ECLI:NL:RBNHO:2023:3688

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
22/2627
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor tijdelijke plaatsing van een poffertjeskraam in strijd met goede ruimtelijke ordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een antieke poffertjeskraam op een weiland in Santpoort-Noord. De vergunning was verleend voor de periode van 30 juni tot 28 juli 2022. Eiseres, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, stelde dat de plaatsing van de kraam in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelde echter dat de belangen van eiseres door verweerder voldoende waren meegewogen en dat de afweging van verweerder niet onredelijk was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat de vergunninghouder ook voor 2023 een nieuwe omgevingsvergunning had aangevraagd en verleend, wat de relevantie van de uitspraak vergrootte. De rechtbank benadrukte dat de tijdelijke plaatsing van de kraam niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening, mede omdat de impact beperkt was en andere omwonenden geen klachten hadden ingediend. De rechtbank wees erop dat er geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat en dat de belangenafweging door verweerder redelijk was. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter E. Jochem, in aanwezigheid van griffier A.W. Martens.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2627
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.J. de Jong).

Inleiding

In een besluit van 11 februari 2022 heeft verweerder aan de vennootschap onder firma [bedrijf] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een [eetgelegenheid] op een weiland nabij [adres] in [woonplaats] voor de periode van 30 juni tot 28 juli 2022.
In een besluit van 16 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 24 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de partner van eiseres [naam] en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
1.1
De rechtbank moet in de eerste plaats beoordelen of eiseres procesbelang heeft bij haar beroep. Procesbelang is het belang dat eisers heeft bij de uitkomst van de procedure, dat wil zeggen: wat zij concreet met haar beroep kan bereiken.
1.2
Het beroep van eiseres is gericht tegen de verleende omgevingsvergunning voor de periode van 30 juni tot 28 juli 2022, een periode die inmiddels in het verleden ligt. Eiseres heeft echter naar het oordeel van de rechtbank nog wel belang bij de inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De vergunninghouder heeft namelijk inmiddels bij verweerder opnieuw een omgevingsvergunning aangevraagd voor plaatsing van de [eetgelegenheid] op dezelfde plaats in het weiland voor de periode van 29 juni tot 28 juli 2023 en verweerder heeft die omgevingsvergunning ook verleend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De uitkomst van dit beroep is dus ook van belang voor de beoordeling van (het bezwaar tegen) de verleende omgevingsvergunning voor 2023.
Het toetsingskader
2.1
Verweerder heeft aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het handelen in strijd met het bestemminsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Niet in geschil is dat het plaatsen van de [eetgelegenheid] op het weiland in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming ‘Agrarisch met waarden’ en de gebiedsaanduiding ‘Overige zone-evenemententerrein’ uit het bestemmingsplan “ [woonplaats] ”.
2.2
Verweerder is echter bevoegd om op grond van de zogeheten ‘kruimelregeling’, vervat in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten 2e, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) toch een omgevingsvergunning te verlenen. Bij het gebruik maken van die afwijkingsbevoegdheid heeft verweerder beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter toetst niet of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
2.3
Verweerder heeft beleid opgesteld waarin is opgenomen hoe verweerder in specifieke situaties van deze bevoegdheid om toch een omgevingsvergunning te verlenen, gebruik zal maken en in welke situaties er dus geen strijd is met de goede ruimtelijke ordening (het Wabo Afwijkingenbeleid Velsen 2020). In dit beleid zijn vaak voorkomende situaties beschreven zoals bijvoorbeeld het realiseren van balkons en dakkapellen. De onderhavige situatie waarbij een omgevingsvergunning wordt gevraagd voor het tijdelijk plaatsen van een horecagelegenheid staat echter niet in dit beleid. Omdat verweerder daar dus geen beleid over heeft opgesteld, dient verweerder de onderhavige aanvraag op zijn eigen merites te beoordelen. Het criterium daarbij is of de tijdelijke plaatsing van de antieke [eetgelegenheid] niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
Strijd met een goede ruimtelijke ordening?
3.1
Eiseres stelt in beroep dat de plaatsing van de [eetgelegenheid] op het weiland in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Bij de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening moet verweerder de relevante belangen inventariseren en vervolgens ook meewegen. Dat heeft verweerder gedaan en de rechtbank acht die afweging niet onredelijk.
3.2
Door de [eetgelegenheid] verliest eiseres (een deel van) haar vrije uitzicht over het weiland vanuit haar woning en achtertuin. Verder leidt het gebruik van het terras bij de [eetgelegenheid] door bezoekers daarvan tot vermindering van privacy in de achtertuin van eiseres. Verweerder heeft aan deze belangen van eiseres bij de verlening van de omgevingsvergunning naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevend belang hoeven toekennen. Daarbij is van belang dat de kraam op een afstand van 75 meter van de grens van de tuin van eiseres staat en het bijbehorende terras op een afstand van 60 meter, en daarmee niet direct bij de achtertuin van eiseres. Ook bestaat volgens vaste rechtspraak [1] geen blijvend recht op een vrij uitzicht. Ook is eiseres de enige omwonende die tegen de verleende omgevingsvergunning is opgekomen. Ter zitting is ook gebleken dat verweerder van andere omwonenden in 2022 geen klachten heeft ontvangen. Bij de belangenafweging mocht verweerder daarom meewegen dat andere omwonenden, ook die dichter bij de geplaatste [eetgelegenheid] wonen, kennelijk geen hinder daarvan ondervinden. Verweerder heeft verder van belang kunnen achten dat de ruimtelijke impact van de kraam beperkt is omdat de kraam slechts voor een beperkte periode van 4 weken wordt geplaatst en bij de kraam geen muziek wordt afgespeeld en geen aggregaten worden gebruikt, zodat de geluidsoverlast beperkt is. Verweerder heeft ook mogen meewegen dat het weiland niet alleen een agrarische bestemming heeft, maar ook de gebiedsaanduiding ‘evenemententerrein’. Evenementen zijn daarom op het weiland zonder meer toegestaan en die kunnen ook hinder geven. Dat de omliggende winkeliers geen bezwaar hebben tegen het plaatsen van de [eetgelegenheid] op het weiland, acht de rechtbank in de belangenafweging minder van belang. De winkeliers organiseren immers de jaarlijkse kermis met de daarbij behorende [eetgelegenheid] .
Ten slotte heeft verweerder ook mee mogen wegen dat de vergunninghouder vanwege de financiële naweeën van de coronamaatregelen een bijzonder belang had bij het langer kunnen uitbaten van de [eetgelegenheid] op het weiland om zo enige gemiste inkomsten te compenseren. Verweerder heeft daarom bij de vergunningverlening enige soepelheid betracht en de rechtbank acht dat niet onredelijk. Dat in 2022 naast de [eetgelegenheid] ook gedurende 4 weken een caravan en een auto op het weiland hebben gestaan, zoals eiseres ter zitting heeft verklaard, heeft verweerder niet in de belangenafweging kunnen meewegen omdat die niet waren aangevraagd door de vergunninghouder.
Concluderend is de rechtbank dus van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft mogen aannemen dat het meewerken aan de plaatsing van de [eetgelegenheid] niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
3.3
Eiseres voert aan dat er geschikte alternatieve locaties voor de [eetgelegenheid] zijn. Verweerder had beter voor een van die alternatieve locaties een vergunning kunnen verlenen.
3.4
Verweerder moet bij zijn beoordeling of een omgevingsvergunning kan worden verleend het plan, zoals dat door de vergunninghouder bij de aanvraag is ingediend, als uitgangspunt nemen. Als dit op zichzelf aanvaardbaar is, kan volgens vaste rechtspraak [2] , het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking dwingen als op voorhand duidelijk is dat door de alternatieve locatie een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is hier echter geen sprake. De [eetgelegenheid] wordt immers geplaatst als voorbode op de kermis, die aansluitend op dezelfde locatie plaatsvindt. Door de plaatsing van de [eetgelegenheid] op deze locatie hoeft dus niet tweemaal door de vergunninghouder te worden op- en afgebouwd. Ook zijn de relevante voorzieningen voor de kraam al op deze locatie aanwezig. Bij de door eiseres tijdens de hoorzitting in bezwaar naar voren gebrachte alternatieve locaties zijn deze voorzieningen niet aanwezig en zal de vergunninghouder tweemaal moeten op- en afbouwen.
Precedentwerking
4.1
Eiseres voert ten slotte aan dat zij vreest voor precedentwerking. Dit standpunt leidt niet tot het oordeel dat het onredelijk was van verweerder om de omgevingsvergunning voor het plaatsen van de [eetgelegenheid] te verlenen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht dat in dit geval sprake is van een zodanig specifieke situatie dat er geen reden is om aan te nemen dat de plaatsing van de [eetgelegenheid] op het weiland gedurende een maand de weg vrij maakt voor blijvende plaatsing van horeca of andere vergelijkbare activiteiten op het weiland. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel door andere ondernemers zal daarom niet snel slagen.
4.2
De vrees voor precedentwerking ten aanzien van de jaarlijkse (her)plaatsing van de [eetgelegenheid] voor de kermis op het weiland blijkt echter wel reëel. Een nieuwe omgevingsvergunning voor 2023 is immers al aangevraagd en verleend. Zoals hiervoor is overwogen betrof 2022 een bijzonder jaar, met name door de naweeën van de corona-epidemie, zodat de rechtbank toch van oordeel is dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning kon verlenen.
4.3
De rechtbank merkt ten overvloede ten aanzien van de omgevingsvergunning die aan vergunninghouder is verleend voor 2023, en dus strikt genomen niet voorligt, nog het volgende op. Verweerder zal in de bezwaarfase moeten beoordelen of er nog aanleiding bestaat om vanwege corona dezelfde soepelheid tegenover vergunninghouder te betrachten als in 2022. Ook moet verweerder kritisch bekijken of de door vergunninghouder voor 2023 ingediende aanvraag wel volledig is, gelet op de plaatsing van de caravan en auto naast de [eetgelegenheid] gedurende 4 weken in 2022. Wanneer het de bedoeling is van vergunninghouder om ook in 2023 de caravan en auto op het weiland te parkeren, moet daarmee bij de belangenafweging rekening worden gehouden. Ten slotte is het de vraag of, zoals door eiseres ter zitting is gesteld, meerdere omwonenden wel degelijk overlast en hinder ervaren van de [eetgelegenheid] , ook al hebben zij zich in deze procedure niet gemeld. Indien zij zich alsnog bij verweerder melden met klachten, moet verweerder dit in de belangenafweging meewegen, waarbij die belangen zwaarder moeten wegen naarmate deze omwonenden dichterbij de locatie van de [eetgelegenheid] wonen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de omgevingsvergunning in stand blijft.
6. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2023 door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier.
Griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2487.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1009.