Overwegingen
1. De aanslag is aan eiseres opgelegd voor het gebruik van het winkelpand gelegen aan de [locatie] . Eiseres huurde de onroerende zaak tot 1 maart 2021 en heeft de onroerende zaak op 26 februari 2021 aan de verhuurder opgeleverd. De gehuurde ruimte beschikt over een showroom en een magazijn.
2. Vanaf half december 2020 tot en met 14 januari 2021 was er een “corona-lockdown” waarbij niet-essentiële winkels, zoals die van eiseres, moesten sluiten en alleen verkochte spullen mochten laten bezorgen.
3. De WOZ-waarde van het winkelpand bedraagt voor het kalenderjaar 2019
€ 735.000. Van eiseres is ten tijde van de zitting in deze zaak bij deze rechtbank ook een beroep aanhangig over de OZB-aanslag 2021 waarin zij het gebruikmaken van de onroerende zaak aanvecht en zij ook de WOZ-waarde voor het jaar 2021 bestrijdt (HAA 21/3499).
Geschil en standpunten van partijen
4. In geschil is of de aanslag BIZ-bijdrage terecht en naar de juiste hoogte aan eiseres is opgelegd.
5. Eiseres vindt van niet. Zij kon op 1 januari 2021 de zaak niet als winkel gebruiken vanwege de corona-sluiting. Aangezien zij geen gebruiker was op 1 januari 2021, moet de gehele aanslag daarom vervallen. Verder betoogt zij dat aangezien zij sinds 1 maart 2021 geen huurder meer is van de onroerende zaak, de aanslag met 10/12e verminderd moet worden. Eiseres vindt ook dat de WOZ-waarde vanwege de bijzondere omstandigheden verlaagd moet worden. Zij is door de corona-maatregelen in ernstige financiële problemen geraakt en heeft de winkel moeten sluiten en de huur daarom opgezegd.
6. Verweerder vindt de aanslag terecht, omdat eiseres de zaak toen huurde was zij gebruiker op 1 januari 2021 en dus belastingplichtig voor het gehele belastingjaar. De gemeente heeft de tarieven verlaagd vanwege de corona-maatregelen en heeft dus wel oog gehad voor de problemen die ondernemers daarvan hebben ondervonden.
Beoordeling van het geschil
7. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de bedrijveninvesteringszones (Wbiz) is kan de gemeenteraad onder de naam BIZ-bijdrage een belasting instellen ter zake van binnen een bepaald gebied in de gemeente (bedrijveninvesteringszone) gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. De BIZ-bijdrage kan worden geheven van eigenaren, gebruikers of beiden. Onder gebruikers worden verstaan degenen die bij het begin van het kalenderjaar in de bedrijveninvesteringszone gelegen onroerende zaken al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruiken (artikel 1, lid 3, onder b, van de Wbiz).
8. Gemeente Haarlem heeft in de Verordening Bedrijven Investering Zone Binnenstad 2019-2023 (de Verordening) een BIZ-bijdrage ingesteld. Deze wordt op grond van artikel 4 van de Verordening geheven van de gebruiker zoals gedefinieerd in de Wbiz, tenzij een object bij het begin van het kalenderjaar geen gebruiker kent, in welk geval van de eigenaar wordt geheven. De BIZ-bijdrage wordt geheven naar de voor het jaar 2019 vastgestelde WOZ-waarde (artikel 5 Verordening).
9. Het tarief van de jaarlijkse BIZ-bijdrage bedroeg bij een WOZ-waarde van
€ 700.001 tot en met € 800.000, aanvankelijk € 800 (artikel 7 Verordening). Bij de Tweede wijzigingsverordening belastingen Haarlem 2021 van 1 juli 2021 heeft gemeente Haarlem vanwege de corona-maatregelen het tarief van artikel 7 van de Verordening voor WOZ-waarden van € 700.001 tot en met € 800.000 verlaagd naar € 600.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiseres op 1 januari 2021 aangemerkt moet worden als gebruiker van de onroerende zaak in de zin van de Wbiz. Zij huurde op die datum het winkelpand. De ruimte stond eiseres ter beschikking voor gebruik en zij gebruikte die ook. Zij had in dat winkelpand op dat moment in de (gesloten) showroom goederen staan en had er ook een voorraadruimte waarin goederen van de winkel stonden. In die zin vervulde het winkelpand dus nog steeds een gebruiksbehoefte van eiseres. Dat de showroom op 1 januari 2021 niet open mocht zijn voor bezoekers en dat alleen goederen verkocht konden worden via het zogenaamde “bestel- en bezorgsysteem”, maakt dan niet dat er van gebruik zoals bedoeld in de Wbiz geen sprake was. De vergelijking die eiseres heeft aangevoerd met de situatie van een bioscoop die in het geheel niet gebruikt kon worden, gaat dus niet op (rechtbank Limburg 23 november 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:9313). 11. Uit het hierboven overwogene volgt dat eiseres op 1 januari 2021 belastingplichtige gebruiker was van de onroerende zaak. Eiseres heeft ook aangevoerd dat zij het winkelpand niet meer huurde per 1 maart 2021 en dat de zaak op 26 februari 2021 aan de verhuurder is opgeleverd. De BIZ-bijdrage is echter een zuivere tijdstip-belasting die aansluit bij de situatie op 1 januari 2021 waarna de belastingplicht voor het hele jaar blijft gelden, ongeacht of het gebruik in de loop van het jaar eindigt. Er is dus ook geen bepaling die gemeenten voorschrift om deze heffing tijdsevenredig naar mate van gebruik vorm te geven. De wet spreekt van “bij het begin van het kalanderjaar” en een kalenderjaar begint op 1 januari om 0:00 uur en daarna is het kalenderjaar reeds begonnen. Zelfs als in de wettelijke formulering wel enige ruimte gevonden zou kunnen worden om “bij het begin” wat op te rekken, dan nog is een gebruikmaken tot 26 februari 2021 niet zodanig kort dat het onredelijk zou zijn om eiseres als gebruiker bij het begin van het kalenderjaar aan te merken en haar de aanslag BIZ-bijdrage voor het gehele jaar op te leggen.
12. In het kader van de hoogte van de heffing is op de zitting besproken dat de WOZ-waardering als zodanig niet in een procedure over de aanslag BIZ-bijdrage aan de orde kan komen. Wel kan eiseres in deze procedure aan de orde stellen dat zij de aanslag BIZ-bijdrage te hoog vindt.
13. Gemeente Haarlem heeft het tarief van de BIZ-bijdrage bij wijziging van de Verordening in de loop van het jaar 2021 verlaagd van € 800 naar € 600. Eiseres betoogt dat een deugdelijke (cijfermatige) onderbouwing van de tariefswijziging voor het opleggen van de aanslag ontbreekt, omdat slechts wordt verwezen naar algemene coronamaatregelen.
De rechtbank stelt vast dat de gemeente dus wel degelijk rekening heeft gehouden met de gevolgen van de corona-beperkingen voor ondernemers. Verder is de rechtbank van oordeel dat, aangezien het om een voor belastingplichtigen gunstige tariefswijziging gaat, de onderbouwing hierbij beperkt kon blijven tot de reden zoals door gemeente Haarlem is gegeven. Tegen de aanvankelijke tariefstelling zijn geen klachten gericht, zodat wordt aangenomen dat deze onderbouwd was zoals voor de BIZ is vereist. Als de gemeente dan later besluit om minder kosten op de ondernemers te verhalen via de BIZ-bijdrage, dan kan dat toch niet bezwaarlijk zijn. Verder is in de wijzigingsverordening te zien dat de gemeente de verlaging gelijkmatig over alle WOZ-waardecategorieën naar rato heeft doorgevoerd en ook dit wijst niet op een willekeurige of onredelijke tariefstelling of belastingheffing.
14. De rechtbank overweegt ten slotte dat de verordening geen mogelijkheid biedt tot (gedeeltelijke) kwijtschelding van de aanslag.
15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanslag terecht en naar juiste hoogte is opgelegd. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.