ECLI:NL:RBNHO:2023:2340

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/15/336088 / FA RK 23-326
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klacht ex artikel 10:7 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) met betrekking tot verzoek tot schadevergoeding en second opinion

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 februari 2023 uitspraak gedaan over een klacht van betrokkene, die zich richtte tegen een beslissing van de klachtencommissie. Betrokkene, die onder verplichte zorg staat, had een klacht ingediend bij de klachtencommissie op 5 december 2022, welke klacht op 11 januari 2023 ongegrond werd verklaard. Betrokkene heeft vervolgens een verzoek ingediend bij de rechtbank, waarin hij onder andere vroeg om een second opinion en schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift tijdig was ingediend, maar heeft betrokkene niet-ontvankelijk verklaard voor zover het verzoek betrekking had op artikel 8:18 lid 1 Wvggz, omdat dit geen klachtgrond in de zin van artikel 10:3 Wvggz betreft. De rechtbank heeft het verzoek voor het overige ongegrond verklaard en de verzoeken tot schadevergoeding en second opinion afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de klachten van betrokkene niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was om de klachtencommissie beslissing te vernietigen. De rechtbank benadrukte dat de zorgverantwoordelijke wel degelijk stappen heeft ondernomen om de situatie van betrokkene te verbeteren, maar dat de behandeling complex is en tijd vergt. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en het rechtsmiddel van cassatie staat open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
zaak-/rekestnr.: C/15/336088 / FA RK 23-326
beschikking van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023,
op het ingediende verzoekschrift van:
[betrokkene],
hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedatum] ,
verblijvende te [verblijfplaats] ,
advocaat mr. J.K. Gaasbeek te Haarlem,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door betrokkene, ingediend bij de klachtencommissie op 5 december 2022 (hierna: de klachtencommissie).

1.Procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift ex artikel 10:7 lid 1 Wvggz, bij de griffie van deze rechtbank ontvangen op 26 januari 2023;
- het e-mailbericht met bijlagen van de advocaat van betrokkene van 6 februari 2023;
- het e-mailbericht van de advocaat van betrokkene van 9 februari 2023.
1.2.
Aan betrokkene wordt door zorgaanbieder Parnassia verplichte zorg verleend krachtens een zorgmachtiging, verleend bij beschikking van deze rechtbank van 29 augustus 2022, geldend tot en met 29 augustus 2023.
1.3.
Betrokkene heeft bij brief van 5 december 2022 bij de klachtencommissie een klacht en een verzoek tot schadevergoeding ingediend.
1.4.
De klachtencommissie heeft de klacht en het verzoek tot schadevergoeding van
betrokkene behandeld op 11 januari 2023. De klachtencommissie heeft de klacht van
betrokkene ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.
1.5.
De advocaat van betrokkene heeft op 26 januari 2023 een verzoek ex artikel 10:7 lid 1 Wvggz bij de rechtbank ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 10 februari 2023 in voornoemde accommodatie.
1.7.
Ter zitting waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- [psychiater en zorgverantwoordelijke] , psychiater en zorgverantwoordelijke van betrokkene.

2.Standpunten van partijen

2.1.
Namens betrokkene is het standpunt ingenomen dat de beslissing van de klachtencommissie dient te worden vernietigd, dan wel dat de klacht van betrokkene gegrond moet worden verklaard. De opname van betrokkene duurt inmiddels al bijna drie jaar. Dat is extreem ongewenst en zeer schadelijk voor de verdere ontwikkeling van betrokkene. Verder is Parnassia er niet in geslaagd een minimale vertrouwensband met betrokkene op te bouwen. Dit zou reden moeten zijn om te bezinnen over het kennelijk niet aanslaande behandeltraject. De vermeende psychose van betrokkene wordt niet tegengegaan. De klacht van betrokkene moet worden opgevat als een noodkreet, omdat hij uit de vastgelopen situatie verlost wil worden. Ook overplaatsingsplannen zijn afgekapt. De accommodatie had nader advies moeten vragen over de behandeling van betrokkene. Gebrek aan toekomstperspectief is niet conform de bedoeling van de wetgever. Er dient zo spoedig mogelijk een goed plan van aanpak te komen. Het behandeltraject van betrokkene dient te worden beëindigd en betrokkene heeft recht op schadevergoeding vanwege de onjuiste behandeling die hij heeft gekregen. De rechtbank dient een second opinion te gelasten, omdat de zaak vastloopt.
2.2.
De zorgverantwoordelijke heeft ter zitting verklaard dat de vertraging meerdere oorzaken heeft gehad. Zo is het opbouwen van dagbesteding niet gelukt op [verblijfplaats] . Betrokkene heeft hier echter wel een goede start gemaakt. Verder zijn verschillende medicatiesoorten geprobeerd. Hoewel de zorgverantwoordelijke meent dat deze zoektocht gerechtvaardigd is geweest om te vergemakkelijken dat betrokkene met medicatie weer kan instromen in de maatschappij, heeft deze zoektocht vooralsnog niet het gewenste resultaat gehad. Verder staat betrokkene al sinds 2019 op de wachtlijst voor beschermd wonen bij Leviaan. De zorgverantwoordelijke erkent dat de opname van betrokkene al ontzettend lang duurt, maar zij verwacht dat betrokkene overgeplaatst kan worden naar Leviaan en op die manier weer kan instromen in de maatschappij. Het is onjuist dat het behandelplan niet gevolgd is.

