ECLI:NL:RBNHO:2023:2250

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
10340432
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende onderbouwing van kredietwaardigheidstoets leidt tot vernietiging kredietovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 8 maart 2023 een verstekvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap Rabo Direct Financiering, handelend onder de naam Freo, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van € 19.738,23, vermeerderd met rente en proceskosten, op basis van een kredietovereenkomst die op 9 november 2020 was gesloten. De eisende partij stelde dat de gedaagde partij was gestopt met betalen en dat zij voldaan had aan haar informatieverplichtingen, waaronder de kredietwaardigheidstoets.

De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de eisende partij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij aan de kredietwaardigheidstoets heeft voldaan, zoals vereist door de Wet op het financieel toezicht (Wft). De rechter merkte op dat de eisende partij geen bewijsstukken heeft overgelegd die aantonen dat de krediettoets conform het beleid is uitgevoerd. De enkele goedkeuring van de gedaagde partij door het geautomatiseerde systeem was onvoldoende om te concluderen dat de kredietwaardigheidstoets adequaat was uitgevoerd.

De rechter concludeerde dat de eisende partij niet in staat was om een compleet beeld van de financiële situatie van de gedaagde partij te schetsen, wat noodzakelijk is om te bepalen of het verstrekken van het krediet verantwoord was. Gezien deze tekortkomingen heeft de kantonrechter de kredietovereenkomst vernietigd op grond van artikel 3:40 lid 2 BW en de vordering van de eisende partij afgewezen. Tevens werd de eisende partij in de proceskosten veroordeeld, die aan de kant van de gedaagde partij op nihil zijn vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10340432 \ CV EXPL 23-790
Uitspraakdatum: 8 maart 2023
Verstekvonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rabo Direct Financieringhandelend onder de naam
Freo
gevestigd te Eindhoven
de eisende partij
gemachtigde: Flanderijn gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende in de gemeente [woonplaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 19.738,23, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 3 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, en met veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten.
2.2.
De eisende partij stelt dat zij met de gedaagde partij op 9 november 2020 een kredietovereenkomst heeft gesloten ter hoogte van € 18.500,00 tegen een rentepercentage van 4,4% per jaar en met een looptijd van 60 maanden. De gedaagde partij diende maandelijks een vast bedrag aan rente en aflossing te betalen. Op enig moment is de gedaagde partij gestopt met betalen. De eisende partij heeft de gedaagde partij in gebreke gesteld en vervolgens het krediet rechtsgeldig vervroegd opgeëist, aldus de eisende partij. Volgens de eisende partij heeft zij voldaan aan haar (pre)contractuele informatieverplichtingen, waaronder de kredietwaardigheidstoets.
Kredietwaardigheidstoets
2.3.
Op grond van artikel 4:34 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en artikel 8 van de Richtlijn consumentenkrediet 2008/48 dient een kredietverstrekker, vóór de totstandkoming van een kredietovereenkomst, informatie in te winnen over de financiële positie van de consument en dient een kredietverstrekker te beoordelen of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is, ter voorkoming van overkreditering van de consument. De kredietwaardigheid moet door de kredietgever beoordeeld worden aan de hand van de door de consument verstrekte informatie, vergezeld van bewijsstukken, zoals bijvoorbeeld loonstroken.
2.4.
De eisende partij heeft gesteld dat zij voldaan heeft aan de kredietwaardigheidstoets door informatie in te winnen over de financiële positie van de gedaagde partij en die te toetsen aan de hand van de door haar gehanteerde kredietwaardigheidstoets.
2.5.
Uit het door de eisende partij overgelegde beleid dat zij hanteert voor het beoordelen van de kredietwaardigheid, de ‘Kredietwaardigheidstoets Freo’, blijkt dat de krediettoetsing van de eisende partij er als volgt uitziet:
“-
BKR toetsen
- EVA en PEP toetsen ivm fraude
- Inkomsten / lastentoets conform gedragscode consumptief krediet
- Creditscore (Een Freo specifieke score op klanteigenschappen en betaalgedrag om in te kunnen schatten hoe waarschijnlijk het is dat deze klant netjes blijft betalen)
- Beleidstoetsing (Leeftijden, productgrenzen, toegestane dienstverbanden etc)
(…)
Gelet op het volledig geautomatiseerde systeem van krediettoetsing zoals hierboven omschreven en het enkel verkrijgen van een Goedkeuring of afkeuring, kan er van deze krediettoets geen bewijsstuk worden overgelegd door Freo. Belangrijk is op te merken, dat wanneer een klant niet voldoet aan de kredietwaardigheidseisen het systeem de aanvraag ook nooit kan uit betalen”.
2.6.
Uit het feit dat de eisende partij in dit geval is overgegaan tot uitbetaling van het krediet, maakt de kantonrechter op dat er kennelijk sprake is geweest van een goedkeuring van de gedaagde partij als kredietnemer op basis van deze krediettoetsing. Dat enkele gegeven is echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de eisende partij heeft voldaan aan de op haar rustende kredietwaardigheidstoets als bedoeld in artikel 4:34 lid 1 Wft. Bovendien blijkt uit de stukken die de eisende partij heeft overgelegd niet dat een krediettoets heeft plaatsgevonden conform het hiervoor beschreven beleid van de eisende partij. De opmerking in het beleid dat geen bewijsstuk kan worden overgelegd van de toetsing zelf omdat dit plaatsvindt via geautomatiseerde systemen ontslaat de eisende partij niet van haar verplichting om aan te tonen op basis van welke stukken zij deze krediettoets heeft uitgevoerd, welke uitgangspunten daarbij zijn gehanteerd en wat daarvan de uitkomsten waren. In dit geval is niet gebleken i) dat de eisende partij een BKR-toets heeft verricht ii) heeft de eisende partij niet toegelicht wat een EVA en PEP toets is en dat en op welke wijze deze heeft plaatsgevonden iii) op welke wijze een creditscore wordt berekend en wat daarvan in dit geval de uitkomst was en iv) wat in dit geval de uitkomst van de beleidstoetsing is geweest en welke gegevens daarbij betrokken zijn. Tot slot is daarbij van belang dat ten aanzien van de inkomsten en uitgaven van de gedaagde partij de eisende partij alleen het volgende heeft overgelegd: i) een bankafschrift van de gedaagde partij met daarop de bijschrijving van een maandbedrag aan uitkering van het UWV over oktober 2020 en een daarbij behorende specificatie van het UWV voor die maand en ii) een bankafschrift over de periode 4 oktober tot en met 4 november 2020 waarvan alleen de tweede pagina is overgelegd, de eerste pagina (met daarop de gegevens over de periode 4 oktober tot 29 oktober 2020) mist en iii) een specificatie van een pensioenuitkering van invaliditeitspensioen over de maand juli 2020. Het is de kantonrechter zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk op welke manier deze beperkte gegevens hebben geleid tot een volwaardige inkomsten en lastentoets conform de hierboven beschreven krediettoets van de eisende partij.
2.7.
Daarnaast geldt dat de overgelegde gegevens onvoldoende zijn om te kunnen concluderen dat de eisende partij heeft voldaan aan de kredietwaardigheidstoets als bedoeld in artikel 4:34 lid 1 Wft. Op basis van die beperkte informatie heeft de eisende partij zich immers geen compleet beeld kunnen vormen van de financiële situatie van de gedaagde partij op grond waarvan bepaald moest worden of het verstrekken van het krediet verantwoord was. Informatie en stukken over, bijvoorbeeld, vaste lasten en het uitgavenpatroon van de gedaagde partij ontbreken. Bovendien is ook hier van belang dat niet is gebleken dat de eisende partij een BKR-toets heeft verricht.
2.8.
Gelet op het voorgaande heeft de eisende partij niet voldaan aan het bepaalde in artikel 4:34 lid 1 Wft. Gelet daarop acht de kantonrechter vernietiging van de kredietovereenkomst een passende maatregel op het niet nakomen van de precontractuele verplichtingen. Dit betekent dat de kantonrechter de kredietovereenkomst op grond van artikel 3:40 lid 2 BW ambtshalve zal vernietigen. De vordering van de eisende partij is gebaseerd op de situatie dat de kredietovereenkomst in stand zou zijn gebleven. Dat is niet het geval, zodat de vordering zal worden afgewezen. Nu de eisende partij geen subsidiaire grondslag heeft aangedragen wordt de vordering afgewezen.
2.9.
Omdat de eisende partij ongelijk krijgt, wordt zij in de proceskosten veroordeeld. Deze worden aan de kant van de gedaagde partij tot en met vandaag vastgesteld op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt de eisende partij in de proceskosten, die aan de kant van de gedaagde partij op nihil worden vastgesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter