ECLI:NL:RBNHO:2023:13512

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
10715521 \ AO VERZ 23-109
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van eigen opzegging van de arbeidsovereenkomst door werkneemster

In deze zaak heeft de werkneemster, [verzoeker], op 25 juli 2023 haar arbeidsovereenkomst met KLM Catering Services Schiphol B.V. (KCS) opgezegd. De werkneemster vordert in deze procedure de vernietiging van haar eigen opzegging, stellende dat zij op dat moment niet in staat was om een weloverwogen beslissing te nemen vanwege een wilsgebrek. De kantonrechter heeft het verzoek van de werkneemster afgewezen, omdat zij niet heeft aangetoond dat haar geestelijke vermogens op het moment van de opzegging waren gestoord. De kantonrechter oordeelt dat KCS er op mocht vertrouwen dat de opzegging een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring was van de werkneemster. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de werkneemster niet heeft aangetoond dat zij onder dwang heeft gehandeld bij het ondertekenen van de opzegging. De kantonrechter heeft de verzoeken van de werkneemster afgewezen en haar veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan KCS.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr: 10715521 \ AO VERZ 23-109
Uitspraakdatum: 8 december 2023
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [plaats]
verzoekende partij in de zaak van het verzoek
verwerende partij in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. J.C. de Graaff
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KLM Catering Services Schiphol B.V.,
gevestigd te Schiphol
verwerende partij in de zaak van het verzoek
verzoekende partij in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek
verder te noemen: KCS
gemachtigde: mr. R.A.C.G. Martens
De zaak in het kort
Werkneemster vordert vernietiging van haar eigen opzegging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter wijst dit verzoek af. Werkneemster heeft niet aangetoond dat aan haar kant sprake is geweest van een wilsgebrek. De kantonrechter komt niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van werkgeefster, omdat de voorwaarde waaronder dit verzoek is gedaan niet wordt vervuld.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft op 22 september 2023 een verzoekschrift ingediend, onder overlegging van producties. KCS heeft op 31 oktober 2023 een verweerschrift en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend, onder overlegging van producties. Op 6 november 2023 heeft [verzoeker] een verweerschrift tegen het voorwaardelijk tegenverzoek ingediend en ook een ‘
herziene versie’ van het verzoekschrift. Op 9 november 2023 heeft [verzoeker] de kantonrechter verzocht om de herziene versie van het verzoekschrift van 6 november 2023 als niet verzonden te beschouwen en heeft zij een ‘
herziene versie dan wel aanvulling’ van het verweerschrift tegen het voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 10 november 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] en KCS hebben ook pleitaantekeningen overgelegd.
1.3.
Op de zitting heeft KCS bezwaar gemaakt tegen het door [verzoeker] op 9 november 2023 ingediende herziene verweerschrift tegen het voorwaardelijk ontbindingsverzoek. De kantonrechter heeft hierover op de zitting reeds geoordeeld dat zij dit processtuk gedeeltelijk buiten beschouwing laat, namelijk voor de randnummers 5 tot en met 26 en 32 tot en met 35 en het daarbij behorende gedeelte uit het petitum (de billijke vergoeding). Dit herziene processtuk is namelijk niet tijdig ingediend en bevat inhoudelijk dusdanig gewijzigde stellingen tegen het voorwaardelijk tegenverzoek en een significante vermeerdering van in verband daarmee verzochte bedragen (de billijke vergoeding), dat KCS daarop niet adequaat kan reageren. Daarom is een deel van dit stuk in strijd met de goede procesorde en blijft dat deel buiten beschouwing.

2.Feiten

2.1.
[verzoeker], geboren op [geboortedatum], is op 26 juni 2023 in dienst getreden bij KCS in de functie van medewerker warehouse op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 24 juni 2024. Laatstelijk bedroeg het salaris van [verzoeker] € 2.141,52 bruto per maand exclusief vakantiegeld. In de arbeidsovereenkomst is een proeftijd van een maand overeengekomen, tot en met 25 juli 2023. De bepalingen van de Cao voor de Contractcateringbranche zijn van toepassing op de arbeidsovereenkomst.
2.2.
Op 23 juli 2023 heeft [betrokkene 1], shiftleader (hierna: [betrokkene 1]), ten aanzien van [verzoeker] een ‘
BEOORDELINGSFORMULIER i.v.m. EINDE PROEFTIJD’ ingevuld. Daarop heeft hij het advies genoteerd om het dienstverband van [verzoeker] te continueren.
2.3.
Op 25 juli 2023 heeft [verzoeker] zich drie keer moeten melden bij de shiftleader om zich te verantwoorden over door haar gedane uitlatingen op de werkvloer: (i) rond 12:00 uur in verband met gebruik van het woord ‘
koelie’, (ii) rond 12:30 uur in verband met een uitlating dat het een privilege van [verzoeker] is dat zij een privéchauffeur op de werkvloer heeft en (iii) rond 13:00 uur in verband met de uitlating ‘
jeetje het lijkt hier wel een gevangenis, ik mag blijkbaar helemaal niks zeggen’. Tijdens het derde gesprek met de shiftleader heeft [verzoeker] aangegeven er op deze manier geen zin meer in te hebben. Dit heeft KCS opgevat als een opzegging.
2.4.
Vervolgens is [verzoeker] rond 13:30 uur door [betrokkene 2], shiftleader (hierna: [betrokkene 2]), opgehaald om van de vestiging Centrum naar de vestiging Noord te gaan. Daar gaf [verzoeker] aan dat zij de samenwerking wilde beëindigen. Rond 14:15 uur werd een ‘
BEOORDELINGSFORMULIER i.v.m. EINDE PROEFTIJD’ aan haar voorgelegd, met daarop het advies ‘
Beëindigen dienstverband miv 26 juli 2023’. Op dit formulier staat bij ‘opmerkingen’: ‘
N.a.v diverse incidenten en gedane uitspraken die de samenwerking in negatieve zin beinvloeden, heeft bovengenoemde medewerker zelf aangegeven de samenwerking niet voort te willen zetten. Zij zou zich niet gelukkig voelen onder bepaalde omstandigheden binnen de organisatie.’ Dit formulier heeft [verzoeker] op dat moment ondertekend.
2.5.
Op 25 juli 2023 om 17:10 uur heef [verzoeker] een e-mail van KCS ontvangen met betrekking tot het einde van de arbeidsovereenkomst en het inleveren van bedrijfskleding. Daarop heeft [verzoeker] om 18:09 uur gereageerd dat zij haar kluissleutel al had ingeleverd bij [betrokkene 2] en dat zij haar pasje en twee polo’s zo spoedig mogelijk zal inleveren.
2.6.
Bij e-mail van 25 juli 2023 om 20:15 uur heeft [verzoeker] aan KCS geschreven dat zij uit emotie heeft gehandeld en dat zij daarom de opzegging wilde intrekken. Daarop heeft KCS bij e-mail van 27 juli 2023 gereageerd dat zij verbaasd is over het herziene standpunt van [verzoeker], dat KCS daaraan geen medewerking verleent en dat de eindafrekening zal worden opgemaakt.
2.7.
Op 9 augustus 2023 is KCS gesommeerd om [verzoeker] binnen vijf dagen weer tewerk te stellen. Daarbij is aangegeven dat [verzoeker] zich beschikbaar houdt voor arbeid en dat zij aanspraak maakt op doorbetaling van haar loon. Op 17 augustus 2023 heeft KCS gereageerd dat zij niet zal voldaan aan deze sommatie.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter – samengevat - om voor recht te verklaren dat zij niet aan haar opzegging van de arbeidsovereenkomst gehouden kan worden en om de geuite opzegging van 25 juli 2023 te vernietigen, met veroordeling van KCS tot doorbetaling van loon vanaf 23 juli 2023, vermeerderd met wettelijke rente en de wettelijke verhoging.
3.2.
[verzoeker] legt aan haar verzoeken ten grondslag – kort weergegeven – dat haar opzegging geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring betrof die gericht was op beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] was boos, verdrietig en voelde zich gepiepeld. KCS heeft niet onderzocht of [verzoeker] echt ontslag wilde nemen en of zij op de hoogte was van de gevolgen daarvan. [verzoeker] kon de (financiële) gevolgen van de opzegging op dat moment niet overzien door de staat waarin zij verkeerde. Daarom verzoekt [verzoeker] de kantonrechter om de opzegging te vernietigen op grond van artikel 3:34 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [verzoeker] heeft per 19 september 2023 een nieuwe baan, maar dat betekent niet dat de arbeidsovereenkomst met KCS juridisch is geëindigd. Het niet oproepen van [verzoeker] na 25 juli 2023 komt voor rekening en risico van KCS.

4.Het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek

4.1.
KCS verweert zich tegen het verzoek. Zij voert – samengevat – primair aan dat de kantonrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van dit geschil, zodat [verzoeker] niet ontvankelijk moet worden verklaard. De procedure is ingeleid met een verkeerd processtuk.
Subsidiair voert KCS aan dat de verzoeken moeten worden afgewezen, omdat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst op 25 juli 2023 zelf rechtsgeldig heeft opgezegd tijdens de proeftijd. [verzoeker] heeft niet aangetoond dat op het moment van de opzegging sprake was van een geestelijke stoornis ex artikel 3:34 BW. Voor zover nodig beroept KCS zich op de vertrouwensbescherming ex artikel 3:35 BW.
4.2.
Voor het geval de kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd, verzoekt KCS – na wijziging op de zitting - om de arbeidsovereenkomst op de eerst mogelijke datum te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), zonder toekenning van een vergoeding aan [verzoeker].
4.3.
[verzoeker] erkent dat inmiddels sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodat de arbeidsovereenkomst ook volgens haar op de g-grond kan worden ontbonden. [verzoeker] verzoekt de kantonrechter om aan haar de transitievergoeding te betalen.

5.De beoordeling

In de zaak van het verzoek
Onjuiste procedure?
5.1.
[verzoeker] wenst een vernietiging van haar eigen opzegging van de arbeidsovereenkomst, omdat die opzegging volgens haar het gevolg is van een wilsgebrek in de zin van artikel 3:34 lid 1 BW. Het ontbreken van de wil maakt de opzegging, zijnde een eenzijdige rechtshandeling, vernietigbaar, zo is bepaald in artikel 3:34 lid 2 BW.
5.2.
KCS voert primair aan dat [verzoeker] niet ontvankelijk is in haar verzoek, omdat deze procedure met een dagvaarding ingeleid had moeten worden in plaats van met een verzoekschrift vanwege de door [verzoeker] aangevoerde grondslag voor de verzochte vernietiging van de opzegging. [verzoeker] betwist dat. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
5.3.
Op grond van artikel 7:686a lid 2 BW worden gedingen die zijn gebaseerd op het in, bij of krachtens Afdeling 9, titel 10 van boek 7 BW bepaalde, ingeleid met een verzoekschrift. Het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van de opzegging en de daarmee samenhangende loonvordering is echter gebaseerd op artikel 3:34 lid 2 BW. Artikel 7:686a lid 2 BW is daarom niet van toepassing en deze procedure had dus moeten worden ingeleid met een dagvaarding. Om proceseconomische redenen ziet de kantonrechter echter aanleiding om geen gevolgen te verbinden aan die conclusie. Het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van KCS moet op grond van artikel 7:686a lid 2 BW namelijk wel met een verzoekschrift worden ingeleid. Dit zou betekenen dat de kantonrechter de zaak zou moeten splitsen op grond van artikel 7:686a lid 10 BW en op grond van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) deels naar de dagvaardingsprocedure moeten verwijzen in de stand waarin deze zich bevindt. Het gevolg daarvan zou zijn dat de zaak ten aanzien van de vordering van [verzoeker] voor vonnis zou komen te staan op de roldatum van 6 december 2023 en ten aanzien van het tegenverzoek van KCS voor beschikking op 8 december 2023. Gelet op i) de samenhang tussen beide zaken, ii) het feit dat dan processuele handelingen moeten worden verricht die de inhoud van de zaak niet raken en daarmee feitelijk onnodig zijn en iii) KCS bovendien niet in haar verdediging wordt geschaad, is de kantonrechter van oordeel dat een dergelijke gang van zaken de procesorde niet ten goede komt. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan de op zichzelf terechte constatering van KCS dat deze procedure met een dagvaarding had moeten worden ingeleid.
Is de opzegging vernietigbaar wegens een geestelijke stoornis?
5.4.
Bij de beoordeling van het beroep van [verzoeker] op een wilsgebrek ex artikel 3:34 BW is het uitgangspunt dat uit de artikelen 3:33 BW en 3:35 BW volgt dat KCS er in beginsel op mocht vertrouwen dat de verklaringen van [verzoeker] overeenstemden met haar wil. Of dat vertrouwen gerechtvaardigd was, hangt af van alle omstandigheden van het geval, zoals de persoon van de werknemer, de gevolgen van de opzegging door werknemer en de omstandigheden waaronder de opzegging is gedaan. Volgens vaste rechtspraak kan het vertrouwen van een werkgever in een opzegging door een werknemer alleen dan gerechtvaardigd zijn als sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer, waarbij de werkgever niet snel zal mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking. Als een werknemer terugkomt op zijn opzegging, zoals in dit geval, rust op hem de stelplicht en de bewijslast dat zijn wil niet gericht was op het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Een geslaagd beroep op artikel 3:34 lid 1 BW vereist in zo’n geval dat de werknemer moet aantonen dat zijn geestelijke vermogens waren gestoord op het moment van de verklaring waarbij hij zijn arbeidsovereenkomst opzegde. Alleen als het ontbreken van de wil van werknemer met voldoende mate van zekerheid komt vast te staan, kan werkgever de werknemer niet zonder meer aan de opzegging houden en rust onder omstandigheden op de werkgever ook een onderzoeksplicht om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen. [1]
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] niet heeft aangetoond dat haar geestelijke vermogens vanwege hevige emoties gestoord waren toen zij haar arbeidsovereenkomst opzegde en dat als gevolg daarvan haar wil bij die verklaring ontbrak. Dat wordt hieronder toegelicht.
5.6.
[verzoeker] stelt in dit kader dat zij merkbaar boos en verdrietig was en zich gepiepeld voelde doordat zij zich die dag drie keer moest melden bij de shiftleader over uitlatingen die zij had gedaan. Nadat zij de hele gang van zaken heeft laten bezinken, besefte zij pas toen ze thuis kwam dat zij uit emotie had gehandeld en heeft zij haar opzegging om 20:15 uur ingetrokken. Tussen de opzegging en de intrekking zat slechts zes uur, ook daaruit blijkt dat haar wil en haar verklaring niet overeenstemden. Aldus het standpunt van [verzoeker].
5.7.
KCS betwist gemotiveerd dat [verzoeker] in de door haar gestelde emotionele staat verkeerde tijdens de gesprekken en haar opzegging op 25 juli 2023. Volgens KCS was [verzoeker] niet boos of verdrietig, maar eerder opgelucht dat zij KCS kon verlaten. [verzoeker] herhaalde meerdere keren dat ze wilde stoppen. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben meerdere keren gevraagd of [verzoeker] zeker wist dat zij wilde opzeggen. Die vragen beantwoordde [verzoeker] bevestigend. Zij liet duidelijk blijken dat zij niet meer bij KCS wilde werken. [verzoeker] heeft direct haar kluissleutel overhandigd en zichzelf uit de WhatsApp-groep verwijderd. Daarna heeft zij afscheid genomen van haar collega’s en is zij naar huis gegaan. Vervolgens heeft zij nog contact gehad met KCS over het inleveren van haar spullen. Op de zitting heeft [betrokkene 3], HR manager (hierna: [betrokkene 3]), verklaard dat [betrokkene 2] tegen [betrokkene 3] heeft gezegd dat [verzoeker] absoluut niet geëmotioneerd was op het moment dat zij op 25 juli 2023 wegging. Aldus het standpunt van KCS.
5.8.
Gezien dit gemotiveerde verweer van KCS, had [verzoeker] concreet moeten stellen en onderbouwen dat zij in hevig emotionele staat verkeerde op het moment van haar opzegging. Dat heeft [verzoeker] niet gedaan. In reactie op de verklaring van [betrokkene 3] heeft [verzoeker] op de zitting verklaard dat de omstandigheid dat aan haar wellicht niet te
zienwas dat zij in een hevige emotie verkeerde, niet betekent dat dit niet zo
was.Dat mag zo zijn, maar dat doet er niet af dat het aan [verzoeker] is om die hevige emotie te onderbouwen. Zij heeft in dat kader aangevoerd dat i) zij heeft gehuild in het bijzijn van [betrokkene 1], ii) zij op de parkeerplaats bij locatie Centrum verdrietig is geworden in het bijzijn van een aantal collega’s en iii) zij vervolgens na het ondertekenen van het formulier op de locatie Noord nog zeker een uur in zeer emotionele toestand in een auto heeft gezeten met een collega. Elke onderbouwing en concreet bewijsaanbod van die stellingen ontbreekt echter. Het slechts in algemene bewoordingen gedane bewijsaanbod is onvoldoende om te worden toegelaten tot bewijslevering. Dat [verzoeker] geen getuigenbewijs heeft aangeboden omdat onzeker is hoeveel waarde gehecht kan worden aan verklaringen van werknemers van KCS, zoals zij op de zitting stelde, doet daaraan niet af. Het is immers aan de kantonrechter om te bepalen wat de bewijskracht van bewijsmiddelen is.
5.9.
De stelling van [verzoeker] dat zij zich pas realiseerde dat zij vanuit emotie had gehandeld toen zij eenmaal thuis was, wordt ook niet gevolgd. De e-mail van 18:09 uur spreekt dat tegen. [verzoeker] heeft desgevraagd erkend dat zij die e-mail heeft gestuurd toen ze al thuis was en uit die e-mail blijkt juist (nogmaals) de bevestiging van [verzoeker] dat de arbeidsovereenkomst (ook volgens haar) was beëindigd.
Is de opzegging vernietigbaar op grond van dwang?
5.10.
Voor zover [verzoeker] verder op de zitting nog heeft gesteld dat zij het formulier tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 25 juli 2023 onder dwang heeft getekend en dat om die reden haar wil ontbrak, gaat dat ook niet op. Tegenover het verweer daartegen van KCS heeft [verzoeker] onvoldoende toegelicht waaruit de veronderstelde dwang heeft bestaan. Zij heeft daarmee niet genoeg gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat sprake is geweest van een dergelijk wilsgebrek.
Geen grond voor vernietiging
5.11.
Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat de wil tot opzegging van de arbeidsovereenkomst bij [verzoeker] ontbrak. Daarom rustte op KCS in dit geval, anders dan [verzoeker] stelt, geen onderzoeksplicht om na te gaan of [verzoeker] (ondanks haar duidelijke verklaringen die gericht waren op opzegging van de arbeidsovereenkomst) daadwerkelijk wilde opzeggen. Een grond voor vernietiging ontbreekt. KCS mocht [verzoeker] daarom aan haar opzegging houden. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd door de opzegging van [verzoeker].
5.12.
Gelet op het voorgaande worden de verzoeken van [verzoeker] afgewezen. De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] omdat zij ongelijk krijgt.
het voorwaardelijk tegenverzoek
5.13.
Hiervoor is geoordeeld dat het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van de opzegging wordt afgewezen. Dat betekent dat de voorwaarde waaronder KCS het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, niet is vervuld. Het verzoek hoeft daarom niet te worden beoordeeld en er hoeft ook niet op te worden beslist.

6.De beslissing

6.1.
wijst de verzoeken af;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van KCS tot en met vandaag vaststelt op € 793,00 aan salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
het tegenverzoek
6.4.
verstaat dat de voorwaarde waaronder het verzoek is ingediend niet is vervuld.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en op 8 december 2023 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Hoge Raad van 12 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC2628.