3.Beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt allereerst vast het verzoekschrift van betrokkene binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
3.2.
De Wvggz geeft in artikel 10:3 een limitatieve opsomming van beslissingen waartegen een klacht kan worden ingediend.
3.3.
Volgens betrokkene heeft de accommodatie bij de uitvoering van de zorgmachtiging de effectiviteit onvoldoende beoordeeld en onvoldoende rekening gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen. Ook heeft de accommodatie de wensen en voorkeuren van betrokkene ten aanzien van verplichte zorg te veel gehonoreerd, terwijl betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat was. Verder heeft de accommodatie de mogelijk nadelige effecten van de verplichte zorg op de lange termijn voor betrokkene onvoldoende bij de beoordeling van de effectiviteit betrokken.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat bovengenoemde punten verwoord zijn in artikel 2:1 Wvggz. Dit artikel wordt niet genoemd in artikel 10:3 en is in die zin geen klachtgrond in de zin van deze procedure. Artikel 2:1 Wvggz maakt deel uit van hoofdstuk 2 van de wet. Dat hoofdstuk bevat algemene uitgangspunten die bij de uitvoering van de wet steeds in acht moeten worden genomen. Dat volgt niet alleen uit de gelaagde structuur van de wet, maar ook uit de bewoordingen van diverse bepalingen. Uit ECLI:NL:HR:2020:2096 leidt de rechtbank dan ook af dat de uitgangspunten uit hoofdstuk 2 wel in acht moeten worden genomen indien een betrokkene in het kader van de huidige procedure een beroep doet op een van de klachtgronden die in artikel 10:3 staan genoemd.
3.5.
Verder heeft betrokkene gesteld dat het behandeltraject beëindigd had moeten worden, omdat de huidige behandeling al te lang duurt en vooralsnog onvoldoende effectief is gebleken. Volgens artikel 8:18 lid 1 is het aan de geneesheer-directeur om op verzoek dan wel uit eigen beweging een beslissing tot beëindiging van het verlenen van verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging te nemen, indien niet langer wordt voldaan aan de criteria voor verplichte zorg. Dit eerste lid van artikel 8:18 is niet opgenomen in de limitatieve opsomming van artikel 10:3. Dit kan worden verklaard omdat artikel 8:19 lid 1 de mogelijkheid biedt voor de aanvrager om bij een afwijzende beslissing of het uitblijven van een beslissing van de geneesheer-directeur, een aanvraag bij de officier van justitie in te dienen om een verzoekschrift voor de beëindiging van verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging bij de rechter in te dienen, waarmee de rechtsbescherming voor betrokkenen op dit punt geborgd is. Betrokkene heeft er echter niet voor gekozen om deze weg in te slaan. In zoverre zal de rechtbank het verzoek van betrokkene niet-ontvankelijk verklaren.
3.6.
Tot slot heeft betrokkene gesteld dat plannen tot overplaatsing naar een andere instelling onterecht zijn afgekapt. Uit artikel 8:16 lid 1 volgt dat de geneesheer-directeur op aanvraag of ambtshalve een andere zorgaanbieder kan toewijzen op grond van een zorgmachtiging. Artikel 8:16 staat wel opgenomen in de limitatieve opsomming van klachtgronden in artikel 10:3. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze klacht het volgende. Vastgesteld kan worden dat overplaatsing naar het AMC is onderzocht door de behandelaar. Het AMC was echter alleen beschikbaar voor een second opinion en ECT als mogelijke behandeling. Betrokkene heeft hier uiteindelijk van afgezien. Overplaatsing naar begeleid wonen is tot op heden niet mogelijk gebleken maar wel degelijk beoogd en onderzocht. Het hebben van een dagbesteding is hiervoor in het algemeen een belangrijke voorwaarde zodat hierop aanvankelijk is ingezet. Dit bleek voor betrokkene niet goed te werken waardoor dit traject stagneerde. Op dit moment is er zicht op begeleid wonen bij Leviaan en betrokkene is blij met dit perspectief en voelt zich gesteund ten aanzien van het resocialiseren. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de klacht op dit punt ongegrond verklaren.
3.7.
Wat betreft het verzoek van betrokkene een second opinion te gelasten omdat de behandeling al veel te lang duurt en is vastgelopen overweegt de rechtbank als volgt. Zoals hiervoor is aangegeven is een jaar geleden sprake geweest van een second opinion uit te voeren bij het AMC om de patstelling in de behandeling te doorbreken. Betrokkene heeft hiervan vervolgens afgezien om hem moverende redenen. De rechtbank stelt vast dat op dit moment betrokkene en zijn zorgverantwoordelijke overeenstemming hebben over het plan van aanpak zodat de noodzaak om over te gaan tot een second opinion ontbreekt. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
3.8.
Gelet op het feit dat de rechtbank niet komt tot een gegrondverklaring van de klachten zal de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding afwijzen.
Vast staat dat de behandeling van betrokkene al geruime tijd duurt. Bij betrokkene is sprake van een uitgebreid en complex waansysteem welke diagnose door betrokkene niet wordt herkend. De zoektocht naar de goede medicatie voor betrokkene heeft vooralsnog niet het gewenste resultaat gehad. Wel bestaat nu overeenstemming over het plan van aanpak en betrokkene heeft zicht op een begeleid wonen plek bij Leviaan. De rechtbank begrijpt dat het voor betrokkene voelt alsof hem zijn jeugd is afgenomen en dat hij kostbare tijd heeft verspeeld. Dit is echter geen grond voor een schadevergoeding.

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart betrokkene niet-ontvankelijk voor zover zijn verzoek betrekking heeft op artikel 8:18 lid 1 Wvggz;
verklaart het verzoek voor het overige ongegrond;
wijst het verzoek tot schadevergoeding af;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. van Leeuwen, rechter, in tegenwoordigheid van E.B.B.M. van Linden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.