ECLI:NL:RBNHO:2023:14104

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
9218181 \ CV EXPL 21-2531
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om heroverweging van een kredietovereenkomst in consumentenkredietzaak

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen American Express Europe S.A. en American Express Services Limited als eisende partijen en een niet verschenen gedaagde partij. De eisende partijen verzochten om heroverweging van een eerder tussenvonnis waarin zij in de gelegenheid waren gesteld om hun vordering nader toe te lichten. De kantonrechter heeft overwogen dat, ongeacht de grondslag van de vordering, de oorspronkelijke kredietovereenkomst ambtshalve moet worden getoetst. De eisende partijen stelden dat de kredietovereenkomst niet onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 BW valt, maar de kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake is van een kredietovereenkomst in de zin van artikel 7:57 BW. De kantonrechter concludeerde dat de eisende partijen niet hebben voldaan aan de informatieverplichtingen en dat de vordering daarom moest worden afgewezen. De eisende partijen werden veroordeeld in de proceskosten, die op nihil zijn vastgesteld.

De zaak betreft een kredietovereenkomst waarbij de gedaagde partij met een creditcard betalingen kon verrichten die niet direct hoefde te worden terugbetaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de kosten die in rekening zijn gebracht niet als onbetekenend kunnen worden aangemerkt, waardoor de bepalingen van titel 7:2A BW van toepassing zijn. De eisende partijen hebben niet aangetoond dat zij voldaan hebben aan de informatieverplichtingen, wat leidde tot de vernietiging van de kredietovereenkomst en de afwijzing van de vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9790186 \ CV EXPL 22-2006
Uitspraakdatum: 4 oktober 2023
Vonnis in de zaak van:
de vennootschap naar vreemd recht
American Express Europe S.A., rechtsopvolgster van
American Express Services Limited
gevestigd te Madrid (Spanje) tevens gevestigd te Amsterdam
de eisende partij
gemachtigde: Van der Hoeden / Mulder Gerechtsdeurwaarders en Juristen
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.Het verdere procesverloop

1.1.
In een tussenvonnis van 18 mei 2022 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld haar vordering nader toe te lichten, hetgeen zij bij akte van 10 augustus 2022 heeft gedaan.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is onder meer overwogen dat ook als de vordering is gegrond op een vaststellingsovereenkomst, de oorspronkelijke kredietovereenkomst ambtshalve getoetst moet worden. De eisende partij is daarom in de gelegenheid gesteld om de kredietovereenkomst te overleggen en de op de kredietovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden. Daarnaast is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om toe te lichten dat is voldaan aan de bepalingen van titel 7:2A van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de kredietwaardigheidstoets van artikel 8 van de Richtlijn consumentenkrediet 2008/48 (de richtlijn) en artikel 4:34 lid 1 Wet op het financieel toezicht.
Verzoek heroverweging
2.2.
De eisende partij verzoekt in haar akte primair om een heroverweging van het oordeel van de kantonrechter in het tussenvonnis en uitspraak te doen (louter) op grond van de vaststellingsovereenkomst. Dat verzoek bevat volgens de eisende partij meerdere aspecten, die in de akte uitgebreid zijn toegelicht. De eisende partij benoemt de aard van de vaststellingsovereenkomst, het belang van consistente jurisprudentie daaromtrent, de stand van zaken rondom ambtshalve toetsing van het consumentenkrediet, het ontbreken in het Nederlandse rechtssysteem van een eenvoudige procedure voor onbetwiste geldvorderingen en het processuele uitgangspunt van artikel 24 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Subsidiair heeft de eisende partij stukken in het geding gebracht op grond waarvan ambtshalve getoetst kan worden.
2.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Als een vordering haar grondslag vindt in een consumentenkredietovereenkomst, is de kantonrechter gehouden ambtshalve te toetsen of de kredietverstrekker aan zijn informatie- en zorgplichten voortvloeiend uit de richtlijn heeft voldaan en of de bedingen in de consumentenkredietovereenkomst niet oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/13 EG. Die toetsing dient plaats te vinden in verstekzaken, in zaken op tegenspraak en zelfs in geval van een erkenning door de gedaagde partij, tenzij de consument heeft laten weten af te zien van een dergelijke ambtshalve toetsing. Indien de kredietverstrekker niet aan haar verplichtingen heeft voldaan, heeft de consument recht op (partiële) vernietiging van de overeenkomst/het beding, hetgeen de kantonrechter zo nodig ambtshalve moet beoordelen.
2.4.
Dit geldt ook als na het sluiten van de kredietovereenkomst een vaststellingsovereenkomst (ter vervanging van de kredietovereenkomst) tussen de consument en de kredietverstrekker is gesloten met betrekking tot de verplichtingen waartoe partijen zich uit hoofde van de kredietovereenkomst hebben verbonden. Anders zou de ambtshalve toetsing van de oorspronkelijke kredietovereenkomst immers eenvoudig door de kredietverstrekker kunnen worden omzeild door daarna een vaststellingsovereenkomst met de consument te sluiten (de eisende partij sluit blijkens het gestelde in haar akte vaker vaststellingsovereenkomsten als de onderhavige), terwijl de consument niet altijd op de hoogte is van zijn rechten in het kader van de verplichtingen van de kredietverstrekker met betrekking tot de kredietovereenkomst. Dat zou geen recht doen aan de door de genoemde richtlijnen beoogde bescherming van consumenten. Artikel 7:73 BW geeft ook expliciet aan dat de consument de hem krachtens titel 2A van boek 7 BW toegekende bescherming niet kan worden ontzegd, door overeenkomsten een bijzondere vorm te geven, met name door kredietopnemingen of kredietovereenkomsten die onder de Richtlijn vallen op te nemen in overeenkomsten die, door de aard of het doel ervan, buiten de werkingssfeer ervan zouden kunnen vallen.
2.5.
De eisende partij wijst er in haar akte op dat soortgelijke vorderingen als de onderhavige door andere rechtbanken in Nederland en zelfs door deze rechtbank bij verstek in het verleden gewoon zijn toegewezen en dat in deze procedure niet anders geoordeeld zou moeten worden. Het is de kantonrechter bekend dat er partijen zijn die veel procederen in consumentenzaken bij de verschillende rechtbanken en dat in vergelijkbare zaken andersluidende uitspraken zijn gedaan. Het is van belang om in het oog te houden dat het consumentenrecht steeds in ontwikkeling is en dat de rechtbanken een belangrijke rechtsvormende taak hebben. De kantonrechters van de verschillende rechtbanken zijn het echter niet altijd eens over de uitvoering van het consumentenrecht en de eisen die daaraan worden gesteld. Hier liggen juridische argumenten aan ten grondslag. Het kan daardoor voorkomen dat een vergelijkbare vordering door de ene kantonrechter wordt toegewezen en door de andere kantonrechter wordt afgewezen. Het feit dat andere kantonrechters vergelijkbare vorderingen van de eisende partij hebben toegewezen is daarom geen reden voor toewijzing van deze vordering.
2.6.
Door de eisende partij wordt een eenvoudige procedure voor onbetwiste vorderingen gemist, maar dat is een politieke kwestie, zodat hierop niet zal worden ingegaan, nog daargelaten dat dit gemis in deze procedure nergens toe kan leiden.
2.7.
De kantonrechter blijft dan ook bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist en ziet geen aanleiding tot heroverweging.
Kredietovereenkomst
2.8.
De eisende partij heeft voorts toegelicht dat het door de eisende partij geleverde financiële product wordt aangeduid als ‘
charge card’ of ‘
deferred debit-card’. De eisende partij heeft aan de gedaagde partij één keer per maand een overzicht (maandafrekening) van alle met de betaalkaart verrichte uitgaven verstrekt. De gedaagde partij diende het totaalbedrag van de maandrekening (zonder opslag) binnen dertig dagen volledig aan de eisende partij terug te betalen. Er is geen sprake van een kredietfaciliteit, aldus de eisende partij.
2.9.
Anders dan de eisende partij stelt, is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een kredietovereenkomst in de zin van artikel 7:57 BW. Volgens artikel 7:57 BW is een kredietovereenkomst een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere, soortgelijke betalingsfaciliteit. In het onderhavige geval heeft de gedaagde partij krediet verkregen in de vorm van uitstel van betaling, omdat zij met haar kaart betalingen kan verrichten die zij niet direct terug hoefde te betalen. De onderhavige overeenkomst is dus wel degelijk een kredietovereenkomst, zodat op grond van artikel 7:58 lid 1 BW Titel 2A van boek 7 BW van toepassing is.
2.10.
De eisende partij beroept zich op de uitzondering van artikel 7:58 lid 2, aanhef en onder e BW, omdat slechts onbetekenende kosten bij de gedaagde partij in rekening kunnen worden gebracht. Naast de maandelijkse lidmaatschapsbijdrage van € 29,95 gaat het om de volgende kosten:
a) buitengerechtelijke incassokosten;
b) een vergoeding van 3,5% (met een minimum van € 4,50) bij contante geldopnames;
c) een vergoeding voor papieren maandafrekeningen;
d) een wisselkoersopslag bij betalingen in vreemde valuta.
2.11.
Anders dan de eisende partij is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van onbetekenende kosten. Het begrip ‘onbetekenende kosten’ van artikel 7:58 lid 2 aanhef en onder e BW houdt in dat over de periode van het aangaan van de kredietovereenkomst tot het moment dat het verstrekte krediet moet worden terugbetaald, er slechts een kleine vergoeding aan de consument in rekening mag worden gebracht. Daarbij worden zowel kosten als rente meegerekend. De kosten zijn in relatieve zin onbetekenend als zij slechts een zeer klein percentage van het krediet bedragen, te weten maximaal 1% van de kredietsom op jaarbasis. In het onderhavige geval is daar niet van gebleken, omdat naast de maandelijkse bijdrage van € 29,95 verschillende kosten bij de gedaagde partij in rekening kunnen worden gebracht. Dat de omvang van de buitengerechtelijke incassokosten gebaseerd is op de wet en/of dat een lager bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is gevorderd dan het wettelijke tarief maakt dit niet anders. Dit geldt ook voor de in rechtsoverweging 2.10 onder punt b en c genoemde kosten, omdat voor de vraag of sprake is van onbetekenende kosten niet van belang is of de door de eisende partij genoemde kosten ook daadwerkelijk bij de gedaagde partij in rekening zijn gebracht. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken dat bij de gedaagde partij een boete wegens te late betaling in rekening is gebracht. Er is daarom geen sprake van een in artikel 7:58 lid 2 sub e BW genoemde uitzondering.
2.12.
Dit betekent dat de bepalingen van titel 7:2A BW op deze kredietovereenkomst van toepassing zijn. De eisende partij moe(s)t dan ook voldoen aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen van onder meer de artikelen 7:59 tot en met 7:73 BW. De eisende partij heeft echter niet gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de bepalingen van titel 7:2A BW en daar is ook niet van gebleken. Ook is niet (voldoende) onderbouwd dat de eisende partij een kredietwaardigheidstoets heeft uitgevoerd. De kantonrechter kan daarom niet vaststellen dat de eisende partij heeft voldaan aan haar informatieverplichtingen. Dat leidt ertoe dat de kantonrechter de kredietovereenkomst op grond van artikel 3:40 lid 2 BW ambtshalve zal vernietigen. De vordering wordt daarom afgewezen.
2.13.
De eisende partij wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten die zullen worden begroot op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt de eisende partij tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de gedaagde partij worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter