ECLI:NL:RBNHO:2023:14098

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
335249
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over deugdelijkheid van aanneming van werk bij verbouw woning met vier opdrachten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de eigenaar van een woning, [eiser], en de aannemer, [gedaagde], over de uitvoering van vier aannemingsovereenkomsten voor de verbouw van de woning. De eerste overeenkomst betreft de realisatie van een aan-/uitbouw, waarbij [eiser] twijfels heeft over de constructie. Hij laat een rapport opstellen door een constructeur, waaruit blijkt dat de constructie niet voldoet aan de wettelijke eisen. De rechtbank oordeelt dat als het rapport van de juiste normen uitgaat, er geen sprake is van goed en deugdelijk werk en dat de aannemer in verzuim is. Voor de overige opdrachten is de aannemer niet in verzuim, maar [eiser] heeft deze opgezegd. De rechtbank beveelt beide partijen om bij akte een nadere toelichting te geven over de besparingen en de vorderingen. De zaak wordt aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/335249 / HA ZA 23-2
Vonnis van 27 september 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1], gemeente [gemeente],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. F. Dijkslag te Amersfoort,
tegen
[gedaagde]h.o.d.n. [bedrijf 1],
te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. A. Ramsaroep te 's-Gravenhage.

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze zaak gaat over de verbouw van een woning waarvoor de eigenaar, [eiser], vier overeenkomsten van aanneming van werk met [gedaagde] is aangegaan. Eén van de overeenkomsten (opdracht 1) ziet op de realisatie van een aan-/uitbouw. [eiser] uit op enig moment tijdens de uitvoering zijn twijfels over onder meer de constructie. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het werk aan de wettelijke eisen voldoet en geeft [eiser] geen inzage in de gebruikte materialen en werkwijze, omdat dit volgens hem niet in de prijsafspraak is begrepen. Volgens het rapport dat [eiser] vervolgens door een constructeur laat opstellen voldoet de constructie van de uitbouw niet aan de normen die volgens [eiser] van toepassing zijn op een verbouw zoals de onderhavige, die voornamelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk zoals deze aan-/uitbouw. [gedaagde] betwist dit.
1.2.
[gedaagde] betwist gemotiveerd dat het rapport van de juiste normen uitgaat. De rechtbank ziet daarom aanleiding om [eiser] een akte te laten nemen over wat is vermeld onder 5.10. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] het rapport voor het overige onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
1.3.
Wanneer vast zal komen te staan dat het rapport uitgaat van de juiste normen zal naar het voorshands oordeel van de rechtbank vaststaan dat geen sprake is van goed en deugdelijk werk. De conclusie zal dan zijn dat [gedaagde] door zijn mededeling op 12 september 2022 in verzuim is gekomen en dat [eiser] opdracht 1 rechtsgeldig heeft ontbonden. Dat laatste geldt naar het voorshands oordeel van de rechtbank niet voor opdrachten 2, 3 en 4. Voor die opdrachten is namelijk geen sprake van verzuim. Hoewel onder omstandigheden verzuim zónder ingebrekestelling in kan treden op grond van de redelijkheid en billijkheid, acht de rechtbank in dit geval het beroep van [gedaagde] op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. De conclusie zal dan zijn dat [eiser] de opdrachten 2, 3 en 4 heeft opgezegd, en dat hij voor deze opdrachten de aanneemsom minus de besparingen aan [gedaagde] moet betalen.
1.4.
Om te kunnen beoordelen in hoeverre de vordering van [gedaagde] tot betaling van de vaste prijs verminderd met de besparingen voor opdracht 2, 3 en 4 slaagt, ziet de rechtbank aanleiding om [gedaagde] een akte te laten nemen over wat is vermeld onder 5.27.
1.5.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan in afwachting van de door partijen te verstrekken nadere informatie.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 december 2022 met 16 producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 15 januari 2023 met 2 producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering van eis van 29 maart 2023 met producties 17, 18a en 18b;
  • het tussenvonnis van 12 april 2023;
  • de mondelinge behandeling van 5 september 2023, waarbij de advocaten van partijen gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan voor het overige door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats 1] (hierna: de woning).
3.2.
[gedaagde] exploiteert een aannemersbedrijf onder de naam ‘[bedrijf 1]’.
3.3.
Tussen partijen zijn op 29 juni 2022 vier aannemingsovereenkomsten tot stand gekomen (hierna: de overeenkomsten). De overeenkomsten zien op de volgende werkzaamheden:
1. het realiseren van een uit-/aanbouw (hierna: uitbouw) voor een bedrag van € 52.345,81 incl. BTW (hierna: opdracht 1);
2. het aanbrengen van vloerverwarming en een nieuwe vloer op de begane grond voor een bedrag van € 5.445,00 incl. BTW (hierna: opdracht 2);
3. het verwijderen van een tussenmuur op de eerste verdieping en het plaatsen van een doorloop voor een bedrag van € 3.691,71 incl. BTW (hierna: opdracht 3);
4. het realiseren van een badkamer voor een bedrag € 6.680,41 incl. BTW (hierna: opdracht 4).
3.4.
[eiser] heeft voor opdracht 1 de ontwerptekeningen voor de uitbouw (hierna: de tekeningen) door zijn architect laten maken. [gedaagde] heeft de tekeningen ontvangen. Voor de uitbouw is geen omgevingsvergunning vereist.
3.5.
Opdracht 3 (tussenmuur/doorloop) betreft een constructieve wijziging van de woning waarvoor [eiser] een omgevingsvergunning heeft verkregen.
3.6.
[eiser] heeft aan [gedaagde] voor opdracht 1 (uitbouw) in totaal een bedrag van € 38.172,91 incl. BTW (aan)betaald.
3.7.
Op 18 juli 2022 is [gedaagde] gestart met de uitvoering van opdracht 1 (uitbouw).
3.8.
Op 24 augustus 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] mondeling meegedeeld dat hij de sterkte van de fundering en de vloer zou laten narekenen door een constructeur. Hij heeft [gedaagde] verzocht om de werkzaamheden aan de uitbouw stil te leggen. [gedaagde] is daarop gestart met de uitvoering van opdracht 3 (tussenmuur/doorloop eerste verdieping).
3.9.
[gedaagde] heeft een andere stalen balk aangeschaft voor opdracht 3 dan was voorgeschreven door de constructeur in de onderbouwing van de vergunningaanvraag. [gedaagde] heeft de stalen balk weer meegenomen en heeft [eiser] gevraagd om een 50% aanbetaling voor opdracht 3. [eiser] heeft die betaling niet gedaan.
3.10.
[eiser] heeft op 25 augustus 2022 de heer ing. [betrokkene] (hierna: de constructeur) gevraagd om na te rekenen of de sterkte van de funderingsbalken en de vloer van de uitbouw aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) voldoen.
3.11.
Op 30 augustus 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] per e-mail laten weten dat de constructeur gegevens vraagt over de toegepaste wapening in de vloer en de funderingsbalken, de gebruikte balken, het beton, waar de nieuwe fundering aan de oude is bevestigd en op welke manier, of er foto’s zijn van hoe de betonwapening is verbonden aan de fundering van de woning en welk type stalen ligger [gedaagde] in de oude gevel wil gebruiken.
3.12.
In de statische berekening van de constructeur van 13 september 2022 (hierna: het rapport) staat in hoofdstuk 1 (inleiding), hoofdstuk 2 (algemene gegevens), hoofdstuk 3 (onderbouwing aangenomen uitgangspunten) en in hoofdstuk 4 (uitbouw fundatie) onder meer:

