In deze zaak vordert de curator van de gefailleerde onderneming Saensigt Bouwbedrijf B.V. dat de gedaagden, Smit Velsen B.V. en Mam Euro B.V., bedragen terugbetalen die door Saensigt aan hen zijn betaald. De curator stelt dat de overeenkomsten tussen Saensigt en de gedaagden rechtsgeldig zijn ontbonden en dat de betalingen onverschuldigd zijn gedaan. De gedaagden verzetten zich tegen deze vorderingen en stellen dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een tussenvonnis is gewezen en een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.
De feiten van de zaak tonen aan dat Saensigt tussen 2019 en 2021 betalingen heeft gedaan aan Smit en Mam Euro voor geleverde diensten. Na het faillissement van Saensigt is de curator aangesteld en heeft hij de vorderingen ingesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de rechtsgrond voor de betalingen ligt in de overeenkomsten tussen R&D Vastgoed B.V. en de gedaagden. De curator heeft niet kunnen aantonen dat deze overeenkomsten zijn ontbonden, waardoor de primaire vordering is afgewezen. Ook de subsidiaire vordering van de curator, die stelt dat er sprake is van onverschuldigde betaling, is afgewezen omdat de betalingen een rechtsgrond hadden.
De kantonrechter concludeert dat de gedaagden mochten vertrouwen op de betalingen van Saensigt, aangezien er een relatie bestond tussen Saensigt en R&D Vastgoed B.V. De vorderingen van de curator worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De proceskosten worden vastgesteld op € 746,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van de uitspraak.