Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De procedure
2.Feiten
24 mei 2022 € 31.639,39 per persoon. Het saldo van de nalatenschap van moeder is daarna nihil. De legaten aan de kleinkinderen zijn niet uitgekeerd.
3.Het geschil
4.De beoordeling
conceptbetreft, dat met name is opgesteld om de (maandelijkse) financiële ruimte van moeder in kaart te brengen. Tot een definitieve boedelbeschrijving is het niet gekomen, hoewel dat één van de in het overzicht genoemde nog te verrichten acties betreft. Bovendien is het overzicht zonder achterliggende stukken niet controleerbaar. Gelet op het ingetreden tijdsverloop en bij gebreke van andersluidende stellingen, gaat de rechtbank er van uit dat die stukken er ook niet meer zijn en evenmin nog kunnen worden opgevraagd aangezien de wettelijke bewaartermijn reeds lang is verstreken. Uit de overgelegde gegevens uit het Geautomatiseerde Registratie en Successie systeem van de Belastingdienst van 20 februari 2020 (de aangifte zelf was niet meer aanwezig in het archief van de Belastingdienst), volgt dat de Belastingdienst het saldo van de nalatenschap van erflater heeft vastgesteld op € 212.231,00. Bij gebreke van andere objectieve gegevens knoopt de rechtbank – met [gedaagde] – hierbij aan. Het erfdeel van partijen bedraagt dan
€ 80.484,37 (inclusief rente) per kind op 22 november 2019. Met de uitbetalingen op
3 september 2020 en 24 mei 2022 aan partijen zijn de vorderingen die beide partijen op de nalatenschap van moeder hadden, voldaan. Dit betekent dat de rechtbank de vordering van [eiser] onder I zal afwijzen.
€ 50.000,00 (2017) bedoelt en deze schenkingen wil vernietigen op grond van misbruik van omstandigheden. De rechtbank verwerpt dit beroep van [eiser] en legt hieronder uit hoe zij tot dat oordeel komt.
€ 50.000,00 een schenkingsovereenkomst van 16 april 2016 heeft overgelegd, welke overeenkomst is opgesteld door [betrokkene 1] , de financieel adviseur van moeder. Dat [eiser] geen vertrouwen heeft in deze financieel adviseur, enkel omdat hij aan moeder is voorgesteld door [gedaagde] , levert geen feiten of omstandigheden op om aan te nemen dat de schenking onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Voor zover [eiser] nog stelt dat de handtekening van moeder onder de schenkingsovereenkomst niet van moeder is, baat dat [eiser] niet. De rechtbank begrijpt [eiser] aldus dat zij hiermee bedoelt te onderbouwen dat moeder van deze schenking niet op de hoogte was en deze niet heeft gewild. [eiser] ziet er echter aan voorbij dat moeder ook van deze schenking aangifte schenkbelasting heeft gedaan, en daarvoor heeft getekend. Met betrekking tot de schenking van € 33.016,00 – welk bedrag vanaf de bankrekening van moeder is overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] – geldt dat [eiser] onweersproken heeft gelaten de stelling van [gedaagde] dat moeder goed op de hoogte was van haar financiën, haar betalingen zelf deed en (daarom) over een extra grote
identifiervan de Rabobank beschikte. [eiser] veronderstelt dat [gedaagde] deze schenking heeft uitgevoerd, zonder medeweten van haar moeder of met medeweten van moeder maar na uitoefening van druk, maar concrete feiten ter onderbouwing daarvan draagt zij niet aan. De rechtbank weegt voorts mee dat deze betaling dateert van 1 maart 2016 en dus is verricht drie maanden nadat de huisarts van moeder heeft verklaard dat moeder geestelijk nog bekwaam was om haar eigen belangen te behartigen. De omstandigheid ten slotte dat [gedaagde] (mogelijk) nog aangifte moet doen van deze schenking bij de Belastingdienst brengt niet met zich dat de schenking ‘dus’ onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
De schenkingen die gedaan zijn in die tijd daarvan was ik op de hoogte. Ik kan bevestigen dat zij volledig begreep wat ze wilde en dat de schenkingen op haar initiatief waren.”De omstandigheid dat [gedaagde] (mogelijk) nog geen aangifte schenkbelasting heeft gedaan, brengt niet mee dat ‘dus’ sprake is van een schenking die onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
“Het is erg hoor [betrokkene 2] , om te weten dat je jongste dochter van je steelt”. De andere verklaring is van mevrouw [betrokkene 3] (een vriendin van moeder) van 4 mei 2023, waarin zij heeft verklaard dat
“ [gedaagde] veel bepaalde in het leven van haar moeder, die zelfs een beetje bang voor haar was en niets durfde te doen voordat [gedaagde] , het goedgekeurd had.”. Deze verklaringen – die pas vele jaren ná de schenkingen (op verzoek van [eiser] in verband met deze rechtszaak) zijn opgesteld – zeggen echter niets (concreets) over de (omstandigheden rondom de) schenkingen van moeder aan [gedaagde] (noch over de hierna te bespreken posten ‘uitgaven dubieus’ en ‘kasopnames’). Wat betreft de verklaring van mevrouw [betrokkene 2] komt daar nog bij dat zij verklaart over een bezoek in juli 2018, toen moeder dus niet langer in staat was haar wil te bepalen. [gedaagde] heeft hierover (onweersproken) verklaard dat moeder in die tijd – als gevolg van haar ziektebeeld – behoorlijk achterdochtig was.
identifiervan de Rabobank, zodat zij zelf de reguliere overboekingen kon doen. Moeder heeft op eigen initiatief besloten het gezin van [gedaagde] financieel te ondersteunen op het moment dat [gedaagde] haar baan opzegde en een eigen bedrijf begon. [gedaagde] beschikte tot begin 2018 niet over de bankpas van moeder. Pas vanaf mei 2018 was moeder niet meer in staat haar eigen belangen te behartigen en is de aan [gedaagde] gegeven volmacht in werking getreden, aldus [gedaagde] .
€ 44,33
€ 1.288,62
€ 3.041,67terug te betalen aan de nalatenschap, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 november 2019. De rechtbank zal de vordering tot terugbetaling voor het overige afwijzen.
om van een gemiddelde uit te gaan van € 1.400,00 per jaar, als zijnde een voor moeder gebruikelijk bedrag, waarbij het aan [gedaagde] is om aan te tonen of de opnames in de jaren daarvoor hiervan in grote mate afweken. Tenzij [gedaagde] kan verantwoorden waarom in 2016 opeens € 7.230,00 aan contant geld benodigd was, stelt [eiser] dat de vanaf dat jaar en de jaren daarna boven de € 1.400,00 gedane opnames niet moeder maar [gedaagde] ten goede zijn gekomen. Omdat over de periode 2016 – 2019 een bedrag van € 17.900,00 aan contant geld is opgenomen, terwijl volgens [eiser] een bedrag van € 5.600,00 gebruikelijk zou zijn geweest, vordert [eiser] dat [gedaagde] het verschil van € 12.300,00 aan de nalatenschap terug betaalt, met rente en met verbeurdverklaring van haar aandeel in dit bedrag aan [eiser] (vordering onder III).
Je moeder vraagt of je morgen wat geld van de bank kunt halen”, is hiertoe onvoldoende. [gedaagde] heeft ter zitting in reactie op dit bericht desgevraagd toegelicht dat zij in 2016 nog niet over de bankpas van moeder beschikte (maar pas vanaf begin 2018) en de bankpas dus eerst bij moeder zal hebben opgehaald, voordat zij geld voor moeder kon pinnen. Hiertegen heeft [eiser] verder niets ingebracht.
€ 3.800,00terug te betalen aan de nalatenschap, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 november 2019. Het gepinde bedrag in 2019 bedraagt in totaal € 1.770,00. Dit wijkt zo weinig af van het door [eiser] gestelde bedrag van € 1.400,00 dat voor moeder per jaar gebruikelijk zou zijn dat de rechtbank genoemd gepind bedrag – dat neerkomt op een bedrag van ongeveer € 34,00 per week – niet onrechtmatig acht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat vast staat dat er een portemonnee bij moeder lag, waarin [gedaagde] cash geld deed, zodat (bezoek van) moeder daarmee kon betalen. De rechtbank zal de vordering tot terugbetaling voor het overige dus afwijzen.
€ 6.565,53aan de nalatenschap, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (15 november 2022). Voor zover de vordering betrekking heeft op andere kosten zal de vordering als te onbepaald worden afgewezen, omdat [eiser] niet heeft toegelicht op welke andere kosten de vordering betrekking heeft.
€ 6.565,53 =) € 13.407,20 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2019 over een bedrag van (€ 3.041,67 + € 3.800,00 =) € 6.841,67 en de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (15 november 2022) over een bedrag van € 6.565,53. Partijen dienen dit saldo – dat vanwege de nog lopende wettelijke rente wat betreft die rente als ‘p.m.’ zal worden aangeduid – bij helfte te verdelen. Anders dan [eiser] stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om het aandeel van [gedaagde] verbeurd te verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank doet de situatie als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW (opzettelijk verzwijgen, zoek maken of verborgen houden) zich hier niet voor. Het saldo van de nalatenschap zou nog (iets) hoger kunnen zijn vanwege de roerende zaken die tot de nalatenschap behoren (waaronder enkele sieraden). Partijen hebben de roerende zaken niet getaxeerd. Gelet op het hiernavolgende ziet de rechtbank geen aanleiding om alsnog een taxatie te laten uitvoeren, teneinde de waarde van die goederen te kunnen vergoeden aan de nalatenschap door degene die het betreffende goed krijgt toegedeeld.
nietop de door [eiser] opgestelde lijst van roerende zaken die zij wil hebben voorkomt – hetgeen voor de hand had gelegen op het moment dat moeder de ring aan [eiser] zou hebben beloofd – en de ring wél op de door [gedaagde] opgestelde lijst staat, zal de rechtbank de ring toedelen aan [gedaagde] . Zij kan dan de wens van moeder uitvoeren door de ring aan haar dochter te geven.
grotendeelsworden afgewezen. Die voorwaarde is vervuld.
€ 284.278,00, zodat de legitieme portie van [eiser] € 71.069,50 is. Daarop dienen in mindering te worden gebracht de door [eiser] ontvangen schenkingen (van in totaal
€ 54.148,00). Volgens [gedaagde] is de legitimaire aanspraak van [eiser] dan ook € 16.921,50.
€ 13.407,20 + p.m.(te weten: de wettelijke rente vanaf 22 november 2019 over € 6.841,67 en de wettelijke rente vanaf 15 november 2022 over € 6.565,53) bedraagt. De rechtbank merkt – in navolging van partijen – als giften in de zin van artikel 4:67 BW de volgende bedragen aan: € 54.148,00 (giften aan [eiser] ), € 221.614,00 (giften aan [gedaagde] ) en
€ 8.516,00 (giften aan de drie kinderen van [gedaagde] en [betrokkene 4] in 2018). Het totaal van deze giften bedraagt:
€ 284.278,00. De rechtbank merkt – anders dan [eiser] – de ‘niet verantwoorde kasopnames t.g.v. [gedaagde] ’ van € 12.300,00
nietaan als gift. Ten aanzien van deze post heeft de rechtbank immers al geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van € 3.800,00 aan de nalatenschap moet terugbetalen, welk bedrag deel uitmaakt van het saldo van de nalatenschap. Voor het overige kan wat deze post betreft niet worden vastgesteld dat deze transacties
ten gunste van[gedaagde] zijn gekomen. De rechtbank merkt – anders dan [eiser] – ook
nietals gift aan de ‘extra giften (indirect)’ van € 66.092,00, aangezien [eiser] deze post in de dagvaarding in het geheel niet heeft toegelicht. Wat betreft de ‘niet verantwoorde uitgaven t.g.v. [gedaagde] ’ van € 31.868,00 geldt dat de rechtbank hierboven heeft geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van € 3.041,67 moet terugbetalen aan de nalatenschap. Dit bedrag maakt dus deel uit van het saldo van de nalatenschap. Verder merkt de rechtbank deze post niet aan als gift, behoudens enkele hierna te bespreken transacties. De rechtbank kan van het gros van de transacties namelijk – aan de hand van de door [eiser] opgestelde overzichten (productie 26 bij dagvaarding) – simpelweg niet vast stellen dat deze uitgaven
ten gunste van[gedaagde] zijn gedaan, zoals [eiser] stelt maar slechts bij een enkele uitgave onderbouwt. Zo staan tussen de talloze betalingen die in de overzichten zijn verwerkt transacties bij de Etos, de Hema, de Ikea, de Blokker, de Zara, Zalando, de Albert Heijn etc. Gelet op de betwisting van [gedaagde] dat deze betalingen haar ten goede zijn gekomen dan wel haar stelling dat deze betalingen gebruikelijke, niet-bovenmatige giften betreffen in de zin van artikel 4:69 lid 1 onder b BW (zoals cadeaus voor de (klein)kinderen voor verjaardagen, feestdagen, vakanties en voor het behalen van diploma’ s ), had het op de weg van [eiser] gelegen (verder) te onderbouwen dat de bedragen aan [gedaagde] ten goede zijn gekomen. [eiser] volstaat echter wat betreft het gros van de betalingen met ‘het zetten van vraagtekens’. Enkele posten heeft [eiser] in haar dagvaarding (onder 52 e.v.) wel verder toegelicht. De rechtbank zal hieronder beoordelen of die posten als giften in de zin van artikel 4:67 BW moeten worden aangemerkt. Verder neemt de rechtbank bij de giften nog in aanmerking de door [gedaagde] zelf als zodanig aangemerkte giften in haar rekening en verantwoording.
€ 8.417,26. Volgens [eiser] zijn deze betalingen ten gunste van [gedaagde] gekomen (namelijk: aangewend voor een nieuwe keuken voor [gedaagde] ). [gedaagde] heeft betwist dat deze betalingen ten gunste van haar zijn gekomen. Volgens [gedaagde] gaat het hier om uitgaven voor het inrichten van het appartement van moeder in [plaats 2] (zoals de vloer en gordijnen), naar welk appartement moeder in maart 2015 is verhuisd. [eiser] heeft dit niet weersproken, zodat de rechtbank dit bedrag daarom niet als gift in aanmerking zal nemen.
‘1 Szysko painting kmp 17’ van (in totaal) € 7.037,00. Over deze betalingen heeft [gedaagde] verklaard dat moeder deze uitgaven inderdaad ten gunste van haar heeft gedaan, zodat deze betalingen van in totaal
€ 9.756,25als giften bij de berekening van de legitimaire massa zullen worden betrokken.
€ 147,98
€ 959,41meetellen bij de berekening van de legitimaire massa als gift aan [gedaagde] .
minus€ 6.703,60 + p.m. (helft saldo nalatenschap met wettelijke rente, verkrijging krachtens erfstelling ex art. 4:71 BW)
minus€ 54.148,00 (giften aan [eiser] , ex art. 4:70 BW) = )
€ 16.248,62 minus p.m. (helft wettelijke rente). De rechtbank zal de over dit bedrag gevorderde wettelijke rente afwijzen, omdat de rechtbank (bij gebreke van stellingen van [eiser] hierover) niet kan vaststellen dat sprake is van verzuim.
5.De beslissing
27 december 2023.