ECLI:NL:RBNHO:2023:3442

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
22-4056
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en strijdig gebruik van onroerend goed als woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 18 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen een last onder dwangsom beoordeeld. Eiser, eigenaar van een pand in Bloemendaal, had de begane grond van zijn gebouw in gebruik als woning, wat in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de last onder dwangsom in stand kan blijven, omdat het gebruik van de begane grond als woning niet is toegestaan volgens het bestemmingsplan ‘Bennebroek 2016’. Eiser had een beroep gedaan op overgangsrecht, maar de rechtbank concludeert dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de begane grond op de peildatum, 13 januari 2017, al voor bewoning werd gebruikt. De rechtbank wijst erop dat de bewoning in strijd is met de bestemmingsplanbepalingen en dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Eiser kan zich niet succesvol beroepen op het feit dat er een gezin woont dat geen andere woonruimte kan vinden, omdat de rechtbank geen bijzondere omstandigheden ziet die handhaving onredelijk zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4056

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W. Spanjer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal

(gemachtigde: mrs. B.A. Vasen en S.J.M. Schulpen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de last onder dwangsom tot opheffing van het gebruik van de begane grond als woning op het adres [adres] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 juli 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is eigenaar van het gebouw aan de [adres] . Op dit perceel zijn van toepassing het bestemmingsplan ‘Bennebroek 2016, geconsolideerd’ (het bestemmingsplan) en het ‘Paraplubestemmingsplan parkeren Bloemendaal’. Op het perceel rust de enkelbestemming ‘centrum-2’ en de dubbelbestemming ‘waarde-archeologie 2’.
2.2.
Op 9 maart 2021 heeft een toezichthouder een controle uitgevoerd op het perceel. In het bevindingenrapport staat dat de begane grond wordt gebruikt als woning, terwijl dat niet is toegestaan. Uit de ‘Toets Nota Ruimtelijke Beoordeling 2017’ blijkt dat aan de achterkant van het hoofdgebouw bijgebouwen zijn gerealiseerd en dat daarin wordt gewoond, op de begane grond.
2.3.
In het primaire besluit heeft verweerder eiser gelast om het gebruik van de begane grond als woning op te heffen, binnen 12 weken na verzending van het besluit. Als eiser daaraan niet voldoet, verbeurt hij een dwangsom van € 300,- per week met een maximum van € 2.400,-.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat de last onder dwangsom in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wat is het toetsingskader?
4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of onder dwangsom op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Overtreedt eiser een wettelijk voorschrift?
5.1.
Uit artikel 5.1.1. van het bestemmingsplan volgt onder andere dat op de gronden die voor 'Centrum-2' zijn aangewezen, wonen is toegestaan op de eerste en daarboven gelegen verdiepingen. In artikel 5.1.5. van het bestemmingsplan staat dat de begane grond ook bestemd is voor wonen ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’. In artikel 5.4.1. staat dat tot gebruik, strijdig met de bestemming ‘Centrum-2’, in ieder geval wordt gerekend
het gebruik van de begane grondlaag voor bewoning, uitgezonderd toegangen tot woningen.
5.2.
Vast staat dat het perceel niet de aanduiding ‘wonen’ heeft. Dit betekent dat het bestemmingsplan niet toestaat dat er op de begane grond wordt gewoond. Ook staat vast dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat er op de begane grond wordt gewoond
.Niet in geschil is dat deze bewoning in strijd is met de hiervoor genoemde bepalingen van het bestemmingsplan.
Kan eiser zich met succes beroepen op overgangsrecht?
5.3.1
Eiser doet een beroep op het overgangsrecht. De rechtbank moet daarom beoordelen of de begane grond al voor bewoning werd gebruikt op het moment dat het bestemmingsplan in werking trad [1] . Het bestemmingsplan is in werking getreden op
13 januari 2017. Als de begane grond op die datum ook al voor bewoning werd gebruikt, is niet uit te sluiten dat het gebruik van de begane grond voor bewoning mag worden voortgezet. Daarbij is het aan eiser om aannemelijk te maken dat de begane grond op
13 januari 2017 al werd gebruikt voor bewoning en dat dit gebruik nadien is voorgezet. Dit volgt uit vaste rechtspraak [2] .
5.3.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de woning vanaf januari 1998 permanent bewoond is geweest. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de woning op 13 januari 2017 werd bewoond heeft hij een verklaring van [naam] ( [naam] ) en bankafschriften overgelegd. Volgens eiser blijkt daaruit dat [naam] in de woning woonde op 13 januari 2017.
5.3.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser de bewoning op 13 januari 2017 niet aannemelijk heeft gemaakt. In de schriftelijke verklaring van [naam] staat weliswaar dat hij van december 2015 tot en met 17 maart 2017 in de woning heeft gewoond, maar deze verklaring wordt niet gestaafd en ontkracht door het volgende. Gebleken is dat [naam] sinds december 2015 staat ingeschreven op het adres [adres A] . Uit de door eiser overgelegde bankafschriften blijkt dat [naam] huur betaald heeft op 27 december 2016, 25 januari 2017 en 27 februari 2017 voor het adres [adres A] . Eiser stond dus ingeschreven op een ander adres en betaalde daar huur voor. De last onder dwangsom heeft betrekking op het adres [adres] .
5.3.4.
Anders dan de gemachtigde van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding om [naam] als getuige te doen oproepen. Als aannemelijk wordt dat [naam] op 13 januari 2017 op het adres [adres] woonde wil dat nog niet zeggen dat eiser een geslaagd beroep op het overgangsrecht kan doen. In die situatie moet beoordeeld worden of bewoning onder het vorige bestemmingsplan wel of niet was toegestaan. Vóór het huidige bestemmingsplan was het bestemmingsplan ‘Bennebroek 2006’ van kracht. Onder dat bestemmingsplan had het perceel de bestemming ‘Gemengde doeleinden’. Verweerder heeft aangegeven dat onder dat bestemmingsplan wonen was toegestaan maar dat uitbreiding van het aantal woningen binnen een bestemmingsvlak alleen was toegestaan als op eigen terrein in de parkeerbehoefte kon worden voorzien, of dat daarin op openbaar terrein kon worden voorzien. Op de zitting heeft verweerder verklaard dat een omgevingsvergunning nodig was voor het gebruik van de begane grond als woning. Eiser heeft dit niet bestreden. Vast staat dat een dergelijke vergunning niet is verleend. Dit betekent dat ook onder het bestemmingsplan ‘Bennebroek 2006’ niet mocht worden gewoond op de begane grond. De door eiser gestelde bewoning was dus niet toegestaan. Uit artikel 31.2.3 van het huidige bestemmingsplan volgt dat eiser om die reden geen geslaagd beroep kan doen op het overgangsrecht.
Bestaat er concreet zicht op legalisatie?
5.4.1
Voor het geval niet aannemelijk is dat op de peildatum sprake was van bewoning, stelt eiser zich op het (subsidiaire) standpunt dat de verboden toestand gelegaliseerd kan worden. De woning was volgens eiser in voorafgaande bestemmingsplannen positief bestemd en kennelijk geschikt voor bewoning.
Eiser wijst erop dat verweerder zelf heeft geconstateerd dat de woning beschikt over een zelfstandige toegangsdeur, een volwaardige keuken, badkamer, woonkamer en slaapgedeelte. Volgens eiser is niet voldoende gemotiveerd waarom de woning niet voldoet aan de Nota Ruimtelijk Beoordeling 2017.
5.4.2.
Verweerder bestrijdt dat er concreet zicht op legalisatie bestaat. Verweerder heeft namelijk in het voornemen al laten weten dat hij niet bereid is om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor strijdig gebruik.
5.4.3.
Het enkele feit dat verweerder niet bereid is een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan is voldoende voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering aanwezig is [3] . Het standpunt van eiser biedt voorts op voorhand geen aanknopingspunten voor het oordeel dat nu al geconcludeerd zou moeten worden dat de vereiste vergunning niet zou kunnen worden geweigerd indien een daartoe strekkende aanvraag zou worden ingediend. Eiser stelt dat niet voldoende gemotiveerd is waarom de woning niet voldoet aan de Nota Ruimtelijk Beoordeling 2017, maar dit betoog slaagt niet. Verweerder heeft namelijk een ‘Toets Nota Ruimtelijke Beoordeling 2017’ laten maken en een stedenbouwkundig advies ingewonnen. In dat document wordt uitgelegd wanneer meegewerkt wordt aan strijdig gebruik. De conclusie is dat het wonen op de begane grond negatief is beoordeeld op gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
Is handhaving onevenredig, in verhouding tot de daarmee te dienen belangen?
5.5.
Eiser stelt in dit verband dat er een gezin woont die geen andere woonruimte kan betrekken vanwege de heersende woningnood. Verweerder ziet geen bijzondere omstandigheden die maken dat van handhaving moet worden afgezien omdat het niet onmogelijk is om andere woonruimte te vinden. De rechtbank volgt verweerder daarin en bovendien is op de zitting gebleken dat er niemand (meer) op de begane grond woont. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit artikel 31.2.1. van het bestemmingsplan.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:622.