Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
ING Bank N.V.
1.Het verdere procesverloop
2.De verdere beoordeling
3.De beslissing
rolzitting van 5 juli 2023voor het nemen van een akte door de eisende partij;
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 7 juni 2023, staat de vraag centraal of er sprake is van een kredietovereenkomst door de verstrekking van een creditcard aan de gedaagde partij. De eisende partij, ING Bank N.V., heeft de gedaagde partij een creditcard verstrekt, maar stelt dat er geen kredietovereenkomst is ontstaan omdat de creditcarduitgaven maandelijks van de betaalrekening werden afgeschreven. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis de eisende partij de gelegenheid gegeven om haar vordering nader toe te lichten, waarbij de eisende partij haar stellingen heeft verduidelijkt. De kantonrechter oordeelt dat er wel degelijk een kredietovereenkomst tot stand is gekomen, omdat de gedaagde partij met de creditcard bedragen kon opnemen die niet direct terugbetaald hoefden te worden. Dit betekent dat de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek omtrent kredietovereenkomsten van toepassing zijn.
De kantonrechter wijst erop dat de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 BW niet van toepassing is op de creditcardovereenkomst, en dat de eisende partij moet toelichten of de overeenkomst onder deze uitzondering valt. De rechter benadrukt dat de constructie die de eisende partij hanteert niet mag leiden tot het omzeilen van de ambtshalve toetsing, die bedoeld is ter bescherming van consumenten. De eisende partij wordt verder in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat zij heeft voldaan aan haar informatieplichten en de kredietwaardigheidstoets, zoals voorgeschreven in de relevante wetgeving. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en toelichting door de eisende partij.