ECLI:NL:RBNHO:2023:1813

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
HAA 22/308 en 22/5197
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan rijvaardigheidsonderzoek na een eenzijdig ongeval

Op 8 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, een zzp-er in de bouw, werd verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid. Dit besluit volgde op een eenzijdig ongeval dat eiser had gehad met zijn bestelwagen, waarbij de politie twijfels had over zijn rijvaardigheid. Eiser, die al meer dan twintig jaar in het bezit is van een rijbewijs, betwistte het vermoeden van de politie en voerde aan dat het ongeval mogelijk was veroorzaakt door andere factoren, zoals een lekke band of de omstandigheden van de weg. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het vermoeden van de politie niet onredelijk was, gezien de omstandigheden van het ongeval en de gevolgen daarvan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser blijft verplicht om mee te werken aan het rijvaardigheidsonderzoek, en er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/308 en 22/5197
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 februari 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P. Alspeer),
en

de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

(gemachtigde: mr. P.A. van Leerdam).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen verweerders besluit van 12 mei 2022 om eiser te verplichten mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid.
2. Met het bestreden besluit van 5 september 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
3. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het beroep ongegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
5.1
Eiser is als zzp-er werkzaam in de bouw en is al ruim twintig jaar in het bezit van een rijbewijs.
5.2
Op zaterdag [datum] omstreeks 23.44 heeft eiser een eenzijdig ongeval gehad met zijn bestelwagen aan de [adres] in [plaats] , gemeente [gemeente] . Uit het mutatierapport blijkt dat de politie ter plaatse een voertuig half op het fietspad en half in de berm zag staan. In het mutatierapport is opgenomen dat eiser aan het huilen was omdat hij geschrokken was. Verder is opgenomen:
“Bestuurder gaf aan dat hij met zijn rechtervoorwiel de berm raakte en niet wilde terugsturen want dan zou ik aan de andere kant van de berm terecht komen.”
De politie zag dat er een spoor in de berm liep van ongeveer 100 meter en dat de boom die eiser met zijn wagen raakte finaal doormidden was. Verzoek heeft een blaastest en speekseltest gedaan. Beide uitslagen waren negatief.
5.3
De politie heeft vervolgens bij verweerder in verband met dit eenzijdig ongeval een mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven (als bedoeld in artikel 130, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994).
5.4
Naar aanleiding van genoemde mededeling heeft verweerder eiser in het primaire besluit van 12 mei 2022 geïnformeerd dat hij een rijvaardigheidsonderzoek moet doen. Bij het bestreden besluit is verweerder bij het verplichte rijvaardigheidsonderzoek gebleven.
6. Zoals ter zitting ook besproken geldt dat op dit moment slechts voor de vraag voorligt of verweerder in hetgeen op [datum] is voorgevallen in redelijkheid het vermoeden heeft kunnen ontlenen dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid vereist voor het besturen een auto (bestelbus). Een beslissing over de geldigheid van het rijbewijs van eiser wordt pas daarna genomen.
7.1
Eiser heeft gesteld dat het voorval mogelijk is veroorzaakt doordat hij bij het uitkomen van een bocht met één wiel in de berm is geraakt en/of doordat de rechtervoorband van zijn bestelbus lek is geraakt. Volgens eiser is onvoldoende duidelijk geworden dat het ongeval het gevolg is van een onvoldoende rijvaardigheid van eiser. Eiser heeft al vele jaren zijn rijbewijs en is nooit eerder bij een ongeval betrokken geweest. Eiser voert verder aan dat zijn verklaring in de melding en het primaire besluit (“
U verklaarde verder dat u al twee jaar moeite heeft om op die weg te rijden aangezien het donker is en er veel bomen staan en weinig lantaarnpalen”) onjuist is genoteerd. Het gestelde vermoeden kan daarop niet worden gebaseerd.
7.2
Wat er ook zij van de toedracht van het ongeval, de voorzieningenrechter stelt vast dat op voorhand (ook) niet kan worden uitgesloten dat het ongeval, waarbij de bestelbus van eiser bij droog weer met de rechterkant in de berm is geraakt, op een rechte weg honderd meter door de berm heeft gereden en daarna een flinke boom zo hard heeft geraakt dat die doormidden is gebroken, wel is veroorzaakt doordat eiser niet (meer) beschikt over de voor het besturen van een auto (bestelbus) vereiste rijvaardigheid.
7.3
Verweerders vermoeden dat eiser niet meer beschikt over de voor het besturen van zijn bestelbus vereiste rijvaardigheid acht de voorzieningenrechter daarom niet onredelijk. De voorzieningenrechter benadrukt hierbij dat hij de door eiser betwiste verklaring in de melding en het primaire besluit daarbij buiten beschouwing heeft gelaten.
8. Dat de politie niet zelf het rijgedrag van eiser heeft waargenomen doet aan het voorgaande niet af. De politie mocht afgaan op de situatie zoals zij die heeft aangetroffen.
9. Ook de stelling van eiser dat de mededeling van de politie als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 niet is gedaan middels het daarvoor voorgeschreven model kan hem niet baten, omdat het model als bedoeld in bijlage 2 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 per 1 oktober 2015 is komen te vervallen.
10. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2851) doet ook niet af aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Uit genoemde uitspraak volgt niet dat een eenzijdig ongeval onvoldoende is om het vermoeden te rechtvaardigen dat eiser beschikt over onvoldoende rijvaardigheid.
11. De voorzieningenrechter ziet ook geen grond om te oordelen dat de oplegging in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De voorzieningenrechter heeft in dit verband in aanmerking genomen dat het algemeen belang van de verkeersveiligheid is gediend bij een onderzoek naar eisers rijvaardigheid zwaar weegt. Het belang van eiser bij het niet hoeven meewerken aan zo’n onderzoek weegt in dat licht minder zwaar. Het opgelegde onderzoek kost hem weliswaar tijd en geld, maar niet gebleken is dat eiser daardoor onevenredig zwaar wordt getroffen. Dat het onderzoek bij eiser de nodige spanning oplevert omdat er voor hem veel op het spel staat acht de voorzieningenrechter goed voorstelbaar, maar maakt het bestreden besluit evenmin onevenredig.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser verplicht blijft mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
13. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023 door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.