ECLI:NL:RBNHO:2023:2490

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
21/3004, 21/3005, 21/3006, 21/3045, 21/2453, 21/3001 en 21/3002
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor omzetting recreatiewoningen naar beheerderswoningen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van recreatiewoningen in de gemeente Schagen, aanvragen ingediend voor omgevingsvergunningen om hun recreatiewoningen om te zetten naar beheerderswoningen. De gemeente heeft deze aanvragen afgewezen, omdat de omzetting in strijd zou zijn met het bestemmingsplan "Recreatieterreinen [plaats 2]". Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de gemeente heeft de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft de beroepen van eisers op 18 november 2022 gezamenlijk behandeld. De rechtbank oordeelt dat de gemeente op goede gronden heeft geweigerd om medewerking te verlenen aan de aanvragen. De rechtbank stelt vast dat de gronden waarop de recreatiewoningen zijn gelegen niet zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - beheerderswoning", waardoor de aanvragen in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat de gemeente niet onredelijk heeft gehandeld door de aanvragen te weigeren en dat de beroepen van eisers ongegrond zijn. De uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer op 24 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/3004, 21/3005, 21/3006, 21/3045, 21/2453, 21/3000, 21/3001 en 21/3002

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2023 in de zaken tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
[eiser 6],
eisers,
(gemachtigde: E. Stoop),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen, verweerder,

(gemachtigde: mr. N.M. Melching).

Inleiding

1.1
Eisers hebben allemaal een (recreatie)woning in eigendom, gelegen aan het adres [adres] in [plaats 1] (kadastraal aangeduid met [afkorting] ( [plaats 2] ) I. Zij hebben aanvragen ingediend voor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van hun recreatieverblijf naar beheerderswoning.
1.2
Verweerder heeft deze aanvragen met de besluiten van respectievelijk 26 oktober 2020, 19 oktober 2020, 22 oktober 2020, 10 oktober 2020, 4 november 2020 en 16 oktober 2020 afgewezen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3
Met de bestreden besluiten van 10 mei 2021 op het bezwaar is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven. Hiertegen hebben eisers beroepen ingesteld.
1.4
De rechtbank heeft alle beroepen op 18 november 2022 gezamenlijk op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.
1.5
De rechtbank heeft na het sluiten van het onderzoek ter zitting nog nadere stukken ontvangen van eisers. De rechtbank heeft in deze stukken geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en zal deze stukken daarom buiten beschouwing laten [1] .
1.6
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

De bestreden besluiten

2. Verweerder stelt dat de door eisers gewenste omzetting naar beheerderswoningen in strijd is met artikel 6.1 in samenhang met artikel 1.11 van het bestemmingsplan “Recreatieterreinen [plaats 2] ”, omdat een beheerderswoning slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden) van een persoon die daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein,
noodzakelijkis. Deze noodzakelijkheid is door eisers onvoldoende aangetoond. Verweerder heeft vervolgens beoordeeld of voor een beheerderswoning — zonder noodzaak tot huisvesting — kan worden afgeweken van het bestemmingsplan “Recreatieterreinen [plaats 2] ”. Verweerder heeft geen mogelijkheden gezien om binnenplans af te wijken van het bestemmingsplan. Ook is verweerder niet bereid om medewerking te verlenen aan een afwijking op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verweerder vast wenst te houden aan de recreatieve bestemming van de gronden. De omzetting past namelijk niet binnen de beleidsregels zoals opgenomen in de ‘reisgids voor ruimtelijke ontwikkelingen’. Ook past de omzetting niet binnen de revitaliseringsplannen van de gemeente voor het recreatiepark. Daarbij is nog opgemerkt dat medewerking zou leiden tot een toename van de parkeervraag. Tot slot stelt verweerder dat het meewerken in strijd zou zijn met het toekomstige bestemmingsplan ( [bestemmingsplan] ”). Dit [bestemmingsplan] voorziet slechts in één beheerderswoning en deze is al in 2013 op het recreatiepark vergund.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder de omgevingsvergunningen op goede gronden heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers tegen de bestreden besluiten hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Welk wettelijk kader is van toepassing?
4.1
Eisers voeren in beroep aan dat verweerder in de bestreden besluiten ten onrechte verwijst naar het [bestemmingsplan] . Eisers stellen dat dit plan niet van toepassing is, omdat verweerder ex-tunc moet toetsen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijzen eisers naar de uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 5 juli 2019 [2] .
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uitspraak waar eisers naar verwijzen op de vraag ziet aan welk recht getoetst moet worden op het moment van beslissen op een aanvraag. Dat is hier niet aan de orde. Het gaat om de heroverweging van een besluit in bezwaar. Die beoordeling dient op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ex-nunc te worden verricht. Dit blijkt ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 oktober 2020 [3] .
4.3
De rechtbank overweegt als volgt.
Het [bestemmingsplan] is vastgesteld op 30 juni 2020. Hiertegen is beroep ingesteld en er is een verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de Afdeling. Op grond van artikel 8.4 van de Wro wordt de werking van het vaststellingsbesluit alleen opgeschort totdat op het verzoek is beslist. Op 23 oktober 2020 is door de Afdeling afwijzend op het verzoek beslist. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit – op 10 mei 2021 – was er dus geen schorsende werking (meer) van het [bestemmingsplan] . Dit betekent dat het [bestemmingsplan] geldend is geworden op 23 oktober 2020 en dus ten tijde van het bestreden besluit van toepassing was.
4.4
Dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit ex-tunc moest toetsen volgt de rechtbank niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [4] dient bij het nemen van het besluit op bezwaar in beginsel het recht te worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering mag verweerder het ten tijde van het indienen van de aanvraag nog wel, maar ten tijde van het besluit daarop, dan wel ten tijde van de heroverweging in bezwaar daarvan, niet meer geldend bestemmingsplan toepassen, maar alleen als ten tijde van het indienen van de aanvraag het desbetreffende bouwplan in overstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en op dat moment geen voorbereidingsbesluit van kracht was en geen ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee het bouwplan in strijd was. In dit geval was al voor het nemen van de beslissing op de aanvraag een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Van een uitzonderingsgeval is dan ook geen sprake. Verweerder moest daarom bij het nemen van het bestreden besluit ook toetsen aan het [bestemmingsplan] .
Is er strijdigheid met het bestemmingsplan?
5.1
Ten tijde van het bestreden besluit gold het bestemmingsplan “Recreatieterreinen [plaats 2] ” en het nieuwe [bestemmingsplan] ”.
Op basis van het bestemmingsplan “Recreatieterreinen [plaats 2] ” geldt ter plaatse van de (recreatie)woningen van eisers de bestemming ‘Recreatie — Verblijfsrecreatie 2’ met de dubbelbestemming ‘Waarde — Archeologie’. Dat de (recreatie)woningen in eigendom zijn van eisers maakt de bestemming niet anders.
5.2
De regels met betrekking tot deze bestemming staan in artikel 6 van het bestemmingsplan “Recreatieterreinen [plaats 2] ”.
Deze gronden zijn bestemd voor:
a. recreatieverblijven, waaronder recreatiewoningen, stacaravans, chalets, hooiberghutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen recreatieverblijven;
