ECLI:NL:RBNHO:2023:2221

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
9436577 \ CV EXPL 21-6210
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassingsbereik van Verordening 261/2004 in relatie tot compensatie voor minderjarige passagier

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen AirHelp Limited, eiseres, en Air Europa Lineas Aereas S.A., gedaagde. De zaak betreft de vraag of een minderjarige passagier recht heeft op compensatie op grond van Verordening 261/2004, nadat deze met vertraging op de eindbestemming is aangekomen. AirHelp stelt dat de minderjarige passagier niet gratis heeft gereisd, maar tegen een gereduceerd tarief, en dat de Verordening van toepassing is. De kantonrechter overweegt dat AirHelp onvoldoende heeft aangetoond dat de minderjarige niet gratis heeft gereisd, en concludeert dat de Verordening in dit geval niet van toepassing is.

Daarnaast wordt de vraag behandeld of de vervoerder, Air Europa, kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de vertraging volledig het gevolg was van een storing in de computersystemen van de Franse luchtverkeersleiding. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de hoofdsom toe, minus een bedrag van € 250,00, en kent wettelijke rente toe vanaf de datum van de vlucht. De proceskosten worden toegewezen aan de passagiers, omdat de vervoerder grotendeels ongelijk krijgt.

Uitspraak

fRECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9436577 \ CV EXPL 21-6210 (DB)
Uitspraakdatum: 8 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de vennootschap naar het van haar vestiging
AirHelp Limited
gevestigd te Hong Kong
eiseres
hierna gezamenlijk te noemen AirHelp
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse vennootschap
Air Europa Lineas Aereas S.A.
gevestigd te Balearen (Spanje)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. N. Bekri

1.Het procesverloop

1.1.
Voor het procesverloop tot 19 oktober 2022 wordt verwezen naar het tussenvonnis van die datum. Bij dat tussenvonnis is AirHelp in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat AirHelp voor wat betreft de minderjarige passagier [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geen vorderingsrecht toekomt en over productie 5 bij de laatste schriftelijke reactie van de vervoerder. AirHelp heeft hierop gereageerd bij akte van 16 november 2022.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Voor wat betreft de vordering voor [de minderjarige] heeft AirHelp aangevoerd dat zij niet gratis heeft gereisd, maar tegen een gereduceerd tarief. Het vliegticket tegen een gereduceerd tarief was volgens AirHelp rechtstreeks voor het publiek toegankelijk. Dit maakt volgens AirHelp dat de Verordening van toepassing is. AirHelp wijst er op dat artikel 3 lid 3 in andere Europese landen ten gunste van de passagier wordt geïnterpreteerd. AirHelp heeft voorgesteld om prejudiciële vragen te stellen over de uitleg van artikel 3 lid 3 van de Verordening. Voorts stelt AirHelp dat de vervoerder geen verweer heeft gevoerd tegen het recht op compensatie voor [de minderjarige] . Volgens AirHelp is dit in strijd met de lijdelijkheid die de rechter in een civiele procedure in acht zou moeten nemen. De kantonrechter overweegt als volgt.
2.2.
Ingevolge artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is de hoogste nationale rechter van de EU-lidstaten verplicht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof indien een vraag over de uitleg van Unierecht wordt opgeworpen. Hierop geldt een uitzondering wanneer de nationale rechter vaststelt dat de opgeworpen vraag niet relevant is voor de beslechting van het geschil of dat de betreffende bepaling van het Unierecht door het Hof reeds is uitgelegd of dat de juiste toepassing van het Unierecht zo voor de hand ligt dat redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan. Hierin ligt besloten dat de kantonrechter slechts prejudiciële vragen dient te stellen aan het Hof als de kantonrechter zelf zonder uitleg van het Hof niet tot een beslissing kan komen. In de onderhavige zaak ziet de kantonrechter, gelet op het volgende, daartoe geen aanleiding.
2.3.
Vooropgesteld zij dat de kantonrechter van oordeel is dat hij ambtshalve gehouden is de toepasselijkheid van de Verordening te toetsen. Als vaststaat dat een betaald bedrag slechts op administratiekosten ziet, is er niets voor het ticket betaald, zodat de passagier in dat geval gratis reist. Uit artikel 3 lid 3 van de Verordening volgt dan dat de Verordening in dat geval niet van toepassing is. Vergelijk in dit verband ook het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RBNHO:2022:5948, en dan met name overweging 5.8). Aangezien AirHelp ook voor [de minderjarige] betaling van de compensatie op grond van de Verordening vordert, is het aan hem om voldoende te onderbouwen dat het bedrag dat voor het ticket is betaald meer omvat dan enkel administratiekosten. AirHelp heeft dit echter op geen enkele manier aannemelijk gemaakt. Hij heeft slechts gesteld, maar ook niet onderbouwd, dat [de minderjarige] tegen een gereduceerd tarief heeft gereisd dat rechtstreeks voor het publiek toegankelijk was. Daarmee is onvoldoende komen vast te staan dat [de minderjarige] niet gratis heeft gereisd, zodat de conclusie is dat de Verordening voor [de minderjarige] niet van toepassing is. Van de hoofdsom zal om die reden in elk geval een bedrag van € 250,00 worden afgewezen.
2.4.
Vaststaat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
2.5.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
2.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder voldoende onderbouwd dat op 1 september 2019 sprake was van een storing in de computersystemen van de Franse luchtverkeersleiding, hetgeen ook niet door Airhelp wordt betwist. Anders dan Airhelp is de kantonrechter van oordeel dat een storing in het computersysteem van de Franse luchtverkeersleiding een buitengewone omstandigheid kan vormen. Tegenover de stelling van Airhelp dat uit de overgelegde stukken niet duidelijk wordt of de vertraging het gevolg is van de storing dan wel een andere oorzaak aan de vertraging ten grondslag ligt heeft de vervoerder echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vertraging van de passagiers (volledig) het gevolg is van de computerstoring. Uit de overgelegde stukken kan niet worden opgemaakt dat alle vluchten door de storing zijn gehinderd. In het bericht van Eurocontrol staat immers dat sprake is van een capaciteitsrestrictie. De vervoerder heeft weliswaar een intern stuk overgelegd, genaamd ‘certificate’, waarin de vervoerder zelf aangeeft wat de reden is geweest van de vertraging, maar er zijn geen vluchtrapporten overgelegd. De vervoerder heeft evenmin onderbouwd dat het niet mogelijk was om eerder te vertrekken dan om 09:06 uur, zoals hij heeft aangevoerd. In het ‘certificate’ is weliswaar opgenomen dat ATC restricties zijn opgelegd aan de vlucht, maar er zijn geen besluiten van de luchtverkeersleiding overgelegd waaruit deze restricties blijken. Voorts vertrekken er volgens de vervoerder op ‘normale dagen’ veel meer vluchten dan op 1 september 2019, hetgeen AirHelp heeft betwist, maar daaruit volgt nog niet dat de vertraging van de vlucht (enkel) het gevolg is geweest van de computerstoring. De vervoerder is er dan ook niet in geslaagd om aan te tonen dat de vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5, lid 3, van de Verordening. De kantonrechter komt derhalve niet toe aan de beoordeling van de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen.
2.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom - minus een bedrag van € 250,00 - worden toegewezen.
2.8.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente wordt het volgende overwogen. Airhelp heeft wettelijke rente gevorderd met ingang “vanaf datum vlucht”. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 1 september 2019, zijnde de datum waarop de vlucht met vertraging op de eindbestemming is aangekomen.
2.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 september 2019 tot aan de dag van gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 264,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter