ECLI:NL:RBNHO:2023:3036

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
HAA 22-85
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling dagloon WIA en toepassing artikel 24 Dagloonbesluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 1 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar dagloon in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beoordeeld. Eiseres, geboren in 1995, was tot 30 september 2018 werkzaam als floormanager en heeft in de periode van 16 augustus 2018 tot 17 september 2018 een zwangerschapsgerelateerde ziekteperiode gehad. Na haar bevalling op 3 november 2018 ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en later een Ziektewet (ZW) uitkering. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar WIA-dagloon, dat door verweerder is vastgesteld op € 74,58, en stelt dat dit niet in overeenstemming is met artikel 24 van het Dagloonbesluit, dat een verhoging van het dagloon op basis van leeftijd mogelijk maakt.

De rechtbank oordeelt dat de strikte toepassing van artikel 24 van het Dagloonbesluit in dit geval niet leidt tot een verhoging van het WIA-dagloon, omdat eiseres bij aanvang van de referteperiode ouder was dan 22 jaar. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat er geen recht op verhoging bestaat en dat de wetgever expliciet heeft gekozen voor de huidige regels. Eiseres heeft niet aangetoond dat de financiële gevolgen van de vastgestelde dagloonregeling onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van het Dagloonbesluit. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het dagloon van eiseres blijft vastgesteld op € 74,58. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/85

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Schermerhorn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bij de besluiten van 29 maart 2021 en 6 april 2021 in het kader van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vastgestelde dagloon.
Met het bestreden besluit van 3 december 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij deze besluiten gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn zoals vooraf bericht niet ter zitting verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiseres is geboren op [geboortedag] 1995. Zij was tot en met 30 september 2018 werkzaam als floormanager voor 40 uur per week. Zij is in de periode van 16 augustus 2018 tot 17 september 2018 ziek geweest in verband met een zwangerschap. Vanaf 18 september 2018 is aan haar een WAZO-uitkering toegekend. Op 3 november 2018 is zij bevallen.
1.2.
In de periode van 31 januari 2019 tot 12 april 2019 heeft eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Het hierbij behorende dagloon is door verweerder berekend op € 80,23.
1.3.
Op 29 maart 2019 heeft zij zich vanuit de WW ziekgemeld. Aan eiseres is (na het doorlopen van verschillende bezwaarprocedures) uiteindelijk doorlopend een ZW-uitkering toegekend vanaf 29 maart 2019 met een daarbij behorend dagloon van € 80,23.
1.4.
Verweerder heeft, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 29 maart 2021, aan eiseres met ingang van 26 maart 2021 een WIA-uitkering toegekend ter hoogte van € 1.126,43 (75% van haar maandloon) bruto per maand, berekend naar een dagloon van € 74,58. Bij besluit van 6 april 2021 is aan eiseres per 28 juni 2021 een WIA-loonaanvullingsuitkering toegekend ter hoogte van € 1.051,40 (70% van haar maandloon).
1.5.
Eiseres is het oneens met het vastgestelde dagloon en heeft om die reden bezwaar gemaakt tegen voornoemde besluiten.
1.6.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het WIA-dagloon correct is berekend op
€ 70,69. Het dagloon van de WW- en ZW-uitkering van eiseres is destijds, gelet op haar leeftijd bij aanvang van de daarbij behorende referteperiode, opgehoogd op grond van artikel 24 van het Dagloonbesluit. De leeftijd waarop iemand op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag (WML) recht heeft op een (volwassen) minimumloon is stapsgewijs verlaagd. Daarmee is ook artikel 24, van het Dagloonbesluit gewijzigd. Vanwege deze wijzigingen bestaat, gelet op de leeftijd van eiseres bij aanvang van de referteperiode, geen recht (meer) op ophoging van het WIA-dagloon. Artikel 24, van het Dagloonbesluit biedt volgens verweerder geen ruimte om verhoging toe te passen.

Gronden van beroep

2. Volgens eiseres had verweerder, net als bij de vaststelling van haar WW- en ZW-dagloon, in haar geval, de leeftijdsverhoging als bedoeld in artikel 24 van het Dagloonbesluit moeten toepassen. Het is niet te rechtvaardigen dat het dagloon van eiseres niet wordt aangepast aan het (volwassen) minimumloon. Een redelijke uitleg van artikel 24 van het Dagloonbesluit leidt daartoe. Letterlijke toepassing van artikel 24 van het Dagloonbesluit leidt in het geval van eiseres tot kennelijke onredelijkheid en onevenredigheid. Zij wijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 november 2021. [1] Verder verwijst eiseres naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2022 met de daarbij behorende conclusies van de Advocaten-Generaal, over toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. [2] Eiseres stelt dat met toepassing van de criteria geoordeeld moet worden dat het besluit niet evenredig is. In dit verband is ook relevant dat eiseres een financieel belang heeft bij het besluit. Eiseres is een alleenstaande moeder en langdurig afhankelijk van de uitkering. Tot is volgens eiseres mogelijk sprake van strijd met het verbod op leeftijdsdiscriminatie.

Beoordeling door de rechtbank

Redelijke uitleg van artikel 24, van het Dagloonbesluit
3. Niet in geschil is dat strikte toepassing van artikel 24, van het Dagloonbesluit niet tot verhoging van het WIA-dagloon leidt, omdat eiseres bij aanvang van de referteperiode ouder was dan 22 jaar. Het standpunt van eiseres dat op grond van redelijke uitleg van voornoemd artikel het dagloon van eiseres toch verhoogd zou moeten worden, wordt niet gevolgd door de rechtbank. De verwijzing naar de Nota van Toelichting volstaat daarvoor niet. Dat de situatie van eiseres niet onder ogen zou zijn gezien door de wetgever maakt dat niet anders. De tekst van de toepasselijke bepalingen uit het Dagloonbesluit, waaronder artikel 24, is duidelijk en ondubbelzinnig. De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen om situaties, waarin een afwijking van de hoofdregels voor de berekening van het dagloon mogelijk is, expliciet te benoemen en in aantal te beperken. Voor verdere afwijking van het bepaalde in artikel 24, van het Dagloonbesluit biedt het Dagloonbesluit geen ruimte. Verweerder – en ook de rechtbank – dient de keuzes van de wetgever respecteren. Het is in eerste instantie aan de wetgever om eventuele ongewenste effecten van de in het Dagloonbesluit neergelegde dagloonsystematiek teniet te doen. De beroepsgrond faalt.
Exceptieve toetsing van het Dagloonbesluit
4. Eiseres wenst te bereiken dat artikel 24, van het Dagloonbesluit op haar van toepassing wordt verklaard en wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling en daarbij behorende conclusies van de Advocaten-Generaal. Uit voornoemde uitspraak en daarbij behorende conclusies volgt dat toetsing aan (onder meer) het evenredigheidsbeginsel ertoe kan leiden dat wet- en regelgeving in bepaalde gevallen onverbindend dient te worden verklaard, dan wel buiten toepassing dient te worden gelaten.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met haar beroep op exceptieve toetsing van de toepasselijke Dagloonregels niet kan bereiken wat zij wenst te bereiken. Immers, exceptieve toetsing kan hoogstens leiden tot het onverbindend verklaren of buiten toepassing laten van – in dit geval – artikel 24 van het Dagloonbesluit, maar kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat artikel 24 van het Dagloonbesluit – terwijl het niet van toepassing is – wordt toegepast. Een exceptieve toets biedt voor eiseres dan ook niet de door haar beoogde uitkomst. De rechtbank komt daarom niet toe aan het – niet nader onderbouwde – standpunt van eiseres dat artikel 24 van het Dagloonbesluit in strijd is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie.
Strikt toepassen van het Dagloonbesluit onevenredig?
5. De vraag is of letterlijke toepassing van artikel 24 van het Dagloonbesluit in onderhavig geval voor eiseres gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het Dagloonbesluit te dienen doelen.
De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
6. In de kern komt het betoog van eiseres erop neer dat het onredelijk is dat haar dagloon niet wordt aangepast aan het minimumloon en verder dat zij als alleenstaande moeder een financieel belang heeft bij verhoging van haar dagloon.
7. De regels voor de berekening van het dagloon in het Dagloonbesluit zijn het resultaat van een politiek-bestuurlijke afweging. Uit de Nota van Toelichting behorende bij het besluit tot aanpassing van de WML en enkele andere wijzigingen volgt weliswaar niet zichtbaar dat de wetgever bij de doorvoering van de wetswijziging en wijziging van het Dagloonbesluit rekening heeft gehouden met de specifieke situatie van eiseres. Dit maakt de totstandkoming daarvan echter nog niet dusdanig onzorgvuldig dat om die reden van strikte toepassing van artikel 24, van het Dagloonbesluit moet worden afgezien. In die zin sluit de rechtbank dan ook aan, dan wel overweegt de rechtbank complementair, bij hetgeen eerder onder rechtsoverweging 3 is weergegeven.
8. Dat de financiële nadelige gevolgen zodanig zijn dat gelet hierop in weerwil met artikel 24 van het Dagloonbesluit en het doel van verlaging van de leeftijd op grond van de WML, alsnog het dagloon moet worden opgehoogd, is de rechtbank onvoldoende gebleken, temeer nu deze nadelige financiële gevolgen in het geheel niet zijn onderbouwd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet is gebleken dat deze inkomensterugval niet door middel van andere (vangnet) regelingen kan worden gecompenseerd, mocht eiseres met haar uitkering onder het bestaansminimum komen en niet meer kunnen voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Het dagloon van eiseres blijft € 74,58. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Brouwer, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. M. Jurgens en mr. M.H. Affourtit-Kramer, leden, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.