In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde] met betrekking tot bestuurdersaansprakelijkheid. [eiser] had een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die hij beschouwde als feitelijk bestuurder van P-Tempoline B.V., op grond van bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatig handelen. De achtergrond van de zaak is dat [eiser] in dienst was bij P-Tempoline, maar zijn dienstverband eindigde na het nemen van ontslag wegens ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever. P-Tempoline was veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding en een ontbindingsvergoeding aan [eiser], maar heeft deze verplichtingen niet nagekomen. [gedaagde] heeft nooit als bestuurder van P-Tempoline ingeschreven gestaan, maar [eiser] stelde dat hij als feitelijk bestuurder optrad.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde] in 2021 feitelijk bestuurder was van P-Tempoline. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van [eiser] op basis van bestuurdersaansprakelijkheid niet konden worden toegewezen, omdat er geen grondslag was voor de stelling dat [gedaagde] persoonlijk aansprakelijk was voor de verplichtingen van P-Tempoline. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van bestuurdersaansprakelijkheid en de noodzaak voor eisers om voldoende bewijs te leveren voor hun claims.