ECLI:NL:RBNHO:2023:13411

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
10758861 \ CV EXPL 23-6835
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vordering van ING Bank N.V. tegen een consument inzake een bankrekening en de toepassing van consumentenbescherming

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen ING Bank N.V. en een consument. ING heeft de gedaagde partij gedagvaard, maar deze is niet verschenen, waardoor verstek is verleend. ING vordert betaling van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente, op basis van een overeenkomst tot het openen van een bankrekening. De gedaagde partij heeft de overeenkomst niet nageleefd, wat heeft geleid tot een roodstand op de rekening.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij een natuurlijk persoon is en in beginsel als consument wordt aangemerkt. Dit betekent dat de rechter ambtshalve de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht moet toepassen. De kantonrechter heeft ING opgedragen om de stellingen in de dagvaarding nader toe te lichten, met specifieke vragen over de eventuele kredietfaciliteiten en de relatie tussen de roodstand en deze faciliteiten.

Daarnaast moet de kantonrechter ambtshalve toetsen of de algemene voorwaarden van toepassing zijn en of daarin geen oneerlijke bedingen zijn opgenomen. De kantonrechter heeft ook aandacht besteed aan de rente die ING vordert en de voorwaarden waaronder deze wordt berekend. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het rentebeding vermoedelijk oneerlijk is, omdat het niet duidelijk is hoe het rentepercentage wordt vastgesteld en wanneer deze in rekening wordt gebracht.

De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij ING de gelegenheid krijgt om de gevraagde informatie te verstrekken. De volgende zitting is gepland op 17 januari 2024, waar ING de gelegenheid krijgt om op de vragen van de kantonrechter te reageren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10758861 \ CV EXPL 23-6835
Uitspraakdatum: 20 december 2023
vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ING Bank N.V.
gevestigd te Amsterdam
de eisende partij
verder te noemen: ING
gemachtigde: Flanderijn gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.Het procesverloop

1.1.
ING heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De vordering

2.1.
ING vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat de gedaagde partij wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 500,00 - onder uitdrukkelijke reservering van haar rechten op het restant-, vermeerderd met de wettelijke rente over de (nog openstaande) hoofdsom gerekend vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten.
2.2.
Aan haar vordering legt ING ten grondslag dat tussen ING en de gedaagde partij een overeenkomst tot het openen en aanhouden van een bankrekening is gesloten. De bankrekening is rood komen te staan, zonder dat daarvoor door ING toestemming was verleend en daarmee is de gedaagde partij tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Na het ontstaan van de roodstand heeft ING de gedaagde partij schriftelijk op het tekortschieten gewezen en verzocht het tekort aan te vullen. Na het uitblijven van de aanvulling is ING tot opeising overgegaan. De opeisbare hoofdsom bedraagt € 969,36. ING vordert ook wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 30 augustus 2021 tot de dag dat de gehele vordering betaald is, omdat de gedaagde partij te laat is met betalen. Die rente bedraagt tot dagvaarding € 57,16. ING beperkt haar vordering om haar moverende redenen.
2.3.
De gedaagde partij is niet verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd.

3.De beoordeling

3.1.
De gedaagde partij is een natuurlijk persoon. Natuurlijke personen worden in beginsel aangemerkt als consument. Op grond van vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de rechter, als sprake is van een geschil waarbij een consument partij is, de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht toepassen. Dat moet hij ook doen als daar niet om is gevraagd (‘ambtshalve toepassing’). De dagvaarding moet voldoende informatie verschaffen om de rechter in staat te stellen te beoordelen of de vordering niet onrechtmatig of ongegrond is en daarbij te beslissen of er aanleiding is om het Europees consumentenrecht ambtshalve toe te passen.
3.2.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de overeenkomst tot het openen van een betaalrekening is gesloten op 18 november 2010 toen titel 2A van boek 7 BW nog niet gold. Titel 2A van boek 7 BW bevat bepalingen ter uitvoering van de Richtlijn consumentenkrediet (Richtlijn 2008/48/EG) en is in werking getreden op 25 mei 2011. Daarom hoeft de kantonrechter ten aanzien van die overeenkomst niet ambtshalve te toetsen of ING vóór het sluiten van de overeenkomst informatie aan de gedaagde partij heeft verstrekt en ook niet of ING een kredietwaardigheidstoets heeft uitgevoerd. Het is de kantonrechter echter niet duidelijk of de gedaagde op enig moment een aanvullende overeenkomst met ING heeft gesloten op basis waarvan kredietruimte of soortgelijke faciliteit was toegestaan. De roodstand is immers pas in 2021 ontstaan. De kantonrechter zal ING daarom bevelen de stellingen in de dagvaarding toe te lichten. De kantonrechter heeft concreet de volgende vragen:
a. Heeft de gedaagde partij op enig moment een (aanvullende) overeenkomst met ING gesloten op basis waarvan kredietruimte of een soortgelijke faciliteit was toegestaan? Als dit het geval was, dient ING de stukken die daarop zien (overeenkomst, voorwaarden e.d.) over te leggen.
b. Is er een relatie tussen de roodstand en een eventuele kredietfaciliteit?
c. Uit de stukken blijkt niet (voldoende) wanneer de roodstand is ontstaan. ING dient een compleet overzicht van het verloop van de roodstand aan te leveren, waaruit de opbouw van de vordering blijkt (hoofdsom zonder rente).
3.3.
Als de kantonrechter na het nemen van de akte door ING van oordeel is dat sprake is van een overeenkomst (met kredietfaciliteit) waarop titel 2A van boek 7 BW van toepassing is, zal zij ambtshalve toetsen of aan de voorwaarden die gelden met betrekking tot zo’n kredietovereenkomst is voldaan.
Ambtshalve toetsing van algemene voorwaarden: Voorwaarden Betaalrekening (hierna: de algemene voorwaarden)
3.4.
De kantonrechter moet ambtshalve beoordelen of op de overeenkomst met de gedaagde partij algemene voorwaarden van toepassing zijn en zo ja, of daarin geen bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument, in de zin van artikel 3 van de
Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn). Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a BW, waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
3.5.
De kantonrechter moet in dit verband beoordelen of bedingen, waaraan een consument gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren. In dat geval moet de kantonrechter daar consequenties aan verbinden, met de bedoeling dat de consument erop kan vertrouwen dat de ‘kleine lettertjes’ niet oneerlijk voor hem uitpakken – en dat hij wordt beschermd als hij zijn handtekening heeft gezet onder een overeenkomst waarin oneerlijke bedingen blijken te zijn opgenomen.
3.6.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen. In dat laatste geval heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. Dat geldt voor de gevorderde hoofdsom, maar ook voor bijkomende vorderingen, zoals de gevorderde vergoedingen voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten of rente.
3.7.
Samenvattend moet de kantonrechter in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
Rente
3.8.
ING maakt ook aanspraak op vergoeding van rente. In artikel 18 van de algemene voorwaarden is daarover een beding opgenomen. De kantonrechter moet dus beoordelen of het genoemde artikel in de algemene voorwaarden oneerlijk is ten opzichte van de gedaagde partij. Artikel 18 luidt als volgt:

18.1 De rentepercentages voor tegoeden of tekorten op Betaalrekeningen, de wijze van renteberekening, (…), worden door de ING vastgesteld en kunnen met onmiddellijke ingang worden gewijzigd. De ING zorgt ervoor dat informatie over genoemde onderwerpen verkrijgbaar is.
18.2
De ING zal rekeninghouder op door haar te bepalen tijdstippen, maar ten minste eenmaal per jaar, voor de in het vorige lid bedoelde rente crediteren of debiteren. De ING is bevoegd de in het vorige lid genoemde bedragen, (…) aan de rekeninghouder in rekening te brengen en de Betaalrekening daarvoor te debiteren.”
3.9.
De kantonrechter begrijpt dat in dit geval sprake is van een tekort op de betaalrekening, zodat ING op grond van artikel 18.1 rente in rekening kan brengen. Het rentepercentage wordt door ING vastgesteld, maar daarbij is niet toegelicht op welke wijze dat gebeurt en hoe hoog dat percentage is of kan zijn. Ook is niet duidelijk op welk moment ING de verschuldigde rente bij een rekeninghouder in rekening mag brengen. Als gevolg daarvan kan de consument geen goede inschatting maken van de economische gevolgen van dit rentebeding. Daarmee wordt dit beding vermoed oneerlijk te zijn. De kantonrechter is daarom voornemens om het beding te vernietigen. De eisende partij krijgt de gelegenheid om zich hierover uit te laten.
3.10.
Als naleving van het hiervoor beschreven bevel een verandering of vermeerdering van de eis of de gronden van de eis meebrengt, moet ING dit vonnis met de aanvulling op de dagvaarding aan de gedaagde partij betekenen. Ook moet zij dan de gedaagde partij oproepen om op de hierna te noemen datum op de rolzitting te verschijnen om voort te procederen in de zaak. Artikel 130 Rv en de goede procesorde vereisen dit. De kosten van de betekening blijven in dat geval voor rekening van ING.
3.11.
Als aan de hierboven bedoelde opdrachten niet of niet volledig wordt voldaan, zal de rechter daaraan op grond van de artikelen 21 en 139 Rv de gevolgen verbinden die zij geraden acht.
3.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
beveelt ING om bij akte de stellingen in de dagvaarding toe te lichten door de inlichtingen te verstrekken die gevraagd worden in overwegingen 3.2 en 3.9 van dit vonnis;
4.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
17 januari 2024voor het nemen van een akte door ING;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter