is tussen de curatoren als verkopers, [gedaagde] als koper en EPAC als investeerder een Asset Purchase Agreement gesloten (hierna: de overeenkomst). Doel van de overeenkomst is dat een doorstart gemaakt wordt en dat bepaalde activa en het personeel van [bedrijf] door [gedaagde] worden overgenomen. De curatoren hebben met toestemming van de gemeente [plaats 3] als erfpachtgever de rechten van erfpacht en opstalrechten van [bedrijf] aan [gedaagde] verkocht. De overeenkomst houdt voor zover hier relevant het volgende in:
(…)
3.4
The Assets are sold ‘as is, where is’ (in Dutch: voetstoots), without any quarantees/warranties and without the Seller being bound to give any indemnities. (…)
(…)
4. Purchase Price
4.1
The total purchase price for the Assets (the “Purchase Price”) is EUR 25.227.000,- excluding VAT (…) and is the sum of:
a. EUR 15,227,000,-- excluding VAT (…) (the “Tranche I Purchase Price”) to be paid in accordance with Article 6 and adjusted in accordance with Article 7;
plus
b. EUR 10,000,000,-- excluding VAT (…) (the “Tranche II Purchase Price”) which shall be settled by issuing shares in the capital of the Purchaser to the Sellers in accordance with Article 14 of this Agreement.
(…)
8 Transfer of Assets
(…)
8.2.
The transfer of he Ground Leases shall be effected by deed of transfer to be executed before civil-law notary Mr. P.A.J. Westhoff in Amsterdam and at the same time the shares in the capital of the Purchaser will be issued to the Sellers in accordance with Article 14. The deed of transfer shall not include any provisions detrimental for the Sellers compared to the terms and conditions set out in this Agreement. All costs in connection with the transfer of the Ground Leases (such as notary fees, legal fees, transfer tax and turnover tax) shall be borne by the Purchaser. In the period between the signing of this Agreement and the Transfer of the Ground Leases the Purchaser is allowed to use the Ground Leases without the obligation to pay any rent. Parties shall procure that the Ground Leases and the issue of Shares shall be effected as soon a reasonably possible.
(…)
14. Settlement of Tranche II Purchase Price; issuance of shares to Sellers
(…)
14.2
The Purchaser and the Investor shall procure that the Purchaser shall issue tot [bedrijf] within five (5) business days after the satisfaction of waiver of the Conditions Precedent a number of 100,000,000 of the same class of shares as held by the Investor at the time of issue in the share capital of Purchaser and [bedrijf] shall acquire an aggregate shareholding in the capital of the Purchaser of approximately 22,11% (for indicative reference only) on a fully diluted basis, such sharer (the “Seller Shares”).
2.5.
Op 24 februari 2023 en 28 februari 2023 zijn addenda aan de overeenkomst toegevoegd.
2.6.
Op 8 maart 2023 heeft [gedaagde] conform het bepaalde in artikel 8.2 van de overeenkomst 95 miljoen aandelen in [gedaagde] aan de curatoren uitgegeven waardoor de curatoren vanaf dat moment 21,2% van de aandelen in [gedaagde] hielden.
2.7.
De levering van het onroerend goed kon op dat moment nog niet plaatsvinden omdat de notaris nadere opheldering vroeg over twee punten met betrekking tot het erfpachtrecht met betrekking tot het parkeerterrein. Ook na opheldering van deze vraagpunten is het nog altijd niet tot een (juridische) levering van het onroerend goed gekomen als gevolg van een discussie tussen [gedaagde] en de belastingdienst over de waardering van het onroerend goed en de als gevolg daarvan verschuldigde overdrachtsbelasting.
2.8.
In weerwil van meerdere sommaties van de curatoren heeft [gedaagde] tot op heden nog altijd niet haar medewerking verleend aan de levering van het onroerend goed.

3.Het geschil

3.1.