1.Inleiding

In dit document wordt de controleberekening gemaakt van de fundatie t.b.v. de uitbouw op de [adres] te [plaats 1].
(…)
In dit document gemaakte controleberekening is gebaseerd op een aantal aannames omdat niet alle gegevens exact bekend zijn. Hiervoor zijn foto’s van tijdens de uitvoering gebruikt. Ook zijn er videobeelden beschikbaar van het moment dat het beton wordt gestort.
(…)

2.Algemene gegevens

2.1
Algemene gegevens
Normen, voorschriften en aanbevelingen
NEN-EN 1990 Eurocode 0: Grondslagen van het constructief ontwerp
NEN-EN 1991 Eurocode 1: Belastingen op constructies
NEN-EN 1993 Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies
(…)

3.Onderbouwing berekening uitgangspunten

Omdat er geen constructieve tekening of berekening beschikbaar zijn gesteld door aannemer zijn een aantal berekeningsuitgangspunten gebaseerd op aannames. Veelal van de aannames zijn aantoonbaar middels foto’s en reststukken van de wapening die zijn achtergelaten. In dit hoofdstuk worden de aannames onderbouwd.
3.1
Afmetingen balken
De afmetingen van de balken zijn: 350x400 mm (bxh)
In de tuin zijn reststukken van de wapeningskorf te vinden. De reststukken zijn ook voorzien van etiketten van de leverancier. Het volgende is opgemeten aan de reststuk:
(…)
Dit komt overeen met de gegevens die gevonden zijn op de website van Pontmeyer [de leverancier, rechtbank]. (…)
3.2
Vloerwapening
Op de onderstaande foto is de vloerwapening van de uitbouw weergegeven. Op de foto zijn 40 wapeningstaven te tellen over een breedte van 6m. dit komt ut op:
Wapening hart op afstand: 6m / 39 tussen afstanden = 153 mm = 150mm
Op de foto is ook te zien dat het een kruisnet betreft. Dit betekent dat dezelfde wapeningsnet is toegepast in de X- en Y-richting.
(…)
Mogelijk is het wapeningsnet ook geleverd door Pontmeyer. Op de website van Pontmeyer is enkel een kruisnet van Ø8-150 terug te vinden, zie fragment hieronder:
(…)
Voor verder berekening wordt dit als waarheid aangenomen. Verder onderzoek moet uitwijzen of dit werkelijk het wapeningsnet is dat is toegepast. Dit kan bijvoorbeeld door een stuk van de vloerrand open te hakken.
3.3
Vloerdikte
Het is niet duidelijk wat de dikte van de vloer is. Om te bepalen wat de dikte van de vloer is, is bij de betonleverancier nagevraagd hoeveel beton geleverd is. De leverancier heeft aangegeven dat er 6.0m3 beton is geleverd met betonsterkte C20/25. Uitgaande van een balkafmeting 350x400mm kan berekend worden hoe dik de vloer is.
(…)
Dikte vloer: (…) = 185mm
(…)
Voor verder berekening wordt dit als waarheid aangenomen. Verdere onderzoek moet uitwijzen of dit werkelijk de vloerdikte is. Dit kan bijvoorbeeld door een gat te boren en kern op te meten.

4.Uitbouw fundatie

(…)

4.2
Controleberekening vloeren
(…)
Uit bovenstaande berekening volgt dat de vloerwapening niet voldoet.
(…)
4.3
Controleberekening balken
(…)
Uit bovenstaande berekening volgt dat de balkwapening niet voldoet.
(…)
4.3.2
Dwarskracht
(…)
De dwarskrachtwapening voldoet qua sterkte, echter niet volgens detailleringseisen.
4.4
Conclusie
De toegepaste wapening is onvoldoende sterk voor de optredende krachten. Hieronder is een opsomming gemaakte van de overschrijdingen.
Onderdeel (…) Toelichting
Buigwapening Onvoldoende wapening aanwezig
vloerwapening Sterkte overschrijding van 44% en scheurwijdte overschrijding van 34%
Dwarskracht (…) Voldoet.
vloer
Buigwapening Onvoldoende wapening aanwezig.
balkwapening Sterkte overschrijding van 60% en
scheurwijdte overschrijding van 122%
Dwarskracht (…) Voldoet
balk
De vloer- en balkwapening is onvoldoende en voldoet niet aan de sterkte- en scheurvormingseisen volgens NEN-EN 1992-1-1. Opmerkelijk is de balkwapening, met een overschrijding van 122%.
De constructie zal niet direct bezwijken. Echter na verloop van tijd zal het zandbed waarop de constructie is gestort inzakken. Op dat moment zijn de balken en vloerconstructie zelfdragend en zal het bezwijken.
4.5
Extra tekortkomingen
Op de foto’s en videobeelden zijn ook een aantal kritische tekortkomingen geconstateerd. De gevolgen hiervan kan alleen inzichtelijk gemaakt worden als exact bekend is welke wapening is toegepast. Hierover is te weinig informatie bekend om een oordeel te vellen. Wel kan worden gesteld dat het een kritische tekortkoming is.
4.5.1.
Tekortkoming balken
Op de onderstaande afbeelding zijn een aantal kritische tekortkomingen opgegeven.
-
Onderwapening ter plaatse balk verjonging stopt abrupt. Dit had met een haarspeld moeten worden afgesloten.
-
Baksteen wordt gebruikt als afstandhouder ter plaatse van de balk verjonging. Dit is niet toegestaan omdat baksteen een lagere druksterkte heeft dan beton.
-
Beugels ter plaatse van de verjonging zijn allemaal doorgeknipt. Enkel de verticale deel van de beugel is nog intact. Een beugel dient de hoofdwapening te ombinden, als dit niet het geval is, heeft de beugel geen werking.
-
De balk verjonging is niet correct gewapend. Een deel van de wapeningskorf is doormidden gezaagd en bijgeplaatst.
-
Geen afsluiting aan de kop van de balk wapening.
(…)
4.5.2.
Tekortkoming vloer
Op de onderstaande afbeelding zijn een aantal kritische tekortkomingen opgegeven.
-
Vloerwapening is niet correct omsloten met haarspelden.
-
Bakstenen gebruikt als afstandhouders, hierdoor hogere dekking aan de onderzijden.
Daardoor heeft de vloer minder capaciteit dan nu aangenomen.
(…)
3.13.
Op 10 september 2022 heeft [eiser] per e-mail aan [gedaagde] onder meer het volgende geschreven:
Bij het bouwen van onze uitbouw, bent u wettelijk verplicht zich te houden aan de bouwvoorschriften van het Bouwbesluit. Deze gaan o.a. over de sterkte van de fundering en vloer, en gaan ook over isolatiewaarden.
Op 30 augustus heb ik u enkele vragen gesteld, waarmee een constructeur kan narekenen of de funderingsbalken en vloer voldoen aan de normen van het Bouwbesluit. Tot dit moment heeft u deze informatie nog niet gegeven. Ik heb daarom aan een constructeur gevraagd om met de mij bekende gegevens uit te rekenen of de funderingsbalken en vloer voldoen aan de normen van het Bouwbesluit. De resultaten van zijn berekening zijn:
Meest gunstige geval. De belasting van de vloer overschrijdt met ten minste 30% de sterkte van de vloer. Met andere woorden: de vloer is niet sterk genoeg voor de belasting.

Uitgegaan van 6 m3 beton, met sterkte C20/25 beton (opgave betonleverancier)

Op basis daarvan uitgerekend: 18 cm dikte van vloer.

Kruisnet van wapeningsstaal rond 8 mm (aanname) en hart op hart 150 mm (de foto laat 40 staven zien over de 6 meter breedte)

Uitgagaan van druklaag van 60 mm cementdekvloer

Cellenbeton muur rust op de vloer.
Ander punt waarop de vloerwapening niet voldoet aan de bouwvoorschriften: de verplichte haarspelden die de bovennet wapening met de ondernet wapening dienen te verbinden ontbreken (blijkt uit de fotos).
Funderingsbalken: de belasting van de funderingsbalken overschrijdt de sterkte van de funderingsbalken met 40%. Ofwel: de funderingsbalken zijn niet sterk genoeg.

Uitgegaan van C20/25 beton.

Uitgegaan van breedte x hoogte: 350 x 400 mm (blijkt uit stuk wapeningskorf dat overbleef, samen met het label dat hieraan zit, alsook uit de “zijwand 400” aanduiding op de EPS bekistings-zijwanden die klaarlagen voordat ze gebruikt werden.

Wapening 3 x rond 12 mm onder en boven

Beugels rond 8 mm, hart op hart 300 mm

Kalkzandsteen en metselwerkwand rusten op de balk
Ander punt waarop de funderingsbalk niet voldoet aan de voorschriften: nabij de aansluiting balken en bestaande gevel worden de balken verjongd. De balkwapening stopt hier abrupt en wordt niet volgens de detailleringsregels omgebogen. De verjonging is tevens ook niet voldoende gewapend.
Mijn verzoek aan u:
Ik verzoek u om aan mij binnen vijf werkdagen een Plan van Aanpak te geven, waarin u aangeeft hoe u de gebreken in de funderingsbalken en vloer gaat herstellen. Tevens verzoek ik u binnen deze vijf werkdagen in uw Plan van Aanpak aan te geven hoe u bij de vloer en de reeds gebouwde binnenmuur gaat zorgen dat aan de isolatienormen van het Bouwbesluit zal worden voldaan.
Als u niet binnen vijf werkdagen uw Plan van Aanpak presenteert, zal ik overgaan tot schriftelijke in gebreke stelling.
3.14.
Op 12 september 2022 heeft [gedaagde] per e-mail gereageerd en onder andere het volgende geschreven:
Sinds de werkzaamheden zijn begonnen zijn wij telkens informatie met u aan het delen. Echter, de eisen die u stelt worden met de dag meer. (…)
Wij hebben ten tijde van het aannemen van deze opdracht gezegd dat wij alles naar behoren zullen uitvoeren (…). Nu maakt u sinds het begin van de werkzaamheden gebruik van een eigen ‘constructeur’ waar wij verder niets mee te maken hebben. (…). Wij geven alleen aan niet mee te werken aan alle extra eisen. Wij hebben daarnaast ook medegedeeld dat er tevoren geen materialen zijn besproken.
Nu klopt het inderdaad dat wij bij het bouwen onszelf moeten houden aan wettelijke vereisten en voorschriften. Hier wordt naar onze mening aan gehouden. Daarnaast is er bij de werkzaamheden die tot nu toe zijn uitgevoerd altijd gecontroleerd of deze goed worden uitgevoerd. Indien u wenst dat wij samen met een constructeur werken of indien u wenst dat wij extra tijd nemen om naast onze werkzaamheden ook elke week met u om tafel te zitten met betrekking tot de werkzaamheden gaan wij hier extra moeten verrekenen aan u omdat dit niet tevoren is afgesproken.
Wij verwerpen het door u gestelde en eisen het volgende van u.
Wij willen zelf de werkzaamheden uitvoeren zoals wij dat in beginsel zouden doen. Wij hoeven niet de naam, waarden of materialen te bespreken met u (mede omdat u bij aanvang akkoord bent gegaan met dat wij de materialen zelf moesten kopen). Uiteraard is het onze verantwoordelijkheid om de bouw juist te laten verlopen. Maar wij gaan en hoeven onszelf niet te verantwoorden aan u. Tenzij van te voren een meerprijs wordt besproken.
(…)
Nogmaals wij willen ongestoord onze werkzaamheden uitvoeren en eisen van u ons de mogelijkheid te geven om dit ook ongestoord te doen.
Indien u twijfelt aan de kwaliteit die wij leveren is er sprake van wantrouwen bij u en zou dat betekenen dat u de overeenkomst wil beëindigen (…) Wij willen alleen onze werk netjes afmaken. Ik wil u mededelen dat wij hierbij dan schriftelijk vermelden dat aan aanvullende vragen of eisen niet wordt voldaan, dit is immers ook niet afgesproken met de prijsafspraak.
Gaarne verneem ik schriftelijk binnen 5 dagen na dagtekening van u of wij de werkzaamheden ongestoord door mogen zetten. Of dat u de overeenkomst wil ontbinden.
3.15.
In reactie op de e-mail van 12 september 2022 heeft [eiser] op 16 september 2022 aan [gedaagde] per e-mail het rapport gestuurd en er nogmaals op gewezen dat de funderingsbalken en de vloer volgens hem niet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. [eiser] heeft verder onder meer geschreven:
Als u van mening bent dat de fundering en vloer wel sterk genoeg zijn, en de aangehechte berekening van de constructeur niet de goede uitslag geeft, dan stel ik voor dat we gezamenlijk een onafhankelijk specialistisch onderzoeksbureau inschakelen om met voor ons beiden bindend advies vast te stellen of de fundering en vloer wel of niet aan de eisen van het Bouwbesluit voldoen. Als het wel aan de normen voldoet kunt u verder bouwen, en als het niet aan de normen voldoet moet u eerst de fundering en de vloer aanpassen, zodat ze wel sterk genoeg zijn volgens Bouwbesluit en zodat wel de verplichte isolatienoren van het Bouwbesluit gehaald kunnen worden. (…)
Ik zie dus de volgende drie mogelijkheden:
1.
U accepteert het aangehechte rapport, en komt binnen de eerder genoemde 5 werkdagen met een plan van aanpak hoe u de fundering en vloer gaat aanpassen, zodat ze voldoen aan de sterkte-eisen van het Bouwbesluit, en zodat u straks ook aan de isolatie-eisen voldoet.
2.
U accepteert het aangehecht rapport niet, maar bent wel bereid om mee te werken aan een onafhankelijk onderzoek met bindend advies, waarvan de kosten worden gedragen door degene die ongelijk krijgt. Ook dat hoor ik dan graag van u binnen 5 werkdagen.
3.
U accepteert niet om een onafhankelijk bureau in te schakelen, en ik breng deze zaak voor de rechter, zodat de Rechtbank beslist. Ik hoop dat het zo ver niet hoeft te komen.
U bent vrij om op dit moment verder te bouwen, zonder de fundering en vloer eerst op de verplichtte minimum sterkte te brengen. Echter: als de rechter zou besluiten dat de fundering en vloer aangepast moeten worden, zodat het wel aan het Bouwbesluit voldoet, dan zult u nog veel hogere kosten krijgen als u besluit op dit moment door te bouwen. Omdat dan alles boven de vloer dan waarschijnlijk eerst afgebroken moet worden.
(…)
Ik geeft u tot uiterlijk 23 september 2022 om hetzij uw plan van aanpak over de aanpassing van fundering en vloer aan mij te mailen om aan de normen van het Bouwbesluit te voldoen, dan wel mij te informeren als u voor optie 2 of 3 wilt gaan.
3.16.
Op 30 september 2022 heeft [eiser] de overeenkomsten per brief aan [gedaagde] ontbonden. Hij heeft onder meer geschreven:
Nu ik geen enkele reactie van u heb mogen ontvangen op mijn laatste mail aan u van 16 september jl. (hierbij nogmaals aangehecht) en de daarin gestelde termijnen inmiddels zijn verstreken, stel ik vast dat u in verzuim bent.
Omdat ik niet langer nakoming door u wens van de tussen ons gesloten overeenkomsten, ontbind ik hierdooralle vierde overeenkomsten. (…)
3.17.
[eiser] heeft [gedaagde] in de brief van 30 september 2022 gevraagd om hem € 37.172,91 (€ 38.172,91 minus de waarde van het geleverde werk (€ 1.000,00)) binnen tien dagen na 30 september terug te betalen. Daarnaast heeft hij [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van de ontbinding lijdt en geschreven dat [gedaagde] zijn achtergebleven spullen kan komen halen.
