5.6.De facturen zullen worden geboekt in de rekeningcourant bekend onder nummer 20132014 tussen [ [bedrijf 6] /de partner van eiser] en [bedrijf 2] /[eiser]. (…).”
6. Eiser heeft op 11 oktober 2016 aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 gedaan. Hij heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 2.731, dat als volgt is opgebouwd:
7. Belastbare winst uit onderneming
8. € -59.488
9. Loon uit dienstbetrekking
10. € 56.757
11.
12. € -2.731
13. In de aangifte IB/PVV 2015 heeft eiser een bedrag van € 57.375 als andere kosten ten laste van het resultaat gebracht. In de aangifte is een zelfstandigenaftrek van € 7.280, startersaftrek van € 2.123 en een investeringsaftrek van € 2.394 in aanmerking genomen.
14. Voorafgaand aan het opleggen van de aanslag IB/PVV 2015 heeft verweerder eiser per e-mail medegedeeld dat hij de kosten, de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek en de investeringsaftrek niet in aftrek zal toelaten. Met dagtekening 23 november 2018 is de aanslag IB/PVV 2015 opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt is vastgesteld:
15. Belastbare winst uit onderneming
16. € 0
17. Loon uit dienstbetrekking
18. € 56.757
19.
20. € 56.757
21. Eiser heeft op 17 november 2017 aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 gedaan. Hij heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.100, dat als volgt is opgebouwd:
22. Belastbare winst uit onderneming
23. € -15.240
24. Loon uit dienstbetrekking
25. € 56.502
26. Erfenis diverse inkomsten
27. € 15.200
28.
29. € 56.462
30. Restant persoonsgebonden aftrekposten
31. € 37.362
32.
33. € 19.100
34. In de aangifte IB/PVV 2016 heeft eiser een bedrag van € 6.497 als andere kosten ten laste van het resultaat gebracht. In de aangifte is een zelfstandigenaftrek van € 7.280 en een startersaftrek van € 2.123 in aanmerking genomen.
35. Voorafgaand aan het opleggen van de aanslag IB/PVV 2016 heeft verweerder eiser bij brieven van 15 november 2018 en 24 januari 2019 medegedeeld voornemens te zijn om de aftrek van kosten, de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek en de persoonsgebonden aftrek te corrigeren. Nu reactie hierop van eiser uitbleef, heeft verweerder conform zijn voornemen met dagtekening 29 maart 2019 de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt is vastgesteld:
36.
37. Belastbare winst uit onderneming
38. € 0
39. Loon uit dienstbetrekking
40. € 56.502
41. Erfenis diverse inkomsten
42. € 15.200
43.
44. € 71.702
45. Eiser heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2015 en 2016 geen omzet van [bedrijf 2] aangegeven. Hij heeft over die jaren evenmin omzet aangegeven in de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 2] .
46. Voorafgaand aan de uitspraken op bezwaar is eiser gehoord. Hiervan is een verslag opgemaakt. Verweerder heeft op 16 november 2021 de bezwaren ten aanzien van het jaar 2015 en het jaar 2016 ongegrond verklaard.
47. In geschil is of de aangebrachte correcties op de aangiften voor de jaren 2015 en 2016 terecht zijn, namelijk de correcties van de kosten uitbesteed werk ( [bedrijf 4] en [bedrijf 6] ) en van de huisvestingskosten. Indien deze kosten niet in aftrek kunnen worden toegelaten, is in geschil of eiser in verband daarmee recht heeft op investeringsaftrek. Ten slotte is in geschil of eiser heeft voldaan aan het urencriterium voor toepassing van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek.
48. Eiser stelt dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van ondernemerschap. Hij is van mening dat de kosten van [bedrijf 4] , [bedrijf 6] en van [bedrijf 7] (huisvestingskosten) aftrekbaar zijn als zakelijke kosten, dan wel als investeringskosten. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat hij recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek. Ter onderbouwing hiervoor voert hij aan dat de door hem verrichte hoeveelheid werk uit de overgelegde documentatie blijkt. Hij is van mening dat het aantal gewerkte uren door hem is aangetoond en dat hij daarom in aanmerking komt voor toepassing van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek. In dit verband doet eiser tevens een beroep op toepassing van het gelijkheidsbeginsel. Hij voert aan dat de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek wel zijn toegekend aan de heer [naam 5] . Eiser stelt dat de situatie in 2015 en 2016 wat betreft het urencriterium en verdere omstandigheden met betrekking tot [applicatie] van de heer [naam 5] dezelfde waren als die van eiser en dat [naam 5] begunstigend is behandeld. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen overeenkomstig de door hem ingediende aangiften.
49. Verweerder heeft, naar aanleiding van de door eiser overgelegde stukken van 11 april 2023, gesteld dat de kosten van [bedrijf 4] en [bedrijf 7] gedeeltelijk aftrekbaar zijn. De kosten van [bedrijf 6] zijn niet aftrekbaar, omdat niet aannemelijk is dat [bedrijf 6] werkzaamheden voor eiser heeft verricht en, voor zover dat wel aannemelijk is, onvoldoende is komen vast te staan dat deze werkzaamheden de wederzijdse bijstand tussen partners te boven gaan. Daarnaast heeft eiser ook geen recht op toepassing van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek omdat eiser niet voldoet aan het urencriterium. Ook is het gelijkheidsbeginsel niet geschonden. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
50. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
51.
Aftrekbare kosten
51. Artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bepaalt dat winst uit onderneming is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming. Uitgaven kunnen op de winst in aftrek worden gebracht, mits deze een zakelijk verband met de onderneming hebben. Niet in geschil is dat sprake is van een onderneming. Wel is in geschil of sprake is van zakelijke uitgaven. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de uitgaven verband houden met zijn onderneming.
53. Eiser heeft bij zijn nadere stukken van 11 april 2023 facturen van [bedrijf 6] , [bedrijf 7] en [bedrijf 4] alsmede bankafschriften overgelegd. Verweerder heeft daarop te kennen gegeven op een aantal punten alsnog aan eiser tegemoet te kunnen komen, namelijk doordat de facturen van [bedrijf 4] voor 86% van de gefactureerde bedragen als aftrekbare kosten worden geaccepteerd, zijnde € 4.191 in 2015 en € 8.381 in 2016. Ook zijn volgens verweerder de facturen van [bedrijf 7] ten bedrage van € 1.344 (2015) en € 1.266 (2016) aan te merken als aftrekbare kosten. De rechtbank volgt de alsnog geaccepteerde kostenaftrek nu deze steun vindt in de door eiser overgelegde stukken. Het gelijk is in zoverre aan eiser.
54. Wat betreft de facturen van [bedrijf 6] heeft verweerder zijn standpunt, dat dit geen aftrekbare kosten zijn, gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dienaangaande als volgt.
55. [bedrijf 6] staat op naam van de partner van eiser. De vergoedingen van de door [bedrijf 6] aan eiser ( [bedrijf 2] ) in rekening gebrachte bedragen hebben volgens eiser plaatsgevonden middels verrekening met de rekeningcourantvordering die eiser (in privé) op zijn partner had. Deze rekeningcourantvordering is - naar de rechtbank begrijpt uit het betoog van eiser - ontstaan uit kosten van levensonderhoud die eiser voor zijn rekening heeft genomen ten behoeve van zijn partner. Ervan uitgaande dat eiser een rekening-courantvordering had op zijn partner, eiser deze vordering in zijn onderneming ( [bedrijf 2] ) heeft ingebracht en de vergoedingen aan [bedrijf 6] op deze rekeningcourantvordering zijn afgeboekt, is de vraag of dit zakelijke uitgaven zijn (en geen privéuitgaven). Meer specifiek is in geschil of er werkzaamheden aan deze vergoedingen ten grondslag hebben gelegen. Volgens eiser zien de gefactureerde bedragen op de beoordeling door [bedrijf 6] van de in [land] ontwikkelde webpagina’s. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de werkzaamheden waarvoor is gefactureerd daadwerkelijk zijn verricht, heeft eiser facturen overgelegd en diverse versies van functionaliteitsbeschrijvingen (de zogenaamde Software Requirement Specification; SRS) van [applicatie] overgelegd. Daarnaast heeft eiser een uitdraai overgelegd uit het zogenoemde Basecamp systeem, waarin de voortgang en communicatie werd bijgehouden.
56. De rechtbank acht eiser niet geslaagd in zijn bewijslast. Niet aannemelijk is dat de gestelde vergoedingen verband houden met de onderneming van eiser ( [bedrijf 2] ). De activiteiten van de onderneming ( [bedrijf 2] ) bestaan uit de ontwikkeling van een website en een applicatie. Volgens eiser is [naam 1] vanuit diens bedrijf [bedrijf 6] ingeschakeld om mee te werken aan het opstellen en corrigeren van genoemde functionaliteitsbeschrijvingen (SRS’en). De rechtbank acht dit niet aannemelijk. Vaststaat dat de partner van eiser geen kennis heeft met betrekking tot automatisering. [bedrijf 6] houdt zich evenmin bezig met dergelijke activiteiten. De facturen die eiser heeft overgelegd zien enkel op het jaar 2015 en niet op 2016 en verwijzen voor de omschrijving van de verrichte werkzaamheden naar specificaties. De specificaties vermelden steeds de volgende omschrijving: “SRS Consumer, Supplier and Admin, testwerk”. Uit de stukken kan niet worden opgemaakt dat [naam 1] dergelijke werkzaamheden heeft verricht in 2015 en 2016. De door eiser overgelegde functionaliteitsbeschrijvingen (SRS’en) zijn voorzien van het logo van [bedrijf 4] en er staan opmerkingen van verschillende personen bij, maar niet van de partner van eiser dan wel van [bedrijf 6] . Uit de overgelegde gesprekshistorie uit het Basecamp systeem volgt dat de partner ( [naam 1] ) enkele malen summier correspondentie heeft gevoerd met de contactpersonen van [bedrijf 4] . Die correspondentie had betrekking op algemeenheden, zoals de vakantiedata waarop hij, zijn broer ( [naam 5] ) en eiser afwezig zijn en een verzoek om een statusupdate. Dat de partner van eiser dan wel [bedrijf 6] meer dan incidenteel werkzaamheden heeft verricht, is niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [naam 1] / [bedrijf 6] in 2015 en 2016 ten behoeve van de onderneming van eiser ( [bedrijf 2] ) geen werkzaamheden heeft verricht die de normale bijstand tussen partners te boven gaan. De in de facturen en specificaties gestelde uitgaven kunnen daarom niet als zakelijke kosten worden aangemerkt. Het gelijk op dit punt is aan verweerder.
57.
Investeringsaftrek
57. Voor zover eiser heeft gesteld dat, wanneer de kosten van [bedrijf 6] niet in aftrek gebracht kunnen worden, hij dienaangaande recht heeft op investeringsaftrek, oordeelt de rechtbank als volgt.
59. Op grond van artikel 3.40 van de Wet IB 2001 kan, indien wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen, door de belastingplichtige naast de afschrijvingen een deel van het investeringsbedrag aanvullend ten laste van de winst worden gebracht (investeringsaftrek).
60. De rechtbank is van oordeel dat eiser tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft geïnvesteerd in een bedrijfsmiddel. Nog daargelaten dat uit de jaarrekeningen volgt dat geen bedrijfsmiddelen zijn geactiveerd, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de vergoedingen aan [bedrijf 6] in het belang van de onderneming zijn gedaan. Er kan dan niet gesproken worden van een investering in een bedrijfsmiddel. Eiser heeft geen recht op de investeringsaftrek.
61.
Zelfstandigenaftrek en startersaftrek
61. Artikel 3.76, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat de zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast, de zelfstandigenaftrek wordt verhoogd met € 2.123 (de zogenaamde starterstoeslag of startersaftrek).
63. Op grond van het hiervoor vermelde artikel zal de rechtbank beoordelen of eiser voldoet aan het urencriterium. Op grond van artikel 3.6, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt onder het urencriterium verstaan het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien a) de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen of b) de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was.
64. Eiser dient ten aanzien van de jaren 2015 en 2016 aannemelijk te maken dat hij aan het urencriterium heeft voldaan. Dat wil zeggen dat eiser aannemelijk dient te maken dat hij per jaar ten minste 1.225 uren aan zijn onderneming heeft besteed.
65. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan het urencriterium voldoet. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser in 2015 en 2016 fulltime in loondienst was bij [bedrijf 1] en de ontwikkeling van de website en de applicatie heeft uitbesteed aan [bedrijf 4] . Eiser heeft bij zijn nadere stukken van 16 maart 2023 urenstaten overgelegd waarin achter algemeen geformuleerde werkomschrijvingen het aantal uur is vermeld dat aan de onderneming zou zijn besteed. Deze urenstaten zijn te algemeen van aard. Onduidelijk is bovendien wiens werkzaamheden de overgelegde urenstaten betreffen. Op de overgelegde urenstaten is namelijk niet gespecificeerd wie de daarop vermelde uren heeft gewerkt. De toelichting van eiser dat hijzelf, zijn partner en de heer [naam 5] in vergadersetting met elkaar de documenten hebben doorgenomen en dus allemaal net zoveel tijd en werk hebben verricht, acht de rechtbank niet aannemelijk. Eiser heeft - nadat hij daartoe door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld - geen agenda’s overgelegd die steun kunnen bieden aan de overgelegde urenstaten. Eiser stelt dat hij geen toegang meer heeft tot (oude) laptops van zijn (vroegere) werk, waarop hij zijn agenda’s digitaal bijhield. Dat eiser de gewerkte uren niet kan onderbouwen, omdat hij de agenda’s niet heeft bewaard en op dit moment geen toegang meer heeft tot de laptops waarop deze werden bijgehouden, komt voor zijn rekening en risico. Als ondernemer ligt het op zijn weg om primaire bescheiden te bewaren. De verwijzing naar een voor de Belastingdienst gegeven presentatie, de aangeleverde gesprekshistorie uit het Basecamp systeem en SRS’en, brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit deze stukken kan niet worden opgemaakt hoeveel uren eiser in de onderhavige jaren aan zijn onderneming heeft besteed.
66. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de onderhavige jaren aan het urencriterium voldoet. Daarom heeft eiser geen recht op de zelfstandigen- en startersaftrek.
67.
Gelijkheidsbeginsel
67. Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, omdat de zelfstandigen- en startersaftrek wel aan [naam 5] zijn toegekend. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is nodig dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die veroorzaakt wordt door begunstigend beleid of een oogmerk tot begunstiging, terwijl voor deze ongelijke behandeling geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Daarnaast kan het gelijkheidsbeginsel van toepassing zijn indien in een meerderheid van gevallen die met het geval van eiser vergelijkbaar zijn, een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven (de meerderheidsregel).
69. Eiser heeft voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel onvoldoende aangevoerd. De meerderheidsregel is niet aan de orde nu daarvoor meer dan één vergelijkbaar geval moet worden aangevoerd en van begunstigend beleid is in dezen geen sprake. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser in die zin dat het toekennen van de ondernemersaftrek aan [naam 5] berust op een oogmerk van begunstiging. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de aangiften van [naam 5] geautomatiseerd zijn afgedaan en niet zijn gecontroleerd. De aangiften van eiser zijn automatisch uitgeworpen ter controle, vanwege het hoge bedrag aan kosten dat in de aangiften was opgevoerd terwijl daartegenover geen omzet was aangegeven. Dat de aangiften van [naam 5] niet automatisch zijn uitgeworpen ter controle, heeft volgens verweerder hoogstwaarschijnlijk te maken met het feit dat hij voor een veel kleiner percentage in [applicatie] participeert en dus ook een lager percentage van de kosten in aftrek kan brengen. De rechtbank is van oordeel dat eiser – in het licht van de betwisting daarvan door verweerder – geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat [naam 5] afwijkend is behandeld met het oogmerk van begunstiging.
70. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen.
71. De beroepen zijn gegrond, omdat de kosten ter zake van [bedrijf 4] en [bedrijf 7] aftrekbaar zijn. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt voor de onderhavige jaren aldus:
71.1.1.1.1.1.1.1.1.
2015
72. Winst uit onderneming (€ 0 -/- € 4.191 -/- € 1.344) -/- € 5.535
72. MKB-winstvrijstelling 14% +
€ 775
72. Belastbare winst -/- € 4.760
72. Loon uit dienstbetrekking
€ 56.757 +
72.
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 51.997
77. Winst uit onderneming (€ 0 -/- € 8.381 -/- € 1.266) -/- € 9.647
77. MKB-winstvrijstelling 14% +
€ 1.351
77. Belastbare winst -/- € 8.296
77. Loon uit dienstbetrekking € 56.502
77. Erfenis diverse inkomsten
€ 15.200 +
77.
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 63.406
83.
Beschikkingen belastingrente
83. De beschikkingen belastingrente dienen met inachtneming van de verminderingen van de belastingaanslagen te worden verminderd. Dat deze nog verder dienen te worden verminderd, is gesteld noch gebleken.
85.
Proceskosten en griffierecht
85. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding, omdat eiser daarom niet heeft verzocht en de rechtbank ook geen kosten zijn gebleken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Nu de beroepen gegrond zijn, zal de rechtbank wel verweerder opdragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.