ECLI:NL:RBNHO:2023:1697

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
7632867 \ CV EXPL 19-3699
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van passagiers tegen luchtvaartmaatschappij wegens annulering van vlucht en extra kosten

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, een vordering ingesteld wegens de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar München op 21 juli 2017. De passagiers vorderden compensatie voor extra kosten die zij hadden gemaakt voor vervangend vervoer na de annulering van hun vlucht. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de passagiers een alternatieve vlucht hadden geweigerd. De kantonrechter moest vaststellen wat de eindbestemming van de passagiers was en of de vervoerder gehouden was tot betaling van compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers de twee vluchten onder één boeking hadden aangekocht, waardoor Göteborg als eindbestemming moest worden aangemerkt. De vervoerder had een alternatieve vlucht aangeboden die voldeed aan de voorwaarden van de verordening, waardoor de passagiers geen recht hadden op compensatie. De vordering van de passagiers werd afgewezen, terwijl de tegenvordering van de vervoerder tot terugbetaling van € 500,00 werd toegewezen. De passagiers werden ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7632867 \ CV EXPL 19-3699
Uitspraakdatum: 8 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2.
[passagier sub 2], wonende te [woonplaats]
eisers in de zaak van de vordering
verweerders in de zaak van de tegenvordering
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde in de zaak van de vordering
eisende partij in de zaak van de tegenvordering
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigden mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 11 december 2018 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben in reconventie nog gedupliceerd.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Franz Josef Strauss Airport (München, Duitsland) en van Franz Josef Strauss Airport naar Landvetter Airport (Göteborg, Zweden) op 21 juli 2017 en op 22 juli 2017.
2.2.
Volgens de overeenkomst zouden de passagiers op 21 juli 2017 om 21:20 uur (lokale tijd) vanuit Amsterdam-Schiphol Airport met vlucht LH2309 vertrekken en om 22:45 uur lokale tijd aankomen op Franz Josef Strauss Airport. Vanuit daar zouden zij met vlucht LH2340 op 22 juli 2017 om 16:05 uur lokale tijd verder vliegen naar Landvetter Airport om daar om 17:50 uur lokale tijd aan te komen.
2.3.
Vlucht LH2309 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Franz Josef Strauss Airport (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.4.
De passagiers hebben vervangend vervoer geregeld en hebben hierdoor extra kosten moeten maken, bestaande uit de huur van een auto en brandstof.
2.5.
De passagiers hebben de vervoerder verzocht om de extra kosten aan hen te betalen.
2.6.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 347,09, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 februari 2018, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,75 dan wel € 63,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren de vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en op het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege het niet aanbieden van een passende alternatieve vlucht gehouden is de hierdoor extra gemaakte kosten ter hoogte van € 347,09 aan hen te betalen. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.

4.Het verweer in de zaak van de vordering

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de kosten die de passagiers hebben gemaakt niet noodzakelijk waren. De vervoerder meent dan ook dat deze kosten voor rekening en risico van de passagiers komen. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat de passagiers een alternatieve vlucht hebben geweigerd. De passagiers waren immers door de vervoerder omgeboekt op de eerst beschikbare alternatieve vlucht op 22 juli 2017, zijnde een rechtstreekse KLM-vlucht. Na het weigeren door de luchtvaartmaatschappij aangeboden alternatieve vlucht, houdt het voor de passagiers op, aldus de vervoerder. De vervoerder verwijst naar het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:8683.

5.De vordering in de zaak van de tegenvordering

5.1.
De vervoerder vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de passagiers aan de vervoerder een bedrag van € 500,00 terugbetalen. De vervoerder stelt dat hij de passagiers geen enkele compensatie verschuldigd is en doet een beroep op artikel 5 lid 1 sub c onder iii van de Verordening. Aan de passagiers heeft de vervoerder onverschuldigd, althans zonder enige rechtsgrond, althans zonder daartoe verplicht te zijn, een bedrag van
€ 500,00 betaald.

6.Het verweer in de zaak van de tegenvordering

6.1.
De passagiers betwisten de vordering en hebben aangevoerd dat zij twee aparte vluchten hebben geboekt; een vlucht van Amsterdam naar München en een vlucht van München naar Göteborg. De passagiers moesten naar eigen zeggen eerst in München zijn vanwege een begrafenis. Er was dan ook geen sprake van een aansluitende vlucht. De vervoerder heeft dan ook geen passend alternatief geboden. De door de vervoerder aangeboden vlucht valt bovendien niet binnen het door de vervoerder genoemde venster van één eerder en twee uur later, aldus de passagiers.

7.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
7.1.
Van belang is om eerst de eindbestemming van de passagiers vast te stellen nu partijen daarover van mening verschillen. De eindbestemming is zowel bij de beoordeling van de vordering als bij de tegenvordering van belang. De kantonrechter overweegt als volgt.
7.2.
Onder het begrip eindbestemming wordt ingevolge artikel 2 onder h verstaan: “
de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht; indien de geplande aankomsttijd is gerespecteerd, wordt er geen rekening gehouden met haalbare alternatieve aansluitende vluchten” In het Wegener-arrest van 31 mei 2018 (HvJ EU 31 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:361) heeft het Hof– onder verwijzing naar zijn overwegingen in het Folkerts-arrest – het begrip eindbestemming nader gespecificeerd:
“Het begrip „eindbestemming” wordt in artikel 2, onder h), van die verordening
gedefinieerd als de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden
ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste
vlucht die de betrokken passagier heeft genomen (arrest van 26 februari 2013, Folkerts,
C-11/11, EU:C:2013:106, punten 34 en 35).
Uit de bewoordingen „laatste vlucht” vloeit voort dat het begrip „rechtstreeks
aansluitende vluchten” aldus moet worden opgevat dat het verwijst naar twee of
meerdere vluchten die één geheel vormen voor het krachtens verordening nr. 261/2004
aan passagiers toekomende recht op compensatie, zoals de rechtstreeks aansluitende
vluchten die aan de orde waren in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 26 februari
2013, Folkerts (C-11/11, EU:C:2013:106, punten 17 en 18).
Daarvan is sprake wanneer twee of meerdere vluchten in het kader van één enkele
boeking zijn aangekocht, zoals het geval was in de zaak die heeft geleid tot het arrest
van 26 februari 2013, Folkerts (C-11/11, EU:C:2013:106, punt 16).“
In het arrest van het Hof van 6 oktober 2022 (HvJ EU 6 oktober 2022, ECLI:EU:C:2022:762) is het begrip ‘eindbestemming’ verder uitgebreid:
“Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 2, onder h), van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „rechtstreeks aansluitende vluchten” ook betrekking heeft op vervoer dat meerdere vluchten omvat die worden uitgevoerd door verschillende luchtvaartmaatschappijen waartussen geen bijzondere rechtsverhouding bestaat, wanneer deze vluchten zijn samengevoegd door een reisbureau dat voor dit vervoer een totaalprijs in rekening heeft gebracht en één enkel ticket heeft uitgereikt, zodat een passagier die vertrekt vanaf een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat en die met grote vertraging aankomt op de bestemming van de laatste vlucht, zich kan beroepen op het recht op compensatie krachtens artikel 7 van deze verordening.”
7.3.
Uit de door de passagiers overgelegde boekingsbescheiden blijkt dat de passagiers de twee vluchten in het kader van één boeking, onder één ticket, hebben aangekocht, te weten boeking [nummer 1] voor passagier sub 1 en boeking [nummer 2] voor passagier sub 2. De vervoerder heeft dan ook terecht aangevoerd dat sprake is geweest van rechtstreeks aansluitende vluchten en dat dus Göteborg als de eindbestemming van de passagiers moet worden aangemerkt. Dat in de boekingsbevestiging van passagier sub 2 niets wordt vermeld over een tussenstop maakt niet dat sprake is van twee aparte vluchten.
7.4.
Over tegenvordering merkt de kantonrechter het volgende op. In geval van annulering van een vlucht hebben de passagiers recht op compensatie, tenzij een uitzondering als bedoeld in artikel 5 lid 1 onder c van de Verordening zich voordoet. Als onweersproken staat vast dat de vervoerder de passagier na de annulering een (rechtstreekse) alternatieve vlucht heeft aangeboden van Amsterdam-Schiphol Airport naar Göteborg. Deze vlucht zou om op 22 juli 2017 om 09:50 uur vanuit Amsterdam-Schiphol Airport vertrekken en om 11:20 uur aankomen te Göteborg.
7.5.
Niet in het geschil is dat de annulering aan de passagiers minder dan zeven dagen voor de geplande vertrektijd is medegedeeld. Tevens geldt dat de alternatieve vlucht niet één uur vóór de geplande vertrektijd van vlucht LH2309 is vertrokken en dat de alternatieve vlucht de passagiers minder dan twee uur dan oorspronkelijk gepland later op de eindbestemming zou brengen. Hiermee is voldaan aan artikel 5 lid 1 onder iii van de Verordening, zodat de vervoerder niet gehouden is tot betaling van compensatie De vervoerder heeft dan ook onverschuldigd, te weten zonder rechtsgrond, aan de passagiers betaald. De tegenvordering tot terugbetaling van € 500,00 zal dan ook worden toegewezen.
7.6.
Nu de tegenvordering voor toewijzing gereed ligt, ligt de vordering in de hoofdzaak voor afwijzing gereed. De passagiers hebben immers niets te vorderen van de vervoerder.
7.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen de passagiers zowel in de vordering in de hoofdzaak als in de tegenvordering in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De hoogte van de verschuldigde proceskosten wordt vastgesteld aan de hand van de Liquidatietarieven Kanton. Hierbij wordt gekeken naar de hoofdsom, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter zal de proceskosten aan de zijde van de vervoerder, mede gezien de samenhang tussen beide vorderingen, begroten op € 240,00 (3 punten in totaal).
7.8.
Ook de nakosten zullen worden toegewezen, voor zover de vervoerder daadwerkelijk nakosten zal maken, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

8.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
8.1.
wijst de vordering af;
8.2.
veroordeelt de passagiers in de proceskosten die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op nihil.
8.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
de tegenvordering
8.4.
veroordeelt de passagiers tot betaling aan de vervoerder van € 500;
8.5. veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 240,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 40,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
8.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter