ECLI:NL:RBNHO:2022:5948

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
9528862 \ CV EXPL 21-7518
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en de toepassing van de Verordening op babypassagiers

In deze zaak hebben de passagiers, bestaande uit twee volwassenen en twee minderjarige kinderen, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Turkish Airlines, vanwege een vertraging van meer dan drie uur van hun vlucht van Istanbul naar Khartoem op 17 augustus 2019. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vervoerder betwist de vordering voor de babypassagier, omdat deze volgens hen gratis heeft gereisd, aangezien er geen aparte stoel voor hem was geboekt en alleen administratiekosten zijn betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de Verordening van toepassing is op de vordering van de passagiers, inclusief die van de babypassagier. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de babypassagier gratis heeft gereisd. De passagiers hebben aangetoond dat er een bedrag van € 9,30 is betaald voor de babypassagier, wat niet kan worden gekwalificeerd als gratis reizen. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen, inclusief wettelijke rente en proceskosten, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van een totaalbedrag van € 2.835,60, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9528862 \ CV EXPL 21-7518
Uitspraakdatum: 6 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kinderen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]
allen wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap:
Limited Company (Turkije) Turk Havayollari A.O.tevens handelend onder de naam
Turkish Airlines
gevestigd te Ankara (Turkije)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. H. Bulut-Yazir

