ECLI:NL:RBNHO:2023:1351

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
10012527 \ CV EXPL 22-2669
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over gebreken en huurprijsvermindering

In deze zaak vorderen huurders herstel van gebreken aan het gehuurde en huurprijsvermindering. De kantonrechter wijst deze vordering af, omdat de huurders onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is van gebreken die door de verhuurder moeten worden hersteld en recht geven op huurprijsvermindering. De tegenvordering van de verhuurder, die ziet op betaling van het onterecht door de huurders opgeschorte deel van de huur, wordt wel toegewezen. De door de verhuurder gevorderde verklaring voor recht dat de huurovereenkomst is geëindigd en de gevorderde ontruiming worden daarentegen afgewezen. Anders dan de verhuurder betoogt, is geen sprake van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd die door het verlopen van die termijn is geëindigd. De huurders hebben bij dagvaarding van 18 juli 2022 een vordering tegen de verhuurder ingesteld. De verhuurder heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend. De kantonrechter concludeert dat de vocht- en schimmelproblemen in het gehuurde voornamelijk het gevolg zijn van het gedrag van de huurders, die onvoldoende ventileren. De kantonrechter wijst de vordering van de huurders af en kent de huurachterstand van de verhuurder toe, evenals de buitengerechtelijke incassokosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10012527 \ CV EXPL 22-2669
Uitspraakdatum: 2 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiseres]

2.
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eisers
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. B. Wernik
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. R.J. van de Leur
De zaak in het kort
In deze zaak vorderen huurders herstel van gebreken aan het gehuurde en huurprijsvermindering. De kantonrechter wijst deze vordering af, omdat de huurders onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is van gebreken die door de verhuurder moeten worden hersteld en recht geven op huurprijsvermindering. De tegenvordering van de verhuurder, die ziet op betaling van het onterecht door de huurders opgeschorte deel van de huur, wordt wel toegewezen. De door de verhuurder gevorderde verklaring voor recht dat de huurovereenkomst is geëindigd en de gevorderde ontruiming worden daarentegen afgewezen. Anders dan de verhuurder betoogt, is geen sprake van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd die door het verlopen van die termijn is geëindigd.

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] hebben bij dagvaarding van 18 juli 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 3 februari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brief van 23 januari 2023 nog een actualisering van haar tegenvordering toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eisers] huren van [gedaagde] een zelfstandige woonruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna te noemen: ‘het gehuurde’). Het gehuurde is gelegen op een bovenverdieping van een woonhuis en bestaat uit een woonkamer met keuken en een slaapkamer. In de slaapkamer bevinden zich op een apart betegeld gedeelte, een wastafel en een douchecabine.
2.2.
[eisers] bewonen het gehuurde met hun twee nog zeer jonge kinderen.
2.3.
De huurprijs bedraagt € 830,00 per maand. Vanaf 1 maart 2022 hebben [eisers] hun huurbetaling gedeeltelijk opgeschort en betalen zij maandelijks slechts € 590,00 aan [gedaagde] .
2.4.
De tussen partijen gesloten huurovereenkomst bevat de volgende bepaling.
‘Artikel 1
Deze huur en verhuur wordt verlengd en gaat in op 23 juli 2021 t/m 22 juli 2022 en deze is aangegaan voor bepaalde tijd. Zonder opzegging loopt de overeenkomst door voor onbepaalde tijd. Opzegtermijn is een maand (…)’
2.5.
Bij brief van 30 december 2021 heeft de gemachtigde van [eisers] aan [gedaagde] laten weten dat sprake is van gebreken in het gehuurde en hem gesommeerd deze te herstellen. In reactie hierop heeft [gedaagde] bij e-mail van 19 januari 2022 geschreven:

Ik ben vorige week binnen geweest om de kamers te ontsmetten want dat kon niet langer wachten want die schimmel is zeer agressief en niet gezond voor een kleine jongen
(…)
De werkzaamheden die gedaan moeten worden zijn nieuw laminaat aanbrengen in de verdieping een nieuwe douche cabine monteren
Ventilatiesleuven in de ramen
monteren weer alles behandelen met schimmel reiniger en het keukentje beplaten met watervaste plaat’
2.6.
Bij brief van 8 februari 2022 heeft de gemachtigde van [eisers] aan [gedaagde] bericht dat van de werkzaamheden genoemd in de e-mail van 19 januari 2022 [gedaagde] tot dan toe alleen het laminaat heeft vervangen. Hij heeft [gedaagde] daarom gesommeerd over te gaan tot herstel van de overige gebreken. [gedaagde] heeft naar aanleiding hiervan op 20 februari 2022 het volgende laten weten.
‘Ik heb de diverse werkzaamheden uitgevoerd volgens mijn opgave
Laminaat aangebracht
Ventilatie roosters aangebracht in het voor en het achter raam
Alles ook weer behandelt met schimmel reiniger
Het keukentje beplaat met watervaste plaat
Bij nadere inspectie was het vervangen van de douche wand niet nodig het is nog van goeie kwaliteit
Ik heb hem schoongemaakt en zag er weer keurig uit maar de bewoners moeten het wel goed onderhouden en schoon maken
Dat geld het zelfde voor het appartement
Als dat niet gebeurd zit het appartement zo weer voor schimmel en goed ventileren
Als de schimmel weer terug komt moeten zij gelijk bellen zodat ik het gelijk weer kan behandelen
Verder heb ik alle klachten behandeld dus ik begrijp niet zo goed wat er is’
2.7.
Op 21 april 2022 heeft [gedaagde] de gemachtigde van [eisers] een e-mail gestuurd. waarin hij het volgende mededeelt:
‘Zo als ik u bericht heb zijn de klachten in het appartement verholpen
U houd nog wel elke maand € 240 in
Dat kan echt niet, temeer omdat Fam [eisers] mij niet heeft gemeld dat mevrouw zwanger was toen ze het appartement ging huren
In het huurcontract staat niet meer als twee personen, voor meer is het ook niet geschikt
Ik heb nog even geduld gehad zodat zij andere woonruimte konden zoeken maar nu moet ik toch de huur opzeggen per 23 juli 2020’
2.8.
Omdat [eisers] van mening zijn dat [gedaagde] de gebreken niet heeft verholpen, hebben zij [gedaagde] op 18 juli 2022 gedagvaard.
2.9.
Op 27 juli 2022 heeft een door [gedaagde] ingeschakelde deskundige, te weten Gewoon Koen (hierna te noemen: ‘de deskundige’) het gehuurde bekeken en een rapport opgesteld. De deskundige komt in zijn rapport tot de volgende conclusie.
‘Het appartement betreft een klein en simpel appartement met enkelglas en minimale ruimte waardoor er een sanitaire voorziening in de slaapkamer is ingebouwd. Doordat het (twee persoons) appartement met 4 personen wordt betrokken en er ook enkelglas in het appartement aanwezig is, is het appartement gevoeliger voor vochtophoping. Zeker als er matig wordt geventileerd door de bewoners.
(…)
Het is naar mijn oordeel aannemelijk dat de oorzaak van de schimmelvorming voor het overgrote deel is gelegen in het onvoldoende gebruik maken van de mogelijkheden om de vertrekken te ventileren en dit in combinatie met het stookgedrag van de huurders. Daarbij kunnen de huurders meer doen om dit probleem te voorkomen, naast ventileren zou het appartement veel beter kunnen worden schoongehouden en kan de doucheruimte na gebruik worden gedroogd.
(…)
Gezien het feit dat:
  • de klachten tot uiting zijn gekomen na de komst van het eerste kind (waarbij verwacht mag worden dat men meer in de woning verblijft),
  • de uiting van de huurder omtrent het dichthouden van ramen om geluidsoverlast te voorkomen en
  • de stelling dat dit de eerste huurders zijn die problemen ervaren met schimmel,
is het ventilatie- en stookgedrag van de huurder een zeer aannemelijke oorzaak van de problematiek.’

3.De vordering

3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot herstel van de onder punt 4 van de dagvaarding genoemde gebreken (zie hierna onder 3.2), op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft.
Daarnaast vorderen [eisers] dat de kantonrechter bepaalt dat zij, vanaf maart 2022 totdat de gebreken zijn hersteld, slechts gehouden zijn 70% van de huurprijs te betalen.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] , als verhuurder, verplicht is gebreken aan het gehuurde te herstellen. Volgens [eisers] moet [gedaagde] daarom de volgende gebreken herstellen:
  • aanbrengen nieuw laminaat,
  • plaatsen nieuwe douchecabine,
  • aanbrengen van ventilatiesleuven in de ramen,
  • herstel keukenblok
  • behandeling schimmel in de gehele woning
Ondanks de toezeggingen van [gedaagde] dat hij deze gebreken zou herstellen, heeft hij dat tot op heden niet gedaan. Omdat het huurgenot van [eisers] als gevolg van deze gebreken wordt beperkt, moet de huurprijs, totdat de gebreken zijn hersteld, verminderd worden met 30%.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat voor zover al sprake was van gebreken, deze in januari 2022 door hem zijn hersteld. Dat [eisers] nog last hebben van vocht en schimmel in het gehuurde komt doordat [eisers] het gehuurde onvoldoende ventileren, hetgeen de door [gedaagde] ingeschakelde deskundige heeft bevestigd. Daarom is geen sprake van een door [gedaagde] te herstellen gebrek. Mocht dat echter wel het geval zijn, dan voert [gedaagde] aan dat hij nooit een deugdelijke ingebrekestelling heeft ontvangen en daardoor niet in verzuim is komen te verkeren. Bovendien blijkt uit de dagvaarding niet duidelijk welke gebreken hersteld zouden moeten worden. De vordering van [eisers] moet dan ook worden afgewezen.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering;
  • een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst per 23 juli 2022 is geëindigd en dat [eisers] vanaf die datum zonder recht of titel in het gehuurde verblijven;
  • een verklaring voor recht dat door [eisers] gestelde gebreken niet aan hem zijn toe te rekenen en er geen sprake is van ernstige gebreken die recht geven op een huurprijsvermindering;
  • dat [eisers] worden veroordeeld het gehuurde te ontruimen;
  • dat [eisers] na vermeerdering van de tegenvordering, worden veroordeeld tot betaling van € 2.640,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
4.3.
[gedaagde] legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij op 21 april 2022 aan de gemachtigde van [eisers] heeft laten weten dat hij de huurovereenkomst na afloop van de termijn waarvoor deze was aangegaan, niet voort wenste te zetten. Hierdoor is de overeenkomst op 22 juli 2022 geëindigd en moeten [eisers] die nu dus zonder recht of titel in de woning verblijven, deze ontruimen. Verder stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat [eisers] de huur ten onrechte gedeeltelijk hebben opgeschort, omdat geen sprake is van gebreken waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is. Het onterecht opgeschorte deel van de huur, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, moeten [eisers] daarom alsnog betalen.
4.4.
Op het verweer van [eisers] tegen de tegenvordering zal, voor zover van belang, bij de beoordeling worden ingegaan.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
Op grond van artikel 7:207 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een huurder in geval van vermindering van zijn huurgenot door een gebrek een daaraan evenredige vermindering van de huurprijs vorderen. Onder gebrek moet, gelet op het bepaalde in artikel 7:204 lid 1 BW, worden verstaan: een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft.
5.2.
Hoewel in punt 4 van de dagvaarding meerdere gebreken worden genoemd, is op de zitting duidelijk geworden dat [eisers] vooral willen dat de vocht- en schimmelproblemen waar zij last van hebben, worden verholpen. Dat sprake is van (ernstige) schimmelvorming in het gehuurde is door [gedaagde] niet weersproken. Partijen twisten echter over de vraag wat de oorzaak daarvan is.
5.3.
Vooropgesteld wordt dat de omstandigheid dat sprake is van vocht- en schimmelproblemen niet per definitie maakt dat sprake is van een gebrek. Om vast te stellen of dat laatste het geval is, moet eerst vastgesteld worden wat de oorzaak is van die problemen is en aan wie deze oorzaak kan worden toegerekend.
5.4.
[eisers] stellen zich op het standpunt dat sprake is van vocht- en schimmelproblemen, doordat de doucheruimte zich in de slaapkamer bevindt. Volgens [eisers] volgt uit het Gebrekenboek van de Huurcommissie dat een doucheruimte zich in een aparte ruimte moet bevinden. Nu dit niet het geval is, is er volgens hen sprake van een gebrek dat [gedaagde] moet herstellen. [gedaagde] daarentegen voert aan dat sprake is van schimmelvorming, omdat [eisers] de woning onvoldoende ventileren en omdat zij deze met vier personen bewonen terwijl deze maar geschikt is voor maximaal twee personen. Eerdere huurders hadden volgens [gedaagde] nooit last van dergelijke problemen. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de problemen worden veroorzaakt door het gedrag van [eisers] verwijst [gedaagde] naar het rapport van de door hem ingeschakelde deskundige. Deze concludeert op basis van het door hem verrichte onderzoek dat het aannemelijk is dat de oorzaak van de schimmelvorming voor het overgrote deel is gelegen in het onvoldoende gebruik maken van de ventilatiemogelijkheden in het gehuurde in combinatie met het stookgedrag van [eisers] Verder geeft de deskundige aan dat [eisers] naast het beter ventileren van de woning, meer zouden kunnen doen om schimmelvorming te voorkomen, zoals het schoonhouden van de woning en het droogmaken van de doucheruimte na gebruik. Om de ventilatie in de douchehoek te verbeteren zou er volgens de deskundige mechanische ventilatie kunnen worden aangebracht.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] met het rapport van de deskundige voldoende heeft onderbouwd dat de vocht en schimmelproblemen veroorzaakt worden door het gedrag van [eisers] Het had gelet op dat rapport op de weg van [eisers] gelegen om het oorzakelijk verband tussen hun woongedrag en de schimmelproblemen te weerleggen, door bijvoorbeeld te wijzen op bouwkundige gebreken of onvoldoende ventilatiemogelijkheden. Dit hebben zij onvoldoende gedaan. [eisers] hebben enkel naar voren gebracht dat zij de woning wel goed ventileren, maar dat is, mede gezien de omstandigheid dat de deskundige tijdens zijn bezoek heeft geconstateerd dat zowel het ventilatierooster als het draairaam in de woonkamer gesloten en niet vrij toegankelijk waren, onvoldoende.
5.6.
Ook aan het verweer dat sprake is van een gebrek, omdat de douche zich in de slaapkamer en niet in een aparte ruimte bevindt, gaat de kantonrechter voorbij. Anders dan [eisers] betogen, volgt uit het Gebrekenboek niet dat sprake is van een gebrek als er geen aparte badruimte in een woning aanwezig is. Volgens het Gebrekenboek is enkel sprake van een gebrek als in een woning geen wasgelegenheid aanwezig is. Niet vereist is dat dat deze wasgelegenheid zich in een aparte ruimte bevindt. Ten slotte valt zonder nadere motivering die ontbreekt, ook niet in te zien dat de schimmelproblemen zullen verminderen als er om de wastafel en douchecabine wanden geplaatst zouden worden: ook dan zal (vermoedelijk vooral via de slaapkamer) geventileerd moeten worden.
5.7.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat niet vast is komen te staan dat de vocht- schimmelproblemen zijn ontstaan als gevolg van een gebrek aan het gehuurde. Voor zover volgens [eisers] nog sprake is van andere gebreken geldt dat zij onvoldoende concreet hebben gemaakt wat deze gebreken zijn en dat [gedaagde] in verzuim is ten aanzien van het herstellen daarvan.
5.8.
Omdat geen sprake is van een gebrek in de zin van de wet, kunnen [eisers] geen aanspraak maken op vermindering van de huurprijs wegens gederfd huurgenot. De vordering van [eisers] zal dan ook worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [eisers] omdat zij ongelijk krijgen. [gedaagde] heeft de kantonrechter tevens verzocht om [eisers] te veroordelen tot betaling van de nakosten. [1] Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De kantonrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
de tegenvordering
5.10.
[gedaagde] vordert, bij wijze van tegenvordering, een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst, door het verlopen van de termijn waarvoor zij was aangegaan, op 22 juli 2022 is geëindigd. Deze vordering zal worden afgewezen. Dit wordt als volgt toegelicht.
5.11.
Op grond van artikel 7:228 lid 1 BW jo. artikel 7:271 lid 1 BW eindigt een voor bepaalde tijd gesloten huurovereenkomst na afloop van de termijn waarvoor zij was aangegaan indien de verhuurder, niet eerder dan drie maanden maar uiterlijk één maand voordat die bepaalde tijd is verstreken, de huurder schriftelijk informeert dat de huur eindigt. Indien na afloop van een voor bepaalde tijd aangegane huur met dezelfde huurder aansluitend opnieuw een huurovereenkomst wordt aangegaan, wordt deze laatste overeenkomst opgevat als een verlenging voor onbepaalde tijd van eerstgenoemde huurovereenkomst.
5.12.
Op de zitting hebben [eisers] aangevoerd dat de door [gedaagde] overgelegde huurovereenkomst niet de eerste huurovereenkomst is die partijen hebben gesloten. Volgens [eisers] huren zij al vanaf 2020 van [gedaagde] en staan zij ook al zo lang op het adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen. In eerste instantie huurden zij echter het beneden gedeelte van de woning (deel B), maar vanaf juli 2021 zijn zij het bovengedeelte (deel C) dat vrijwel gelijk is aan het beneden deel, gaan huren en hebben zij een tweede huurovereenkomst met [gedaagde] gesloten. Deze huurovereenkomst is door [gedaagde] niet rechtsgeldig opgezegd omdat de opzegging niet voldoet aan de eisen van artikel 7:271 lid 4 BW, aldus [eisers]
5.13.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eisers] aanvankelijk op de benedenetage woonden en vervolgens naar boven zijn verhuist. Volgens hem hebben partijen toen een nieuwe huurovereenkomst gesloten met betrekking tot een andere ruimte zodat sprake is van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd zoals bedoeld in artikel 7:271 lid 1 BW die eindigt op de overeengekomen einddatum als de verhuurder het einde tijdig heeft aangezegd. Die aanzegging heeft [gedaagde] in zijn e-mail van 21 april 2022 gedaan.
5.14.
De kantonrechter is van oordeel dat hoewel sprake is van een andere ruimte, de tweede huurovereenkomst moet worden beschouwd als een voortzetting van de eerste overeenkomst. Dat volgt ook uit de huurovereenkomst waarin staat dat "de huur en verhuur wordt verlengd". De thans door [eisers] gehuurde ruimte is bovendien qua aard en omvang vrijwel gelijk aan de voorheen door hen gehuurde ruimte en bevindt zich in het zelfde huis. Gesteld noch gebleken is dat de huurprijs bij de verhuizing is gewijzigd. Evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde] na de e-mail van 21 april 2022 (die strikt genomen niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen) enige actie heeft ondernomen om tot ontruiming van het gehuurde te komen, anders dan door in deze procedure een daartoe strekkende tegenvordering in te stellen. Onder deze omstandigheden moet ervan uit worden gegaan dat sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd die alleen op de wijze zoals bepaald in artikel 7:271 lid 4 BW kan worden opgezegd, hetgeen niet is gebeurd. Het gevolg hiervan is dat de door [gedaagde] gedane opzegging geen gevolg heeft en de huurovereenkomst dus niet op 22 juli 2022 is geëindigd. De door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen.
5.15.
Ook de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht dat de door [eisers] gestelde gebreken niet aan hem zijn toe te rekenen en geen recht geven op huurprijsvermindering zal worden afgewezen. Op basis van hetgeen ten aanzien van de vordering van [eisers] is overwogen, heeft [gedaagde] geen belang meer bij een dergelijke verklaring.
5.16.
De omstandigheid dat de door [eisers] gestelde gebreken niet vast zijn komen te staan, brengt wel mee dat [eisers] niet gerechtigd waren de huur gedeeltelijk op te schorten. De door [gedaagde] gevorderde huurachterstand die als gevolg van het onterecht opschorten is ontstaan, zal dan ook worden toegewezen. Over de periode maart 2022 tot en met januari 2023 bedraagt deze achterstand € 2.640,00. [eisers] zullen daarbij tevens worden veroordeeld tot betaling van € 830,00 per maand voor iedere maand of gedeelte daarvan dat zij het gehuurde na 1 februari 2023 in gebruik hebben en nalaten de huur tijdig en volledig te betalen.
5.17.
[gedaagde] heeft verder aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Omdat [eisers] een huurachterstand hebben laten ontstaan zijn zij wettelijke rente aan [gedaagde] verschuldigd.
Deze zal daarom worden toegewezen, zoals onder de beslissing vermeld. Ook de buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen, omdat [gedaagde] een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten overeenkomt met het in het Besluit bepaalde tarief.
5.18.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 464,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] .
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
de tegenvordering
6.4.
veroordeelt [eisers] tot betaling aan [gedaagde] van € 2.944,92, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.640,00 vanaf de vervaldatum van de huurtermijnen tot aan de dag van de gehele betaling;
6.5.
veroordeelt [eisers] tot betaling van € 830,00 per maand voor iedere maand dat [eisers] het gehuurde na 1 februari 2023 in gebruik houden;
6.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853