De curatoren vorderen na vermeerdering van eis dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt en gebiedt om vanaf de dag van betekening van dit vonnis onverwijld iedere benodigde of gevraagde medewerking te verlenen aan de levering van het onroerend goed door de curatoren aan [gedaagde], onder andere door (i) het bevorderen en opvragen van de voor levering vereiste toestemmingen van derden, (ii) het aanleveren van alle voor levering van het onroerend goed vereiste informatie en documenten, (iii) het ondertekenen van alle voor levering van het onroerend goed vereiste documenten, (iv) het aan de curatoren verstrekken en in kopie blijven verstrekken van alle tussen enerzijds [gedaagde] en de notaris en anderzijds de belastingdienst gevoerde correspondentie (waaronder begrepen: brieven, e-mails, digitale tekstberichten, aangiften, aanslagen) met betrekking tot (de waardering en de beoogde levering van) het onroerend goed, en (v) het (doen) passeren van de bij de akte vermeerdering van eis als productie E25 overgelegde Akte Erfpacht en de als productie E26 overgelegde Akte Opstalrecht ten overstaan van een door de curatoren aan te wijzen notaris in Nederland, zulks steeds onder verbeurte aan de curatoren van een dwangsom van € 100.000,00 per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] niet aan (een gedeelte van) dit gebod voldoet, met een maximum van € 5.000.000,00;
II. Indien het recht van erfpacht niet binnen zeven (7) (de vzr leest: dagen) na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] is geleverd:
  • a) [gedaagde] veroordeelt om binnen uiterlijk 24 uur na het verstrijken van de bedoelde termijn een bedrag van € 5.006.674,40 over te maken naar de notarisrekening van een door de curatoren aan te wijzen notaris in Nederland, ter voldoening van de door [gedaagde] als koper van het recht van erfpacht verschuldigde overdrachtsbelasting, zulks onder verbeurte aan de curatoren van een dwangsom van € 100.000,- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] niet aan (een gedeelte van) dit gebod voldoet, met een maximum van € 5.000.000,-; en
  • b) bepaalt dat dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats treedt van de voor het verlijden van de Akte Erfpacht vereiste noodzakelijke wilsverklaring, volmacht, medewerking en/of handtekening van [gedaagde];
III. [gedaagde] veroordeelt om uiterlijk binnen drie (3) dagen na betekening van dit vonnis, of zoveel eerder of later als door de rechtbank in goede justitie te bepalen, op straffe van een aan de curatoren te verbeuren dwangsom van € 5.000,- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] niet aan (een gedeelte van) dit gebod voldoet, met een maximum van € 250.000,-, de volgende informatie aan de Curatoren te verstrekken:
  • a) een volledig overzicht van alle door [gedaagde] overgenomen voorraden die in de periode tot 1 december 2023 door [gedaagde] zijn gebruikt c.q. verwerkt, met vermelding van (i) de leveranciers van de betreffende voorraden, (ii) de verbruikte aantallen en (iii) de inkoopwaarde van de bedoelde voorraden;
  • b) een volledig overzicht van alle (dwang)crediteuren en/of leveranciers die zich beroepen op enig recht (zoals een eigendomsvoorbehoud, een recht van reclame, een retentierecht of een IE-recht) op de door [gedaagde] overgenomen activa en met wie [gedaagde] in de periode van 1 maart tot 1 december 2023 een regeling heeft getroffen, met vermelding van de inhoud van de getroffen regeling en het bedrag dat aan de betreffende (dwang)crediteuren en/of leveranciers is betaald;
  • c) een volledig overzicht van alle leveranciers, verhuurders en/of leasemaatschappijen die door [gedaagde] in de periode van 1 maart tot 1 december 2023 in de gelegenheid zijn gesteld om de door hen geleverde goederen terug te nemen c.q. op te halen, onder vermelding van de dag waarop de goederen zijn teruggenomen c.q. opgehaald en de inkoopwaarde van de betreffende goederen;
  • d) een volledig overzicht van alle lease- en huurverplichtingen die [gedaagde] tot 1 december 2023 heeft overgenomen c.q. nog wenst over te nemen, onder vermelding van de voorwaarden waaronder die overname van de lease- en/of huurverplichtingen heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden;
  • e) een volledig overzicht van alle lease- en huurverplichtingen die [gedaagde] niet meer wenst over te nemen;
  • f) een volledige kopie van alle informatie die in de periode tot 1 december 2023 door [gedaagde] aan EPAC is verstrekt met betrekking tot het beleid en de gang van zaken bij [gedaagde];
  • g) een volledig overzicht van alle transacties of rechtshandelingen tussen [gedaagde] en EPAC (inclusief alle direct en indirect aan EPAC gelieerde partijen en personen, waaronder in elk geval alle groepsmaatschappijen van EPAC) in de periode van 19 februari tot 1 december 2023;
  • h) een gedetailleerde tussentijdse balans, winst- en verliesrekening en een kasstroomoverzicht van [gedaagde], allen over de periode van 1 maart 2023 tot en met 30 september 2023 (Q3);
IV. [gedaagde] veroordeelt om, op straffe van een aan de curatoren te verbeuren dwangsom van € 5.000,-- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] niet aan (een gedeelte van) dit gebod voldoet, met een maximum van € 250.000,00, binnen de hierna genoemde termijn de volgende informatie aan de Curatoren te verstrekken:

binnen twee (2) weken na het einde van iedere kalendermaand (te beginnen binnen twee weken na 31 december 2023):
( a) een volledig overzicht van alle door [gedaagde] overgenomen voorraden die in de betreffende maand door [gedaagde] zijn gebruikt c.q. verwerkt, met vermelding van (i) de leveranciers van de betreffende voorraden, (ii) de verbruikte aantallen en (iii) de inkoopwaarde van de bedoelde voorraden;
( b) een volledig overzicht van alle (dwang)crediteuren en/of leveranciers die zich beroepen op enig recht (zoals een eigendomsvoorbehoud, een recht van reclame, een retentierecht of een IE-recht) op de door [gedaagde] overgenomen activa en met wie [gedaagde] in de betreffende maand een regeling heeft getroffen, met vermelding van de inhoud van de getroffen regeling en het bedrag dat aan de betreffende (dwang)crediteuren en/of leveranciers is betaald;
( c) een volledig overzicht van alle leveranciers, verhuurders en/of leasemaatschappijen die door [gedaagde] in de betreffende maand in de gelegenheid zijn gesteld om de door hen geleverde goederen terug te nemen c.q. op te halen, onder vermelding van de dag waarop de goederen zijn teruggenomen c.q. opgehaald en de inkoopwaarde van de betreffende goederen;
( d) een volledig overzicht van alle lease- en huurverplichtingen die [gedaagde] in de betreffende maand heeft overgenomen, onder vermelding van de voorwaarden waaronder die overname van de lease- en/of huurverplichtingen heeft plaatsgevonden;
( e) een volledige kopie van alle informatie die in de betreffende maand door [gedaagde] aan EPAC is verstrekt met betrekking tot het beleid en de gang van zaken bij [gedaagde];
( f) een volledig overzicht van alle transacties of rechtshandelingen tussen [gedaagde] en EPAC (inclusief alle direct en indirect aan EPAC gelieerde partijen en personen, waaronder in elk geval alle groepsmaatschappijen van EPAC) de in de betreffende maand hebben plaatsgevonden;
• binnen twee (2) weken na het einde van ieder kalenderkwartaal (te beginnen binnen twee weken na 31 december 2023):
( g) een gedetailleerde tussentijdse balans, winst- en verliesrekening en een kasstroomoverzicht van [gedaagde] over het betreffende kalenderwartaal;
• binnen twee (2) weken na het einde van ieder kalenderjaar (te beginnen binnen twee weken na 31 december 2023):
( h) een gedetailleerde balans, winst- en verliesrekening en een kasstroomoverzicht van [gedaagde] over het betreffende kalenderjaar;
V. [gedaagde] veroordeelt om ervoor zorg te dragen dat zolang het onroerend goed niet volledig aan [gedaagde] is geleverd, [bedrijf] (tenminste) conform de thans bestaande polisvoorwaarden verzekerd zal blijven en de huidige Brand- en bedrijfsschadeverzekering en Machinebreuk- en machinebreuk bedrijfsschadeverzekering mede ten behoeve van [bedrijf] als mede verzekerde, zal worden voortgezet, op straffe van een aan de curatoren te verbeuren dwangsom van € 100.000,- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] niet aan (een gedeelte van) dit gebod voldoet, met een maximum van € 1.000.000,-;
VI. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten van de curatoren, inclusief de nakosten, onder de bepaling dat [gedaagde] de rente op de voet van artikel 6:119 BW over deze proceskosten en nakosten verschuldigd is wanneer deze niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis aan de curatoren zijn voldaan.
3.2.
De curatoren leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort schiet in het nakomen van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Zij stellen dat [gedaagde] al negen maanden haar verplichtingen niet nakomt door niet mee te werken aan de juridische levering van het onroerend goed. Zij voeren aan dat zij gehoord hebben dat er een discussie gaande is tussen [gedaagde] en de Belastingdienst over de waardering en de verschuldigde overdrachtsbelasting, maar wijzen er op dat [gedaagde] hen hiervan niet op de hoogte heeft gehouden, terwijl inmiddels het risico bestaat dat het onroerend goed vanaf januari 2024 niet langer onder dezelfde polisvoorwaarden verzekerd zal zijn tegen brand en bedrijfsschade. De curatoren stellen dat [gedaagde] nu voldoende tijd heeft gehad en thans het risico van (mogelijk) te hoge overdrachtsbelasting zal moeten dragen, waarna zij na de levering hiertegen bezwaar kan maken bij de Belastingdienst. Daarbij benadrukken de curatoren dat zij hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gehouden door de Belastingdienst als er te weinig overdrachtsbelasting door [gedaagde] wordt betaald en [gedaagde] vervolgens niet thuis geeft. Tot slot benadrukken de curatoren dat zij spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen omdat, als de verzekeringsdekking op het onroerend goed vanaf januari 2024 niet meer toereikend zal zijn, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn bij beschadiging of verlies van het onroerend goed.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de levering van het onroerend goed

Spoedeisend belang
4.1.
Namens [gedaagde] is erkend dat zij gehouden is tot afname van het onroerend goed. Ook heeft zij niet weersproken dat zij het onroerend goed al ruim 9 maanden geleden had moeten afnemen en dat de curatoren al geruime tijd op die afname aandringen. Tenslotte is niet weersproken dat het pand na 1 januari 2024 uit de verzekeringsdekking gaat. Indien de boedel na dat moment nog eigenaar is, drukken de risico’s van het onverzekerd zijn op de boedel, terwijl het pand door de koper wordt geëxploiteerd.
Een en ander levert voldoende spoedeisend belang op.
Bevel ex artikel 22 Rv
4.2.
Aan het in r.o. 1.2 vermelde, door de voorzieningenrechter gegeven bevel aan [gedaagde] om ter zitting duidelijkheid te verschaffen over de gevoerde discussie met de Belastingdienst, heeft [gedaagde] geen gevolg gegeven. Zij heeft in het geheel geen informatie in het geding gebracht. Zij heeft ter zitting gesteld dat de gevoerde correspondentie informatie inhoudt waarvan de bestuurder van [gedaagde] zich beroept op geheimhouding. Zij heeft uitsluitend aangeboden om een brief van de Belastingdienst ter inzage aan de voorzieningenrechter te laten zien, niet aan de wederpartij. Hierin is de voorzieningenrechter niet meegegaan.
4.3.
Op grond van artikel 22 Rv is het een partij op grond van gewichtige redenen toegestaan om te weigeren om aan een bevel van de voorzieningenrechter tot het verstrekken van informatie te voldoen. [gedaagde] heeft haar beroep op geheimhouding van de gegevens op geen enkele wijze onderbouwd. De aard van de rechtsverhouding en van de gevraagde informatie brengt bovendien mee dat ook niet voorstelbaar is dat er valide redenen voor geheimhouding zijn. Onder die omstandigheden mag de voorzieningenrechter aan de weigering de gevolgen verbinden die hem geraden voorkomen.
De voorzieningenrechter verbindt daaraan de vaststelling dat het niet mogelijk is om met het huidige bestuur langs minnelijke weg tot oplossing van de onderhavige problematiek te komen.
De voorzieningenrechter zal de verdere inhoudelijke beoordeling voltrekken op het fundament van deze vaststelling.
Inhoudelijk
4.4.
In maart 2023 heeft de economische levering van het onroerend goed plaatsgevonden, gelijk met de levering van de aandelen aan de boedel. Niet kan worden ontkend dat van een wens van [gedaagde] om tot afname te komen in de afgelopen maanden niet of nauwelijks is gebleken. Dat wordt door [gedaagde] toegeschreven aan de omstandigheid dat de levering alleen kan worden voltrokken als zij het bedrag van de verschuldigde overdrachtsbelasting onder de notaris stort en zich daarbij conformeert aan de voorlopige opgave van de fiscus. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de fiscus de heffingsgrondslag op een (volgens [gedaagde]) veel te hoog bedrag van 50 miljoen euro stelt, hetgeen betekent dat er ruim 5 miljoen euro moet worden voorgefinancierd.
4.5.
De curatoren wijzen erop dat [gedaagde] het risico van deze eventualiteit ingevolge artikel 8.2 van de overeenkomst heeft aanvaard. Ook de curatoren achten de opgave van de fiscus te hoog, maar stellen dat [gedaagde] de curatoren, die daarop al maanden hebben aangedrongen, tot op de dag van vandaag geen enkele informatie over deze kwestie heeft verschaft, laat staan dat zij een poging heeft gedaan om met de curatoren afspraken te maken over een gezamenlijke stellingname of gecoördineerde informatieverstrekking in de richting van de Belastingdienst. De curatoren achten de maat vol.
4.6.
[gedaagde] heeft samengevat het volgende aangevoerd.
Het gaat hier om een bijzonder object waarvan de aanwendingsmogelijkheden zeer beperkt zijn en de bestemming dienovereenkomstig maar tot één enkel gebruik beperkt is, namelijk het exploiteren van een papierfabriek. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de erfpacht onder voorwaarde van dat gebruik is verstrekt. [gedaagde] heeft vraagtekens geplaatst bij de taxatierapporten die in opdracht van de curatoren zijn opgesteld, te weten een taxatierapport waarin het onroerend goed op 10 miljoen euro is gewaardeerd en een rapport waarin de installaties zijn gewaardeerd op 40 miljoen euro. [gedaagde] heeft gesteld dat bij die waardering geen rekening is gehouden bij de beperkte gebruiksmogelijkheid als papierfabriek, terwijl er ook geen waardering van een vergelijkbare papierfabriek voor handen is. Verder heeft zij aangevoerd dat aan het onroerend goed de verplichting kleeft om het schoon op te leveren aan de gemeente [plaats 3], wat gepaard zal gaan met enorme kosten omdat het onroerend goed gedurende decennia industrieel gebruikt is. Ook heeft [gedaagde] er op gewezen dat er in het verkooptraject geen enkele partij is geweest die in de buurt kwam van het bedrag van ongeveer 50 miljoen euro en dat mag worden aangenomen dat zíj, [gedaagde], de bieder met de beste prijs is geweest. Zij heeft erop gewezen dat zij ongeveer 21 miljoen euro heeft betaald, van welk bedrag ongeveer 15 miljoen direct gealloceerd kan worden aan de papiervoorraad, terwijl de overige 6 miljoen euro slechts gedeeltelijk betrekking heeft op het onroerend goed. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij het onroerend goed voor een bedrag van € 2.650.000,- heeft opgenomen in haar openingsbalans.
4.7.
Voorts heeft [gedaagde] opgemerkt dat zij direct na de transactie in maart 2023 overleg heeft gezocht met de Belastingdienst over de waarde van het onroerend goed in het economisch verkeer die de grondslag vormt voor de overdrachtsbelasting en dat in de periode van maart tot begin juli 2023 diverse gesprekken met de Belastingdienst zijn gevoerd. Daarin is duidelijk geworden dat de Belastingdienst op basis van de genoemde taxatierapporten vooralsnog aansluit bij de daarin vermelde waarderingen, wat neerkomt op een waarde van ongeveer 50 miljoen euro. Zij heeft benadrukt dat de Belastingdienst geen zelfstandig waarde-onderzoek heeft uitgevoerd en ook geen aanslag heeft opgelegd.
Zij heeft betoogd dat afname in de geschetste omstandigheden meebrengt dat zij zo’n 5 miljoen euro aan overdrachtsbelasting verschuldigd wordt, wat direct effect heeft op de doorstart van de onderneming, en dat die heffing is gebaseerd op een volstrekt irreële waarde.
Tot slot heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij zich vanaf begin november intensief heeft ingespannen om met behulp van waarderingsexperts tot een meer accurate waardering te komen, maar dat die waardering vanwege de complexiteit en onvergelijkbaarheid van het object niet eerder dan in de loop van januari beschikbaar zal zijn.
4.8.
Bij de beoordeling van het hiervoor weergegeven betoog van [gedaagde] geldt als uitgangspunt dat de verplichtingen van [gedaagde] uit de overeenkomstig jegens de boedel volstrekt helder zijn en dat die verplichtingen al maanden niet worden nagekomen.
Het fiscale risico dat [gedaagde] op zich heeft genomen houdt het risico in dat zij zich van rechtsmiddelen moet bedienen of anderszins moet inspannen om de Belastingdienst van haar huidige opvatting omtrent de waarderingsgrondslag voor de overdrachtsbelasting af te brengen.
De procesrechtelijke realiteit is dat de overdrachtsbelasting eerst moet zijn betaald alvorens [gedaagde] daartegen ontvankelijke rechtsmiddelen kan aanwenden. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid die op de relatie tussen [gedaagde] en de curatoren in hun hoedanigheid van koper en verkopers van toepassing zijn, brengen onder die omstandigheden mee dat van de curatoren kan worden verlangd dat ze, desgevraagd, [gedaagde] binnen redelijke grenzen behulpzaam zijn bij het beargumenteren van een lagere waarde, maar dan moet [gedaagde] daar wel om vragen en de curatoren voorzien van de nodige informatie over de stellingname van de Belastingdienst en de door de Belastingdienst gebruikte argumenten. Het is duidelijk dat dit niet is gebeurd. Aan een door de voorzieningenrechter gegeven bevel ex artikel 22 Rv tot overlegging van stukken hieromtrent is geen gevolg gegeven. [gedaagde] schermt met een beroep op geheimhouding, terwijl daar geen argumenten voor worden aangedragen.