b. beheerderswoningen en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij beheerderswoningen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis en/of mantelzorg;
c. gebouwen en overkappingen voor zover ten dienste van het recreatieterrein, (…).
Op grond van artikel 6.2.3 gelden voor het bouwen van beheerderswoningen de volgende regels:
a. een beheerderswoning zal uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - beheerderswoning";
5.3
De rechtbank stelt vast dat de gronden waarop de (recreatie)woningen van eisers staan op de plankaart niet zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – beheerderswoning”.
Reeds hierom zijn beheerderswoningen ter plaatse van de recreatiewoningen van eisers in strijd met het bestemmingsplan.
5.4
Gelet hierop, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling en bespreking van de tussen partijen gerezen vraag of er al een beheerderswoning danwel beheerdersunit aanwezig is. Ook komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de huisvesting van eisers noodzakelijk is en wat moet worden verstaan onder het begrip terrein als bedoeld in artikel 1.11 van het [bestemmingsplan] .
Had verweerder desondanks moeten meewerken aan de omzetting?
6.1
Niet in geschil is dat het bestemmingsplan zelf geen bepaling kent op grond waarvan afgeweken kan worden van het daar bepaalde.
6.2
Verweerder heeft de aanvraag daarom getoetst aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. De omgevingsvergunning kan echter slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij de beoordeling van de vraag of een bouwplan in strijd is met een de goede ruimtelijke ordening komt aan verweerder beoordelingsruimte toe, die door de bestuursrechter terughoudend wordt getoetst. Dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
6.3
Verweerder stelt kort samengevat dat “ [adres] ” of “de straat [adres] ” een recreatiepark is. De gronden waarop de woningen van eisers zijn gelegen, hebben immers een recreatieve bestemming. Het toestaan van meerdere (of zelfs 340) beheerderswoningen, waar permanent gewoond mag worden, doet afbreuk aan de recreatieve bestemming. Verweerder wenst daarom vast te houden aan de recreatieve bestemming. Dit blijkt ook uit het “ [bestemmingsplan] ” waarin er geen bestemming “Recreatie - Verblijfsrecreatie 3” – waarbinnen permanente bewoning wel is toegestaan – is geven aan de betreffende gronden. Het loslaten van de recreatieve bestemming past niet binnen de beleidsregels van verweerder en pas niet binnen de revitaliseringsplannen die verweerder heeft voor het recreatiepark. Revitaliseren houdt in dat de gemeente het park toekomstbestendig wil maken voor het doeleinde waar het in de basis voor bestemd is, namelijk voor recreëren.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd waarom zij niet wenst mee te werken aan afwijking van het bestemmingsplan. De rechtbank acht het ook niet onredelijk dat verweerder wenst vast te houden aan de recreatieve bestemming van het park. Dat het [adres] of de straat [adres] nu niet kan worden aangemerkt als recreatiepark, omdat alle recreatiewoningen zijn verkocht aan particulieren, volgt de rechtbank niet. Immers, de eigendom doet niets af aan de bestemming. Ook het feit dat de recreatiewoningen een adres hebben doet niets aan de bestemming af. De bestemming is nog steeds recreatief. Bovendien kunnen particuliere recreatiewoningen door hun eigenaren worden verhuurd om in te recreëren. Niet gebleken is dat dit hier niet het geval is.
Uit de ‘reisgids voor ruimtelijke ordening’, waarin wordt verwezen naar ‘de handreiking verblijfsrecreatie’, volgt dat de verwachting is dat de vraag naar bungalowparken in de regio Noord-Holland zal toenemen, waarbij een veranderde behoefte is van de consument die zich uit in een behoefte aan meer luxe, ruimte en comfort. Er is een groeiende vraag naar groepsbungalows en losstaande huisjes. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank mogen vasthouden aan de beleidsregels en de revitaliseringsplannen voor ‘ [adres] ’ en de gevraagde omgevingsvergunningen kunnen weigeren.
6.5
Het door eisers gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Het ligt op de weg degene die een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel om te onderbouwen dat sprake is van een gelijk geval, waarin anders is gehandeld. Eisers hebben slechts gesteld dat er sprake is van een eerder verleende vergunning voor een beheerderswoning dan wel beheerdersunit, maar hebben nagelaten om te onderbouwen waarom die situatie gelijk is en waarom verweerder nu opnieuw een omgevingsvergunning zou moeten verlenen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is dus onvoldoende onderbouwd om te kunnen slagen. Hetzelfde geldt voor de stellingen dat het verbod op willekeur is overschreden door verweerder, dat sprake is van misbruik van recht en dat het rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de besluiten waarin de gevraagde omgevingsvergunningen zijn geweigerd in stand blijven. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van 2.16, derde lid van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021