In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Finnair OYj wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, hebben op 14 december 2021 een dagvaarding ingediend, waarin zij een schadevergoeding van € 1.200,00 vorderen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vordering is gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die rechten van luchtreizigers regelt bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een reis van Amsterdam naar Fiji, met een overstap in Helsinki en Hong Kong. Door vertraging van de vlucht van Helsinki naar Hong Kong hebben zij hun aansluitende vlucht gemist. De passagiers hebben documenten ondertekend die de overdracht van hun vorderingsrecht aan AirHelp bevestigen, maar stellen dat er sprake is van retro-cessie, waardoor zij weer over het vorderingsrecht beschikken.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft de vordering van de passagiers afgewezen. De rechter oordeelde dat de passagiers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat zij over het vorderingsrecht beschikken, aangezien de ondertekende documenten van AirHelp wijzen op een overdracht van het recht. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de passagiers niet in staat zijn geweest om een procesvolmacht te overleggen, wat hen in strijd met de goede procesorde heeft gebracht. De proceskosten zijn voor rekening van de passagiers, die ongelijk hebben gekregen in deze procedure.