ECLI:NL:RBNHO:2023:3661

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
23/2318
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen handhaving van last tot verwijdering van hobbykas zonder omgevingsvergunning

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. Dit besluit houdt in dat de verzoeker een hobbykas op zijn perceel moet verwijderen, omdat deze zonder omgevingsvergunning is gerealiseerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat niet met voldoende zekerheid vaststaat dat de hobbykas niet vergunningsvrij kan worden gerealiseerd. De verzoeker stelt dat de hobbykas wel vergunningsvrij gebouwd mocht worden, omdat de totale oppervlakte van bijgebouwen niet de toegestane grens overschrijdt. De voorzieningenrechter heeft de schorsing van het bestreden besluit in stand gelaten, waardoor de verzoeker de hobbykas kan laten staan totdat op het beroep is beslist. Tevens wordt de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1674,-. De uitspraak is gedaan op 20 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/2318
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 april 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen

(gemachtigde: G. Remo).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [derde belanghebbende] uit [woonplaats] .

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen verweerders besluit om handhavend op te treden tegen een zonder omgevingsvergunning gerealiseerde hobbykas op eisers perceel [adres] te [woonplaats] (de hobbykas). Gelast is om deze hobbykas te verwijderen en verwijderd te houden, en daarbij is bepaald dat eiser een dwangsom verbeurt van € 6000,- ineens indien niet binnen de gestelde termijn aan de last is voldaan.
1.2
Met het bestreden besluit van 27 januari 2023 is op het bezwaar van verzoeker tegen de hiervoor genoemde last beslist. Verweerder is bij de opgelegde last gebleven en heeft in het bestreden besluit bepaald dat uiterlijk op 7 april 2023 aan de last moet zijn voldaan.
2. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
3. De voorzieningenrechter heeft op 3 april 2023 buiten zitting bij wijze van ordemaatregel een voorlopige voorziening getroffen en het bestreden besluit geschorst.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich alten vertegenwoordigen door mr. G. Remo. Derde partij is na afbericht niet verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5.1
Verzoeker is eigenaar van een woning op een perceel met een bebouwingsgebied, als bedoeld in artikel 2 bijlage II van het besluit omgevingsrecht (Bor), van circa 4000 vierkante meter (m2). Naast de hobbykas zijn nog meer bijbehorende bouwwerken op het bebouwingsgebied aanwezig.
6.2
Volgens verweerder is op de percelen van verzoeker in totaal 210m2 aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd, bestaande uit:
  • een uitbreiding van het hoofdgebouw van 74m2 (waarvoor in het jaar 2000 een omgevingsvergunning is verleend, het oorspronkelijke hoofdgebouw nam 65m2 van het bebouwingsoppervlak in beslag);
  • een pomphuisje van 29,44 m2;
  • een bijgebouw naast de woning van 74,98m2;
  • de hobbykas van 34m2.
Van genoemde 210m2 is volgens verweerder ingevolge artikel 2, derde lid, aanhef en onder f, van bijlage II Bor 150m2 vergunningsvrij toegestaan.
6.3
Verzoeker heeft een principe-aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor de hobbykas. Verweerder heeft in reactie hierop echter aangegeven niet bereid te zijn om voor de hobbykas een omgevingsvergunning te verlenen. Verzoeker heeft de aanvraag vervolgens niet doorgezet.
6.4
Verzoeker heeft in bezwaar en in beroep primair het standpunt ingenomen dat de hobbykas waartegen verweerder nu handhavend optreedt wel vergunningsvrij mocht worden gebouwd, omdat de grens van 150m2 (het in het geval van verzoeker maximaal toegestane vergunningsvrij te bouwen aantal m2 aan bijgebouwen) niet wordt overschreden. Verzoeker gaat er hierbij van uit dat de verbouwing en uitbreiding van de woning (het hoofdgebouw) op basis van de in 2000 verleende vergunning door verweerder ten onrechte is meegenomen in de berekening van het aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken. Door de verbouwing en uitbreiding is volgens verzoeker een wezenlijk andere woning en daarmee een wezenlijk ander hoofdgebouw ontstaan, omdat alles is gesloopt en opnieuw gebouwd. Er zijn slechts drie muren blijven staan en de woning is meer dan twee keer zo groot geworden. Ook is de indeling van de woning compleet veranderd. De uitbreiding van het hoofgebouw kan daarom niet meer als bijbehorend bouwwerk worden gezien, maar de huidige woning dient in zijn geheel te worden aangemerkt als nieuw hoofdgebouw.
Daarnaast heeft verzoeker zich (eerst ter zitting) op het standpunt gesteld dat verzoekers woning, die oorspronkelijk in 1922 is gebouwd, al groter was dan verweerder op basis van de uit de tijd van vergunningverlening bestaande tekening heeft aangenomen.
7. Verweerder stelt dat ondanks de verbouwing en uitbreiding van de woning geen wezenlijk ander hoofgebouw is ontstaan. Het oorspronkelijke hoofdgebouw is voor wat betreft de uiterlijke verschijningsvorm niet veranderd. Van de vier gevels van het oorspronkelijke hoofdgebouw staan er na de verbouwing en uitbreiding nog drie en het vooraanzicht is ongewijzigd. Verweerder handhaaft daarom het standpunt dat de uitbreiding van het hoofdgebouw voor de toepassing van het bepaalde in artikel 2, derde lid, van bijlage II Bor als bijbehorend bouwwerk dient te worden aangemerkt. Het aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken op het bebouwingsgebied is dan zodanig, dat de hobbykas niet vergunningsvrij meer mag worden gebouwd.
8. Artikel 2, bijlage II Bor luidt, voor zover van belang, als volgt:
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
3.een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a t/m e (..)
f.de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
1°.in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied,
2°.in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2,
3°.in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2,
9. Zowel uit de wetsgeschiedenis als uit vaste jurisprudentie volgt dat voor de bepaling van het oppervlak aan bijgebouwen als bedoeld in artikel 2, derde lid onder f, van Bijlage II Bor de oorspronkelijke situatie bepalend is. Uitbreidingen van het hoofdgebouw na deze oorspronkelijke situatie zijn en blijven voor de toepassing bijbehorende bouwwerken waarvan het oppervlak dient te worden meegenomen bij de berekening van het totale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken. Dit is alleen anders als sprake is van een wezenlijke ander gebouw. Dan dient dat wezenlijk andere gebouw als nieuw oorspronkelijk hoofdgebouw te worden aangemerkt, bijvoorbeeld bij sloop van (bijna) het gehele oorspronkelijke hoofdgebouw. Ook als ingrijpende verbouwingswerkzaamheden hebben plaatsgevonden, waarbij delen van de woning zijn afgebroken en de indeling van de woning in belangrijke mate is gewijzigd, betekent dit echter niet zonder meer dat geoordeeld kan worden dat sprake is van een nieuw opgericht (hoofd)gebouw [1] .
10.1
Vooralsnog staat nog niet met voldoende zekerheid vast dat de juridische grondslag van het bestreden besluit stand kan houden. Daartoe is – naast het antwoord op de vraag of sprake is van een wezenlijk ander gebouw – ook van belang dat eerst duidelijkheid moet worden verkregen over de vraag wat nu precies de omvang van het oorspronkelijke hoofdgebouw is. Verzoeker heeft zich ter zitting op het standpunt dat verweerder bij zijn besluitvorming is uitgegaan van een te klein hoofdgebouw, omdat de in 2001 gerealiseerde vergroting reeds (deels) tot het in 1922 vergunde hoofdgebouw gerekend moet worden. Die woning was daarom volgens verzoeker groter dan verweerder heeft aangenomen.
Daarbij komt dat verzoeker ter zitting heeft verklaard dat hij alsnog een concrete aanvraag zal doen bij verweerder voor een omgevingsvergunning ter legalisatie van de bestaande situatie. In dat kader ligt het op de weg van verweerder de argumentatie van verzoeker op dit punt te beoordelen. De voorzieningenrechter ziet voldoende aanleiding om de besluitvorming hierover af te wachten. Daartoe overweegt hij als volgt.
11.1
Duidelijk is dat verzoeker er een belang bij heeft dat hij, totdat er meer zekerheid is, nog niet verplicht wordt tot afbraak van de al gerealiseerde hobbykas. Daartegenover staat het algemeen belang van verweerder en het specifieke belang van verzoekers buurman (derde partij) bij directe handhaving, maar die belangen zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig zwaarwegend dat geoordeeld moet worden dat het belang van verzoeker daarvoor zou moeten wijken. De voorzieningenrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat ter zitting door verweerder is bevestigd dat de hobbykas vanaf de openbare weg niet of nauwelijks zichtbaar is en grotendeels doorzichtig is (uitgevoerd in glas), en dat de hobbykas zich bevindt op een locatie die ook voor de buurman (derde-belanghebbende in deze procedure) niet direct vanuit zijn woning zichtbaar is. De voorzieningenrechter gaat er hierbij voorts van uit dat de open haard, zoals verzoeker ter zitting heeft aangegeven, (bijna) niet wordt gebruikt, zodat derde-partij en de ter plaatse aanwezige flora en fauna ook geen zwaarwegende nadelige gevolgen van de open haard zullen kunnen ondervinden.
11.2
De voorzieningenrechter zal, gelet op de betrokken belangen, de bij wijze van ordemaatregel getroffen voorlopige voorziening daarom niet opheffen.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter laat de schorsing van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat verzoeker de hobbykas kan laten staan totdat op het beroep is beslist, zonder dat hij dwangsommen verbeurt.
13.1
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder daarbij in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837, en een wegingsfactor 1).
13.2
Omdat de voorzieningenrechter het verzoekt toewijst, moet verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe
- laat de schorsing van het bestreden besluit in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1674,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen. griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling van 17 juni 2015(ECLI:NL:RVS:2015:1897) en de uitspraak van 11 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2122). Zie tevens de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 november 2022 (ECLI:RBNHO:2022:12131) en die van de rechtbank Limburg van 22 februari 2023 (ECLI:RBLIM:2023:1465).