4.9.
Onder die omstandigheden kan van de curatoren niet worden verlangd dat zij nog langer meegaan in het opschuiven van de levering. Waar [gedaagde] zich aan het belang van de boedel bij voortgang niets gelegen laat liggen, is het tijd voor meer ingrijpende maatregelen.
[gedaagde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de liquiditeitsbehoefte die voortvloeit uit toewijzing van de vordering haar mogelijkheden te boven gaat. Weliswaar heeft zij aangevoerd dat voldoening van een dergelijk bedrag aan overdrachtsbelasting invloed zal hebben op de doorstart van de onderneming, maar ook dit heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd.
[gedaagde] voldoet al maanden niet aan haar verplichting om informatie te verschaffen (aan de curatoren als aandeelhouders) over het reilen en zeilen van de door haar gedreven onderneming, terwijl de boedel nota bene aandeelhouder is.
De gehele opstelling van [gedaagde] zoals die uit het dossier en de proceshouding van [gedaagde] naar voren komt is er een van volstrekte onverschilligheid: zij laat zich op geen enkele wijze iets gelegen laat liggen aan de belangen van de curatoren en daarmee van de boedel.
4.10.
Dat brengt mee dat er, bij afweging van de betrokken belangen, voldoende aanleiding is om de door de curatoren ingestelde vordering op dit punt toe te wijzen, behoudens wat betreft het gevorderde onder (iv). De curatoren hebben die informatie immers niet nodig om de levering te kunnen afdwingen.
De resterende vordering legt aan [gedaagde] een verplichting om, op straffe van een dwangsom, gelden onder de notaris te storten die toereikend zijn om op basis van het thans door de Belastingdienst ingenomen standpunt overdrachtsbelasting af te dragen. Zolang dit niet gebeurt zal de notaris immers zijn ministerie weigeren en kan dus de levering als gevolg van een aan [gedaagde] toe te rekenen verzuim niet plaatsvinden.
Vervolgens kan door [gedaagde] bezwaar gemaakt worden. Daarbij kan de discussie over de in aanmerking komende waarderingsmaatstaf en de meest passende wijze om tot die waardering te komen ook met de Belastingdienst worden gevoerd.
4.11.
Anders dan [gedaagde] heeft betoogd betekent dit niet dat zij daarmee terecht komt in een wereld waarin de verkoper wel even voor de koper bepaalt hoeveel overdrachtsbelasting deze zal betalen. De constellatie is immers een waarin -na bezwaar- uiteindelijk de belastingrechter bepaalt wat er aan overdrachtsbelasting moet worden betaald.
Het petitum zal bovendien zodanig worden geformuleerd dat ruimte wordt gelaten voor de mogelijkheid dat de Belastingdienst de komende week naar aanleiding van overtuigender informatie van [gedaagde] tot een ander standpunt komt over de waardering.
4.12.
De gevorderde dwangsom als prikkel tot nakoming wordt onverkort toegewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de gevorderde dwangsom en/of de maximaal te verbeuren dwangsommen te matigen.
Informatievoorziening
4.13.
De curatoren baseren deze vordering op bepalingen in de overeenkomst waarin voor [gedaagde] informatieplichten zijn opgenomen. [gedaagde] heeft het bestaan en de inhoud van deze bepalingen niet weersproken. De aard van de vorderingen, de positie van de curatoren en de opstelling van [gedaagde], en met name van haar bestuurder, brengen mee dat er voldoende spoedeisend belang is bij het treffen van de gevraagde voorzieningen. De opstelling van [gedaagde] als door de curatoren toegelicht in de dagvaarding is onvoldoende weersproken en kenmerkt zich, als gezegd, door een grote mate van onverschilligheid en een volstrekte miskenning van het belang van een ordelijke faillissementsafwikkeling.
De voorzieningenrechter hecht geen geloof aan de stelling dat de curatoren nooit de administratie van de onderneming hebben verstrekt, alleen al niet omdat die stelling niet consistent is met de stelling die er twee zinnen later in de pleitnota op volgt, te weten dat is gebleken dat onderdelen van de administratie onder verantwoordelijkheid van de curatoren zijn verdwenen. Dat de curatoren niet communiceren met de directie van [gedaagde] en weigeren in het Engels te communiceren is bij gebrek aan enige onderbouwing evenmin aannemelijk.
4.14.
De gevorderde dwangsom als prikkel tot nakoming wordt ook in relatie tot deze voorziening onverkort toegewezen.
Proceskosten
4.15.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat de vorderingen van de curatoren worden toegewezen. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van de curatoren begroot op:
dagvaarding € 109,44
vastrecht € 676,00
salaris advocaat
€ 1.079,00
Totaal € 1.864,44
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over deze kosten zal worden toegewezen.
4.17.
Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde] om uiterlijk vanaf vijf dagen na betekening van dit vonnis onverwijld iedere benodigde of gevraagde medewerking te verlenen aan de levering van het onroerend goed door de curatoren aan [gedaagde], onder andere door:
  • het bevorderen en opvragen van de voor levering vereiste toestemmingen van derden
  • het aanleveren van alle voor levering van het onroerend goed vereiste informatie en documenten,
  • het ondertekenen van alle voor levering van het onroerend goed vereiste documenten,
  • het (doen) passeren van de als productie 25 (versie 2) overgelegde Akte Erfpacht en de als productie 26 (versie 2) overgelegde Akte Opstalrecht ten overstaan van een door de curatoren aan te wijzen notaris in Nederland,
op straffe van verbeurte aan de curatoren van een dwangsom van € 100.000,- per dag een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] niet aan (een gedeelte van) dit gebod voldoet, met een maximum van € 5.000.000,00;
5.2.
voor het geval het Recht van Erfpacht niet binnen zeven (7) dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] is geleverd:
( a) veroordeelt [gedaagde] om binnen uiterlijk 24 uur na het verstrijken van de bedoelde termijn:
 een bedrag van € 5.006.674,40
of, indien dit minder is:
 het bedrag dat blijkens een door de Belastingdienst aan de notaris gedane opgave nodig blijkt te zijn om hangende definitieve vaststelling van de ter zake geldende overdrachtsbelasting voorlopig gekweten te zijn,
over te maken naar de notarisrekening van een door de curatoren aan te wijzen notaris in Nederland, ter voldoening van de door [gedaagde] als koper van het Recht van Erfpacht verschuldigde overdrachtsbelasting, op straffe van verbeurte aan de curatoren van een dwangsom van € 100.000,- per dag een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] niet aan (een gedeelte van) dit gebod voldoet, met een maximum van € 5.000.000,00; en
( b) bepaalt dat dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als de voor het verlijden van de Akte Erfpacht vereiste noodzakelijke wilsverklaring, volmacht, medewerking en/of handtekening van [gedaagde];
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk binnen drie (3) dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een aan de curatoren te verbeuren dwangsom van € 5.000,-- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] niet aan (een gedeelte van) dit gebod voldoet, met een maximum van € 250.000,- aan te verbeuren dwangsommen, de volgende informatie aan de curatoren te verstrekken:
  • a) een volledig overzicht van alle door [gedaagde] overgenomen voorraden die in de periode tot 1 december 2023 door [gedaagde] zijn gebruikt c.q. verwerkt, met vermelding van (i) de leveranciers van de betreffende voorraden, (ii) de verbruikte aantallen en (iii) de inkoopwaarde van de bedoelde voorraden;
  • b) een volledig overzicht van alle (dwang)crediteuren en/of leveranciers die zich beroepen op enig recht (zoals een eigendomsvoorbehoud, een recht van reclame, een retentierecht of een IE-recht) op de door [gedaagde] overgenomen activa en met wie [gedaagde] in de periode van 1 maart 2023 tot 1 december 2023 een regeling heeft getroffen, met vermelding van de inhoud van de getroffen regeling en het bedrag dat aan de betreffende (dwang)crediteuren en/of leveranciers is betaald;
  • c) een volledig overzicht van alle leveranciers, verhuurders en/of leasemaatschappijen die door [gedaagde] in de periode van 1 maart 2023 tot 1 december 2023 in de gelegenheid zijn gesteld om de door hen geleverde goederen terug te nemen c.q. op te halen, onder vermelding van de dag waarop de goederen zijn teruggenomen c.q. opgehaald en de inkoopwaarde van de betreffende goederen;
  • d) een volledig overzicht van alle lease- en huurverplichtingen die [gedaagde] tot 1 december 2023 heeft overgenomen c.q. nog wenst over te nemen, onder vermelding van de voorwaarden waaronder die overname van de lease- en/of huurverplichtingen heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden;
  • e) een volledig overzicht van alle lease- en huurverplichtingen die [gedaagde] niet meer wenst over te nemen;
  • f) een volledige kopie van alle informatie die in de periode tot 1 december 2023 door [gedaagde] aan EPAC is verstrekt met betrekking tot het beleid en de gang van zaken bij [gedaagde];
  • g) een volledig overzicht van alle transacties of rechtshandelingen tussen [gedaagde] en EPAC (inclusief alle direct en indirect aan EPAC gelieerde partijen en personen, waaronder in elk geval alle groepsmaatschappijen van EPAC) in de periode van 19 februari 2023 tot 1 december 2023;
  • h) een gedetailleerde tussentijdse balans, winst- en verliesrekening en een kasstroomoverzicht van [gedaagde], allen over de periode van 1 maart 2023 tot en met 30 september 2023 (Q3);
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om, op straffe van een aan de curatoren te verbeuren dwangsom van € 5.000,-- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] niet aan (een gedeelte van) dit gebod voldoet, met een maximum van € 250.000,- aan te verbeuren dwangsommen, binnen de hierna genoemde termijn de volgende informatie aan de curatoren te verstrekken:

binnen twee (2) weken na het einde van iedere kalendermaand (te beginnen twee maanden na 31 december 2023):
  • a) een volledig overzicht van alle door [gedaagde] overgenomen voorraden die in de betreffende maand door [gedaagde] zijn gebruikt c.q. verwerkt, met vermelding van (i) de leveranciers van de betreffende voorraden, (ii) de verbruikte aantallen en (iii) de inkoopwaarde van de bedoelde voorraden;
  • b) een volledig overzicht van alle (dwang)crediteuren en/of leveranciers die zich beroepen op enig recht (zoals een eigendomsvoorbehoud, een recht van reclame, een retentierecht of een IE-recht) op de door [gedaagde] overgenomen activa en met wie [gedaagde] in de betreffende maand een regeling heeft getroffen, met vermelding van de inhoud van de getroffen regeling en het bedrag dat aan de betreffende (dwang)crediteuren en/of leveranciers is betaald;
  • c) een volledig overzicht van alle leveranciers, verhuurders en/of leasemaatschappijen die door [gedaagde] in de betreffende maand in de gelegenheid zijn gesteld om de door hen geleverde goederen terug te nemen c.q. op te halen, onder vermelding van de dag waarop de goederen zijn teruggenomen c.q. opgehaald en de inkoopwaarde van de betreffende goederen;
  • d) een volledig overzicht van alle lease- en huurverplichtingen die [gedaagde] in de betreffende maand heeft overgenomen, onder vermelding van de voorwaarden waaronder die overname van de lease- en/of huurverplichtingen heeft plaatsgevonden;
  • e) een volledige kopie van alle informatie die in de betreffende maand door [gedaagde] aan EPAC is verstrekt met betrekking tot het beleid en de gang van zaken bij [gedaagde];
  • f) een volledig overzicht van alle transacties of rechtshandelingen tussen [gedaagde] en EPAC (inclusief alle direct en indirect aan EPAC gelieerde partijen en personen, waaronder in elk geval alle groepsmaatschappijen van EPAC) die in de betreffende maand hebben plaatsgevonden;

binnen twee (2) weken na het einde van ieder kalenderkwartaal (te beginnen twee maanden na 31 december 2023):
( g) een gedetailleerde tussentijdse balans, winst- en verliesrekening en een kasstroomoverzicht van [gedaagde] over het betreffende kalenderkwartaal;

binnen twee (2) weken na het einde van ieder kalenderjaar (te beginnen twee maanden na 31 december 2023):
( h) een gedetailleerde balans, winst- en verliesrekening en een kasstroomoverzicht van [gedaagde] over het betreffende kalenderjaar;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om ervoor zorg te dragen dat zolang het onroerend goed niet volledig aan [gedaagde] is geleverd, de huidige Brand- en bedrijfsschadeverzekering en Machinebreuk- en machinebreuk bedrijfsschade verzekering mede ten behoeve van [naam] B.V. als medeverzekerde, zal worden voortgezet, althans dat [naam] B.V. (tenminste) op het dekkingsniveau van de ten tijde van de mondelinge behandeling bestaande polisvoorwaarden verzekerd blijft, op straffe van een aan de curatoren te verbeuren dwangsom van € 100.000,- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] niet aan (een gedeelte van) dit gebod voldoet, met een maximum van € 1.000,000,00;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curatoren van een bedrag van € 1.864,44 ter zake van de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 19 december 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1155