3.18.
[gedaagde] heeft zijn gereedschappen en materialen opgehaald.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[eiser] vordert – na eisvermeerdering – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat [eiser] de tussen partijen gesloten overeenkomsten rechtsgeldig heeft ontbonden;
2. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 37.172,91, inclusief BTW, op grond van de als gevolg van de ontbinding ontstane ongedaanmakingsverbintenissen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2022, of de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
3. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 5.937,65 inclusief BTW, als vergoeding van de als gevolg van de ontbinding geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2022, of de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
4. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.459,39, zijnde de buitengerechtelijke kosten;
5. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.195,11, zijnde de kosten van de beslaglegging.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser] in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure waaronder ook de nakosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[gedaagde] vordert:
- te verklaren voor recht dat de vier overeenkomsten tussen [gedaagde] en [eiser] door [eiser] zijn opgezegd ex art. 7:764 BW;
- de door [eiser] gelegde beslagen op te heffen;
- [eiser] te veroordelen tot betaling van € 13.545,01 aan [gedaagde], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2022 of een door de rechtbank te bepalen datum;
- [eiser] te veroordelen in de kosten van deze procedure waaronder ook de nakosten.
4.5.
[eiser] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [gedaagde] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure waaronder ook de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf bedoelde termijn van voldoening.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en reconventie
5.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
Uitgangspunt is dat de vier overeenkomsten tussen partijen, overeenkomsten van aanneming van werk zijn in de zin van artikel 7:750 BW.
5.3.
De kernvraag die beantwoord moet worden is of [eiser] de overeenkomsten rechtsgeldig heeft ontbonden of dat het verweer van [gedaagde] slaagt dat sprake is van opzegging. De rechtbank zal bij de beantwoording van deze vraag onderscheid maken tussen enerzijds opdracht 1 en anderzijds opdrachten 2, 3 en 4.
Opdracht 1
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat – ook als hierover niets expliciet is afgesproken – het werk (de uitbouw) in ieder geval moet voldoen aan de maatstaf van goed en deugdelijk werk. Dit geldt ook als wordt gebouwd volgens een schets afkomstig van de opdrachtgever (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden, 12 mei 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3421). Dat het ontwerp van de uitbouw van [eiser] afkomstig is doet er dus niet aan af dat de uitbouw aan de maatstaf van goed en deugdelijk werk moet voldoen. Die maatstaf wordt ingevuld door de algemeen toepasselijke (onder meer in het Bouwbesluit opgenomen) bouwtechnische veiligheidseisen. Een opdrachtgever mag verwachten dat een bouwwerk aan die eisen voldoet (vgl. Hof Amsterdam, 21 april 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ2235).
In dit verband merkt de rechtbank op dat ook bij vergunning vrij bouwen, zoals in dit geval bij de uitbouw, moet worden voldaan aan de toepasselijke (veiligheids)voorschriften van het Bouwbesluit.
5.5.
Volgens [eiser] voldoet opdracht 1 (uitbouw) niet aan de door het Bouwbesluit gestelde eisen. Hij heeft dat onderbouwd door overlegging van het rapport. [gedaagde] betwist dat de constructie van de uitbouw niet aan de eisen van het Bouwbesluit voldoet, omdat hij zich door zijn leverancier (PontMeyer te Rotterdam) heeft laten adviseren over zowel de te gebruiken materialen als de constructie. Daarnaast is er bij de uitvoering van het werk volgens [gedaagde] altijd gecontroleerd. Verder voert [gedaagde] aan dat het rapport slechts is gebaseerd op aannames en niet op de materialen die [gedaagde] heeft gebruikt, zodat [eiser] – zo begrijpt de rechtbank het verweer – zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
5.6.
Gelet op de uitgangspunten als hiervoor (onder 5.4) geformuleerd, heeft [gedaagde] met het verweer dat hij zich over de te gebruiken materialen en de constructie heeft laten adviseren door zijn leverancier, de conclusie uit het rapport dat de uitbouw niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit onvoldoende gemotiveerd betwist. Voor zover [gedaagde] daar tussen 10 en 23 september 2022 niet al voldoende de gelegenheid toe heeft gehad, had het op zijn weg gelegen om nadere relevante informatie in het geding te brengen. In dit verband merkt de rechtbank verder op dat eventuele onjuiste advisering van de leverancier aan [gedaagde] voor rekening en risico van [gedaagde] komt.
Ook het verweer van [gedaagde] dat er tijdens de uitvoering van het werk altijd is gecontroleerd slaagt niet, omdat op de zitting is gebleken dat hij daarmee de controles van [eiser] zelf heeft bedoeld.
Het verweer dat de constructeur in het rapport slechts is uitgegaan van aannames over de gebruikte materialen, slaagt evenmin. Afgezien van het feit dat [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld om voorafgaand aan het opstellen van het rapport de noodzakelijke informatie over de materialen en zijn werkwijze aan te leveren (zie r.o. 3.11), heeft [gedaagde] de onderbouwing van de aannames in het rapport niet inhoudelijk betwist. Hij heeft immers niet weersproken dat de aannames zijn gebaseerd op aangetroffen reststukken voorzien van etiketten van de leverancier (PontMeyer). Evenmin heeft hij gemotiveerd verweer gevoerd op de in het rapport opgenomen foto’s van tijdens de uitvoering, of op de verkregen informatie van de betonleverancier en van de website van PontMeyer.
In het licht van dit alles had het op de weg van [gedaagde] gelegen om te motiveren waarom de aannames waarop het rapport is gebaseerd niet juist zijn. Nu hij dat niet heeft gedaan, gaat de rechtbank er vooralsnog vanuit dat de aannames juist zijn.
Daarbij komt dat niet kan worden uitgesloten dat in het rapport van een voor [gedaagde] gunstiger aanname is uitgegaan wat betreft de vloerdikte. In het rapport is namelijk aangenomen dat deze 18,5 centimeter is, terwijl [eiser] met een recente foto en toelichting op de berekening van de dikte heeft onderbouwd dat de vloer slechts 14 centimeter dik is. Dat de vloer 25 centimeter dik zou zijn, zoals [gedaagde] op zitting heeft verklaard, is overigens nergens uit gebleken.
Voor zover [gedaagde] ten slotte heeft aangevoerd dat hij de vragen over de materialen en de constructie niet hoefde te beantwoorden, omdat dit meerwerk betrof maar [eiser] daar geen offerte voor wilde hebben, slaagt dat verweer niet. De verplichting om goed en deugdelijk werk te leveren kan niet worden gekwalificeerd als meerwerk. Op het moment dat [eiser] tijdens de uitvoering van het werk gegronde redenen heeft om daaraan te twijfelen – waarin hij door het rapport wordt gesteund – is het aan [gedaagde] om daar verantwoording over af te leggen. Dat staat los van de werkzaamheden die in de prijs zijn begrepen.
5.7.
Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank er vooralsnog vanuit dat de aannames ten aanzien van de materialen en werkwijze in het rapport juist zijn. De constructeur heeft in het rapport geconcludeerd dat de vloer- en balkwapening niet aan de toepasselijke normen voldoet (zie citaat in 3.12 punt 4.4). Daarnaast heeft de constructeur nog een aantal kritische tekortkomingen aan de balken en vloer geconstateerd (zie citaat in 3.12 onder punt 4.5.1 en 4.5.2).
Als wordt aangenomen dat de constructeur bij zijn controleberekening van de uitbouw is uitgegaan van de juiste normen, kan de rechtbank vooralsnog niet anders concluderen dan dat geen sprake is van goed en deugdelijk werk.
Constructienorm(en)
5.8.
De rechtbank maakt uit het rapport op dat de constructeur heeft getoetst aan de volgende normen: NEN-EN 1990 Eurocode 0, NEN-EN 1991 Eurocode 1 en NEN-EN 1993 Eurocode 2 (zie citaat in 3.12 onder punt 2.1).
5.9.
Volgens [eiser] betreft de uitbouw verbouw: het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of vergroten van een bouwwerk. Op grond van artikel 2.5 van het Bouwbesluit zijn volgens [eiser] de artikelen 2.2 tot en met 2.4 van het Bouwbesluit van overeenkomstige toepassing (die gaan over nieuwbouw) en moet worden uitgegaan van het niveau zoals aangegeven in NEN 8700. Hierin is volgens [eiser] bepaald dat in geval van verbouw die voornamelijk het bouwen van een bouwwerk betreft, zoals de uitbouw, dit gedeelte (de uitbouw) moet voldoen aan de eisen voor nieuwbouw, althans aan normen die overeenkomen met de normen voor nieuwbouw. Aan die eisen heeft de constructeur volgens [eiser] getoetst. Wat in NEN 8700 staat is volgens [eiser] hetzelfde als de NEN-normen die in het rapport worden genoemd. [gedaagde] betwist dat de NEN 8700 norm overeenkomt met de normen voor nieuwbouw.
5.10.
De rechtbank ziet aanleiding om [eiser] op de voet van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bevelen zijn stelling toe te lichten dat het niveau van NEN 8700 in geval van een uitbouw als de onderhavige, overeenkomt met de norm van NEN-EN 1990 Eurocode 0, NEN-EN 1991 Eurocode 1 en NEN-EN 1993 Eurocode 2, en desgewenst bescheiden over te leggen die zijn stelling nader onderbouwen.
Isolatienormen
5.11.
De rechtbank ziet om proceseconomische redenen vooralsnog geen aanleiding om in te gaan op de stelling van [eiser] dat de uitbouw niet aan de toepasselijke isolatienormen, namelijk die voor nieuwbouw, zal voldoen. Wanneer immers vast komt te staan dat de constructie van de uitbouw niet voldoet, is dat op zich zelf al voldoende voor de conclusie dat geen sprake is van goed en deugdelijk werk.
Verzuim
5.12.
Voor het geval vast komt te staan dat de constructeur aan de juiste normen heeft getoetst en de constructie van de uitbouw dus naar het voorshands oordeel van de rechtbank niet voldoet, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of [gedaagde] in verzuim is met opdracht 1 (uitbouw). [gedaagde] heeft namelijk aangevoerd dat hij niet in verzuim is, omdat hij niet in gebreke is gesteld. [eiser] stelt dat hij [gedaagde] zowel mondeling als schriftelijk heeft gewezen op zijn twijfels over de deugdelijkheid van de uitgevoerde werkzaamheden en dat hij [gedaagde] vervolgens heeft geconfronteerd met de controleberekening uit het rapport en hem om een plan van aanpak heeft verzocht. Door aan te geven dat wat hem betreft aan de eisen was voldaan, heeft [gedaagde] volgens [eiser] te kennen gegeven geen aanpassingen te zullen uitvoeren aan de uitbouw en daarmee dat hij de overeenkomst niet nakomt. Daarna heeft [eiser] [gedaagde] nog een keer de gelegenheid gegeven om aan de hand van een plan van aanpak de uitbouw alsnog aan de eisen van het Bouwbesluit te laten voldoen of gezamenlijk een onafhankelijke deskundige in te schakelen, maar daar heeft [gedaagde] niet meer op gereageerd, aldus [eiser].
5.13.
De rechtbank begrijpt dat [eiser] een beroep doet op artikel 6:80 lid 1 sub b BW, namelijk dat de gevolgen van niet-nakoming reeds intreden voordat de vordering opeisbaar is, indien de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming zal tekortschieten. Het verzuim is daarom volgens [eiser] zonder ingebrekestelling ingetreden.
5.14.
De rechtbank stelt voorop dat de functie van een ingebrekestelling is om de schuldenaar nog een laatste termijn voor nakoming te geven en aldus te bepalen tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk is zonder dat van een tekortkoming sprake is, bij gebreke van welke nakoming de schuldenaar vanaf dat tijdstip in verzuim is (vgl. HR 22 oktober 2004, (ECLI:NL:HR:2004:AO9494)). De lengte van de termijn voor nakoming die aan de schuldenaar moet worden gegeven, hangt van de omstandigheden van het geval af. Daarbij moet de tijd worden betrokken die de schuldenaar vóór de aanmaning heeft gehad om zich voor te bereiden. Het staat de schuldenaar in de meeste gevallen niet vrij om te wachten met de voorbereidende handelingen tot hij aangemaand wordt. In dit geval heeft [eiser] [gedaagde] twee keer een termijn van vijf werkdagen gesteld om een plan van aanpak aan te leveren waarin [gedaagde] aangeeft hoe hij de gebreken (volgens het rapport) aan de funderingsbalken en vloer gaat herstellen. Gelet op de hiervoor aangehaalde jurisprudentie stond het [gedaagde] niet vrij om te wachten met voorbereidende handelingen tot hij aangemaand zou worden. Vast staat dat [gedaagde] niet is ingegaan op het verzoek van [eiser] en dus geen voorbereidende handelingen heeft genomen. Hij schrijft immers in zijn e-mail van 12 september 2022 dat het werk volgens hem aan de wettelijke eisen voldoet en dat hij zich niet hoeft te verantwoorden aan [eiser], tenzij van te voren een meerprijs wordt besproken (zie r.o. 3.14). De rechtbank verwijst in dit kader naar haar overwegingen hiervoor in 5.6 laatste alinea.
5.15.
Daarnaast geldt als uitgangspunt dat wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten, het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, ook indien de vordering op het moment van die mededeling nog niet opeisbaar was. Die niet-opeisbaarheid speelt immers geen rol, omdat deze mededeling van de schuldenaar op grond van art. 6:80 lid 1, aanhef en onder b, BW de gevolgen van niet-nakoming doet intreden voordat de vordering opeisbaar is (vgl. HR 7 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0624). Dat betekent dat die gevolgen ook intreden indien de prestatie van de schuldenaar (nog) niet is uitgebleven (vgl. HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2334).
5.16.
Omdat [eiser] in zijn e-mail van 10 september 2022 duidelijk heeft geschreven op welke onderdelen de uitbouw volgens hem niet aan de eisen van het Bouwbesluit voldoet, maar [gedaagde] in zijn e-mail van 12 september 2022 heeft geweigerd te laten weten hoe hij deze gebreken zou willen herstellen, moest [eiser] daaruit afleiden dat [gedaagde] in de nakoming van de verbintenis uit de overeenkomst voor opdracht 1 zou tekortschieten. Gelet op het uitgangspunt aangehaald hiervoor in 5.15 is het verzuim daarom zonder ingebrekestelling ingetreden. Daarbij komt dat [eiser] [gedaagde] op 16 september 2022 nog een tweede termijn van vijf werkdagen heeft gegeven waarna [gedaagde] in het geheel niet meer heeft gereageerd. Gelet op de eerdere mededeling van [gedaagde] en het uitblijven van een reactie nadat hem een tweede termijn was gegund, mocht [eiser] de overeenkomst voor opdracht 1 daarom op grond van artikel 6:265 BW ontbinden. Het verweer dat [eiser] opdracht 1 heeft opgezegd, slaagt daarom niet.
5.17.
Het verweer dat [eiser] in zijn e-mail van 16 september 2022 [gedaagde] ook de mogelijkheid heeft geboden om verder te bouwen zonder de fundering en vloer eerst op de verplichte minimum sterkte te brengen, waar hij zich nog over aan het beraden was en advies over inwon toen [eiser] op 30 september 2022 ontbond, slaagt evenmin. [gedaagde] was immers al vanaf zijn mededeling op 12 september 2022 in verzuim. Daarbij komt dat [eiser] in zijn e-mail van 16 september 2022 expliciet spreekt van drie mogelijkheden: 1) acceptatie rapport en aanleveren plan van aanpak 2) meewerken aan een onafhankelijk onderzoek of 3) [eiser] brengt de zaak voor de rechter. In de aanvulling daarop dat [gedaagde] vrij is om verder te bouwen, waarschuwt [eiser] hem expliciet voor veel hogere kosten wanneer [gedaagde] daarvoor kiest. Mede gelet op de mededeling van [gedaagde] op 12 september 2022 dat hij verder wilde bouwen zonder verantwoording af te leggen, kan deze opmerking van [eiser] niet anders worden begrepen dan als een waarschuwing aan [gedaagde] dat hij beter een plan aanpak kon maken om de fundering en vloer aan te passen dan door te bouwen en dat doorbouwen op een ondeugdelijke fundering voor rekening en risico van [gedaagde] zou komen.
5.18.
Voor zover ten slotte [gedaagde] niet in staat was om zonder hulp van derden (tijdig) te reageren vanwege het feit dat hij de Nederlandse taal niet vloeiend spreekt en niet begreep wat er aan de uitbouw aangepast moest worden, is dat een omstandigheid die voor rekening en risico van [gedaagde] komt.
Tussenconclusie opdracht 1
5.19.
Indien vast komt te staan dat de constructeur aan de juiste normen heeft getoetst en de constructie van de uitbouw dus niet voldoet, ligt de vordering in conventie tot terugbetaling van een bedrag van € 37.172,91 op grond van de als gevolg van de ontbinding ontstane verbintenis tot ongedaan making ten aanzien van opdracht 1 naar het voorshands oordeel van de rechtbank voor toewijzing gereed. Naar het voorshands oordeel van de rechtbank is de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag toewijsbaar vanaf datum dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, omdat [gedaagde] op 23 september 2022 nog niet in verzuim was met de terugbetaling van een geldsom. [eiser] had opdracht 1 toen immers nog niet ontbonden en [gedaagde] was ook nog niet in gebreke gesteld voor dit bedrag. Dat laatste gebeurde bij brief van 30 september 2022.
5.20.
Indien vast komt te staan dat de constructeur aan de juiste normen heeft getoetst en de constructie van de uitbouw dus niet voldoet ligt de vordering tot betaling van de als gevolg van de ontbinding door [eiser] geleden schade van een bedrag van € 5.973,65, naar het voorshands oordeel van de rechtbank eveneens voor toewijzing gereed, evenals de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening. [eiser] heeft deze kosten onderbouwd met een factuur van [bedrijf 2] voor een bedrag van € 584,01 (inclusief BTW) voor het dichten van de sleuven in de achtergevel en een offerte van Aannemersbedrijf [bedrijf 3] voor een bedrag van € 5.353,64 voor het (nog) laten verwijderen van de vloer en de funderingsbalken van de uitbouw. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van deze schade en de gevorderde bedragen komen de rechtbank ook niet onredelijk voor.
5.21.
Bij toewijzing van voormelde twee hoofdvorderingen in conventie, heeft [eiser] geen belang (meer) bij de gevorderde verklaring voor recht voor wat betreft opdracht 1. Deze zal daarom naar het voorshands oordeel van de rechtbank worden afgewezen. De gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van opdracht 2, 3 en 4 zal naar het voorshands oordeel van de rechtbank ook worden afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat [eiser] deze overeenkomsten niet rechtsgeldig heeft ontbonden. De rechtbank verwijst hierbij naar haar overwegingen hierna onder 5.22 e.v.
Opdrachten 2, 3 en 4
5.22.
Voor wat betreft opdracht 2, 3 en 4 slaagt het verweer van [gedaagde] dat [eiser] heeft opgezegd wel. Partijen zijn het er immers over eens dat voor wat betreft deze opdrachten geen sprake is van verzuim. Dat er bij de uitvoering van opdracht 3 (tussenmuur/doorloop) discussie was over de stalen balk, doet daar niet aan af. [gedaagde] heeft deze balk weer meegenomen en dat hij het juiste staal niet kon of wilde leveren is niet gesteld en niet gebleken.
5.23.
[eiser] heeft gesteld dat hij geen vertrouwen meer in de uitvoering van de overige opdrachten had en dat in redelijkheid niet van hem verwacht kon worden dat hij [gedaagde] opdracht 2, 3 en 4 nog zou laten uitvoeren. Hoewel onder omstandigheden verzuim zónder ingebrekestelling in kan treden op grond van de redelijkheid en billijkheid, acht de rechtbank het beroep van [gedaagde] op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar, omdat de punten waarop [gedaagde] tekort is geschoten bij de uitvoering van opdracht 1 los staan van de andere opdrachten. [eiser] heeft daarbij niet gemotiveerd hoe opdracht 2, 3 en 4 met opdracht 1 samenhangen anders dan dat deze alle drie op verbouw van (een onderdeel van) de woning zien. Een en ander brengt met zich mee dat [eiser] de overige opdrachten op grond van artikel 7:764 BW mocht opzeggen, maar wel tegen betaling van de voor de opdrachten overeengekomen prijs verminderd met de besparingen die voor [gedaagde] uit de opzegging voortvloeien.
5.24.
Vast staat dat partijen voor opdracht 2, 3 en 4 samen een (vaste) prijs van € 15.817,12 inclusief BTW zijn overeengekomen.
Besparingen
5.25.
[gedaagde] schat de besparingen op een bedrag van € 16.445,00 voor alle vier de opdrachten inclusief opdracht 1. Voor opdracht 1 is al een belangrijk deel van de materialen gekocht, gebruikt of achtergelaten, aldus [gedaagde]. Voor zover de materialen nog niet zijn gebruikt, staat vast dat [gedaagde] deze heeft opgehaald en een groot deel daarvan heeft kunnen teruggeven aan de leverancier. Deze materialen zien op opdracht 1 en 3. Voor opdracht 2 en 4 heeft [gedaagde] nog geen materialen gekocht.
De besparingen zien alleen op materiaal, omdat [gedaagde] zichzelf en zijn werknemer(s) voor dit werk heeft gereserveerd en uitbetaald, zonder dat zij voor ander werk ingezet konden worden, aldus nog steeds [gedaagde]. [eiser] betwist dat [gedaagde] de voor het werk gereserveerde manuren niet heeft kunnen besparen en deze bespaarde tijd niet op ander werk kon voortzetten. Vanwege de grote vraag naar aannemers op dit moment is het volgens [eiser] niet erg aannemelijk dat de bespaarde tijd niet snel anders ingezet kon worden. Daarnaast ontbreekt een onderbouwing van de bespaarde nog niet ingekochte materiaalkosten, aldus [eiser]. Ter zitting is van de zijde van [gedaagde] aangevoerd dat er op 30 september 2022 wel kleinere opdrachten voorhanden waren, maar geen grote zoals die van [eiser].
5.26.
De rechtbank stelt voorop dat – in geval van een overeengekomen vaste prijs – besparingen betrekking hebben op de bespaarde kosten van materialen en arbeid, en verder op een eventuele vergoeding voor niet gelopen risico. In de praktijk wordt onder het begrip 'besparingen' ook het geval gebracht dat de aannemer door de opzegging ander, reeds aangenomen werk eerder dan gepland kan voltooien waardoor hij weer eerder aan ander werk kan beginnen in een volgende periode, zodat de aannemer de vrijgekomen tijd (deels) met nieuw werk kan invullen en zo op de door de opzegging vrijgekomen arbeidstijd kan besparen. Omdat [gedaagde] op zitting heeft verklaard dat er ten tijde van de opzegging weliswaar geen andere grote opdracht was, maar wel kleinere opdrachten, acht de rechtbank het eerder ingenomen standpunt dat hij en zijn werknemer(s) in het geheel niet op ander werk ingezet konden worden, niet geloofwaardig. Als uitgangspunt geldt dan ook dat niet alleen de bespaarde kosten van materialen, maar ook ten minste een deel van de bespaarde arbeidskosten en de door [gedaagde] bespaarde vrijgekomen arbeidstijd voor opdracht 2, 3 en 4 als besparing hebben te gelden.
5.27.
Omdat een vaste prijs is overeengekomen, rusten de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de besparingen op de opdrachtgever, [eiser]. Op de aannemer, [gedaagde], rust echter een belangrijke mededelingsplicht, aangezien deze de beschikking heeft over de noodzakelijke gegevens (vgl. HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8728). Deze mededelingsplicht kan worden aangeduid als een verzwaarde motiveringsplicht aan de zijde van de aannemer, inhoudende dat de aannemer feitelijke gegevens moet verstrekken ter motivering van de betwisting van de stellingen van de met de bewijslast belaste opdrachtgever teneinde deze aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Het is immers de aannemer die de beschikking heeft over de feitelijke gegevens die voor de berekening van de besparingen nodig zijn. [gedaagde] heeft weliswaar een totaal bedrag genoemd dat hij aan materiaalkosten heeft bespaard, maar niet hoe die kosten over de opdrachten verdeeld zijn. De overeenkomsten zelf maken geen onderscheid tussen kosten van materialen en arbeid, en een eventuele vergoeding voor niet gelopen risico, zodat aanknopingspunten voor [eiser] ontbreken. Daarnaast volstaat de enkele mededeling van [gedaagde] niet dat geen sprake is van bespaarde arbeidskosten en bespaarde vrijgekomen arbeidstijd. De rechtbank ziet daarom aanleiding om [gedaagde] op de voet van artikel 22 Rv in het kader van zijn mededelingsplicht te bevelen om feitelijke gegevens te verstrekken en daarmee aanknopingspunten voor [eiser] op grond waarvan de besparingen als hiervoor bedoeld voor opdracht 2, 3 en 4 kunnen worden vastgesteld.
Tussenconclusie opdrachten 2, 3 en 4
5.28.
Gelet op het vorenstaande ligt de vordering in reconventie tot betaling van de overeengekomen prijs verminderd met de besparingen voor wat betreft opdracht 2, 3 en 4 naar het voorshands oordeel van de rechtbank voor toewijzing gereed, maar kan het bedrag van de besparingen nog niet worden vastgesteld. De vordering in reconventie ten aanzien van opdracht 1 zal naar het voorshands oordeel van de rechtbank worden afgewezen, omdat [eiser] die overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden.
5.29.
Bij gedeeltelijke toewijzing van voormelde hoofdvordering in reconventie, heeft [gedaagde] geen belang (meer) bij de gevorderde verklaring voor recht. Deze zal daarom naar het voorshands oordeel van de rechtbank worden afgewezen.
Conclusie
5.30.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van aktes door [eiser] respectievelijk [gedaagde] als vermeld onder 5.10 en 5.27.
5.31.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 25 oktober 2023voor het nemen van een akte door [eiser] over wat is vermeld onder 5.10, waarna [gedaagde] op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 25 oktober 2023voor het nemen van een akte door [gedaagde] over wat is vermeld onder 5.27, waarna [eiser] op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023.
1621