ECLI:NL:RBNHO:2023:2092

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2813
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en UWV-uitkering Toeslagenwet in geschil

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020, waarbij haar belastbaar inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 16.086. Dit bedrag was hoger dan het door haar aangegeven inkomen van € 14.478, omdat de Belastingdienst de UWV-uitkering Toeslagenwet van de eiseres had toegevoegd aan haar belastbaar inkomen. De eiseres was van mening dat deze uitkering ten onrechte was meegerekend.

Tijdens de zitting op 16 februari 2023 was de eiseres niet aanwezig, maar de Belastingdienst werd vertegenwoordigd door twee personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres in 2020 een UWV-uitkering Toeslagenwet heeft ontvangen, die door de Belastingdienst correct was toegevoegd aan haar belastbaar inkomen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de eiseres deze bedragen had terugbetaald of dat ze recht had op een lagere aanslag.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en oordeelde dat de definitieve aanslag IB/PVV 2020 niet te hoog was vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Ferrier en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2813

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [plaats] , eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.086. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 11 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de definitieve aanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2023 te Haarlem. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en mr. [naam 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft digitaal aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 gedaan naar een verzamelinkomen van € 14.478. Het door haar aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedroeg € 14.478 en was als volgt opgebouwd:
- een uitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ter hoogte van € 3.754; en
- een uitkering van gemeente Amsterdam ter hoogte van € 10.724.
Eiseres is daarbij afgeweken van de door de Belastingdienst vooraf ingevulde gegevens door de daarin vermelde UWV-uitkering ter hoogte van € 1.608, en de daarop ingehouden € 3 aan loonheffing, te verwijderen. Dit betrof een UWV-uitkering op grond van de Toeslagenwet voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 7 augustus 2020 (de UWV-uitkering Toeslagenwet).
2. Op 8 oktober 2021 heeft verweerder een voornemen tot afwijking van de ingediende aangifte gestuurd. Eiseres heeft daarop buiten de gestelde termijn, namelijk op 19 november 2021 gereageerd. Aangezien de aanslag al administratief was opgelegd, is dit stuk door verweerder als bezwaarschrift aangemerkt.
3. Bij de vaststelling van de definitieve aanslag IB/PVV 2020 met dagtekening
26 november 2021 heeft verweerder de door eiseres verwijderde UWV-uitkering Toeslagenwet weer toegevoegd aan haar belastbaar inkomen uit werk en woning, omdat op het gerenseigneerde jaaroverzicht van het UWV staat dat eiseres deze uitkering in 2020 heeft ontvangen. Daarbij is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op
€ 16.086, bestaande uit het door eiseres opgegeven inkomen vermeerderd met de UWV-uitkering Toeslagenwet.
4. Op 20 december 2021 heeft eiseres verweerder betaalspecificaties van het UWV van de maanden mei en juni 2020 gestuurd, alsmede een overzicht van een aantal in april en mei 2020 op haar bankrekening ontvangen bedragen. Op de twee betaalspecificaties van het UWV staan een uitkering op grond van de Toeslagenwet van € 196,40 en een uitkering op grond van de Ziektewet van € 458,27 (samen € 654,67). Op het overzicht van de bankrekening is te zien dat eiseres in die maanden maandelijks van het UWV € 654,67 heeft ontvangen.

Geschil5. In geschil is of de definitieve aanslag IB/PVV 2020 naar het juiste bedrag is vastgesteld.

6. Eiseres is het niet eens met de definitieve aanslag IB/PVV 2020 zoals deze is opgelegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de definitieve aanslag IB/PVV 2020 niet te hoog is vastgesteld.
7. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
8. In de gedingstukken heeft eiseres herhaald dat zij nooit een eigen bedrijf heeft gehad. De rechtbank verzekert eiseres dat in de aanslag IB/PVV van het jaar 2020, waar het in deze procedure om gaat, geen inkomen uit een bedrijf bij haar in aanmerking is genomen. In haar aanslag zitten uitsluitend haar bijstandsuitkering van de gemeente Amsterdam en de van het UWV ontvangen bedragen. Van het UWV heeft eiseres twee soorten uitkeringen ontvangen: ten eerste een uitkering op grond van de Ziektewet en ten tweede een uitkering op grond van de Toeslagenwet. Eiseres schrijft in haar nader stuk “alle ZW-toeslagen zijn ingeleverd bij de bijstand”. De UWV-uitkering Toeslagenwet is geen (zorg)toeslag zoals betaald kan worden door de Belastingdienst/Toeslagen en is ook geen bijstandsuitkering zoals door de gemeente betaald wordt, maar is een uitkering van het UWV om het inkomen van eiseres aan te vullen tot het sociale minimum.
9. Naar de rechtbank begrijpt, is eiseres van mening dat de UWV-uitkering Toeslagenwet bij de vaststelling van de definitieve aanslag IB/PVV 2020 ten onrechte tot haar belastbaar inkomen uit werk en woning is gerekend. De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Volgens het door verweerder ontvangen jaaroverzicht van het UWV heeft eiseres de UWV-uitkering Toeslagenwet in 2020 ontvangen. Ook uit de door eiseres zelf ingediende stukken (zie de onder 4 genoemde overzichten) maakt de rechtbank op dat eiseres de UWV-uitkering Toeslagenwet in 2020 ontvangen heeft. Deze uitkering is immers vermeld op de maandelijkse specificaties van het UWV én is ontvangen op de bankrekening van eiseres. Uit geen van de stukken valt af te leiden dat deze bedragen in het jaar 2020 door eiseres zijn terugbetaald aan het UWV. Ook valt nergens uit op te maken dat eiseres bedragen aan “de bijstand” of gemeente Amsterdam heeft moeten terugbetalen in het jaar 2020. Eiseres zegt wel dat dit zo is, maar ze heeft daar geen onderbouwende stukken bij ingediend en heeft ook geen compleet jaaroverzicht gegeven. De rechtbank kan dus niet anders vaststellen dan dat aannemelijk is dat verweerder de definitieve aanslag IB/PVV 2020 niet naar een te hoog belastbaar inkomen uit werk en woning heeft vastgesteld.
10. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. Kempers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.