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 9 augustus 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. Vervolgens hebben de passagiers op 8 november 2021 een akte houdende overleggen producties genomen. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Istanbul New Airport (Turkije) naar Civil Airport, Khartoem (Soedan) op 17 augustus 2019.
2.2.
De vlucht van Istanbul naar Khartoem (hierna: de vlucht) heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De passagiers zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 augustus 2019, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 435,60 dan wel € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering gedeeltelijk. Hij voert aan dat de passagiers reeds op de hoogte zijn gesteld dat zij in aanmerking komen voor compensatie. Dit geldt echter niet voor de ‘babypassagier’. Kinderen jonger dan twee jaar waarvoor geen aparte stoel is geboekt, reizen gratis. Op grond van artikel 3 lid 3 van de Verordening is de Verordening dan ook niet van toepassing. Administratiekosten zijn niet te kwalificeren als ticketprijs en ook niet als gereduceerd tarief.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft de vordering tot betaling van compensatie ten aanzien van passagier sub 1, sub 2 pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarige kind [minderjarige 2] niet weersproken, zodat dit deel van de vordering voor toewijzing gereed ligt.
5.3.
Tussen partijen is in geschil of de vervoerder compensatie dient te voldoen voor [minderjarige 1] (hierna: de babypassagier), omdat hij ten tijde van de vlucht jonger was dan twee jaar en niet over een (eigen) stoel beschikte.
5.4.
De passagiers hebben hiertoe de kantonrechter verzocht om prejudiciële vragen te stellen over de uitleg van artikel 3 lid 3 van de Verordening en in het verlengde daarvan of een passagier van minder dan twee jaar oud, voor wiens reis is betaald, recht heeft op compensatie in het geval hij een instapkaart heeft ontvangen, maar op schoot van een ouder is vervoerd. De kantonrechter overweegt als volgt. Ingevolge artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is de hoogste nationale rechter van de EU-lidstaten verplicht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof indien een vraag over de uitleg van Unierecht wordt opgeworpen. Hierop geldt een uitzondering wanneer de nationale rechter vaststelt dat de opgeworpen vraag niet relevant is voor de beslechting van het geschil of dat de betreffende bepaling van het Unierecht door het Hof reeds is uitgelegd of dat de juiste toepassing van het Unierecht zo voor de hand ligt dat redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan. Hierin ligt besloten dat de kantonrechter slechts prejudiciële vragen dient te stellen aan het Hof als de kantonrechter zelf zonder uitleg van het Hof niet tot een beslissing kan komen. In de onderhavige zaak ziet de kantonrechter, gelet op het volgende, daartoe geen aanleiding.
5.5.
In artikel 3 lid 3 van de Verordening staat het volgende: “
Deze verordening geldt niet voor passagiers die gratis reizen of tegen een gereduceerd tarief dat niet rechtstreeks of indirect voor het publiek toegankelijk is. Passagiers die in het bezit zijn van tickets die door een luchtvaartmaatschappij of touroperator zijn verstrekt in het kader van een Frequent Flyer-programma of een ander commercieel programma, vallen echter wel onder deze verordening.
5.6.
De vervoerder beroept zich op een eerder vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland (van 17 juli 2019; ECLI:NL:RBNHO:2019:6357) waarin is overwogen dat voor een kind onder de twee jaar waarvoor geen ticket is aangeschaft maar slechts administratiekosten in rekening zijn gebracht voor de ‘service’, gratis heeft gereisd, zodat de Verordening niet van toepassing is. De vervoerder betoogt dat hiervan sprake is omdat slechts een bedrag van € 9,30 aan administratiekosten (voor de service om de babypassagier mee te kunnen nemen op schoot) in rekening is gebracht. Datgene wat voor de babypassagier is betaald betreft dan ook geen (reguliere) ticketprijs. Dat er sprake is van een bewijs waarmee aan boord wordt gegaan dan wel dat sprake is van een bevestigde boeking, betekent nog niet dat de Verordening van toepassing is, aldus de vervoerder. Bovendien is een babyticket gekoppeld aan een ticket voor een volwassene. Een babyticket is geen afzonderlijk, op zichzelf staand ticket, maar is afhankelijk van het door de volwassene gekochte ticket, aldus nog steeds de vervoerder.
5.7.
De passagiers stellen dat de babypassagier niet gratis heeft gereisd, aangezien een bedrag van € 9,30 is betaald. Zij beroepen zich op een vonnis van de rechtbank Limburg (van 1 april 2020 (ECLI:NL:RBLIM:2020:2602) waarin is overwogen dat indien € 40,00 aan administratiekosten is betaald, niet kan worden gezegd dat een babypassagier gratis heeft gereisd. De passagiers stellen verder dat het bedrag geen gereduceerd tarief betreft dat niet rechtstreeks of indirect voor het publiek toegankelijk is; iedere baby had voor hetzelfde tarief kunnen reizen. De baby heeft ook een boarding pass ontvangen, daarmee bezit hij dus een ticket voor de vlucht in kwestie (waarvoor is betaald). Uit de Verordening volgt niet dat de Verordening pas van toepassing is als een passagier een ticket heeft gekocht. De Verordening spreekt over een bevestigde boeking, aldus de passagiers.
5.8.
In de onderhavige zaak heeft de vervoerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de babypassagier gratis heeft gereisd. Uit het betalingsoverzicht van de boekingsbevestiging volgt dat voor de baby een prijs is betaald van € 0,92 met daarbovenop een bedrag van € 8,38 aan belastingen en toeslagen, zodat het totale bedrag neerkomt op € 9,30. Uit de boeking volgt niet dat niet is betaald dan wel dat bovengenoemde bedrag slechts ziet op administratiekosten. Niet gebleken is dan ook dat de kosten zien op een ‘Special Service Request’, zoals in de zaak waar de vervoerder zich op beroept. Daarnaast worden ook belastingen en toeslagen in rekening gebracht. Weliswaar is het betaalde bedrag veel lager dan de kosten van de andere tickets, maar de vervoerder heeft nagelaten gemotiveerd te onderbouwen dat dit slechts administratiekosten betreft (voor de aangeboden service) en geen ticketprijs. Daarbij hebben de passagiers gemotiveerd weersproken dat sprake is van een gereduceerd tarief dat niet rechtstreeks of indirect voor het publiek toegankelijk is. De conclusie is dan ook dat de Verordening van toepassing is en dat de vordering ook ten aanzien van de babypassagier voor toewijzing gereed ligt.
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze (grotendeels) ongelijk krijgt. De vervoerder heeft weliswaar verzocht om bij de toekenning van de proceskosten rekening te houden met het gegeven dat hij heeft getracht om in september 2021 een schikking te bereiken voor het onbetwiste deel van de vordering. De passagiers zouden echter nagelaten hebben om een totaalsom te overleggen zodat een betaling van het onbetwiste deel kon plaatsvinden. Niet gebleken is dat de vervoerder niet in staat is dit bedrag zelf uit te rekenen. Voorts is bij conclusie van dupliek erkend dat het bedrag nog niet is voldaan, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat.
5.12.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.835,60 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.400,00 vanaf 17 augustus 2019 en over € 435,60 vanaf 9 augustus 2021 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 436,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter