ECLI:NL:RBNHO:2023:3709

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
C/15/326726 / HA ZA 22-219
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van vermogen na echtscheiding met opzettelijke verzwijging van onroerend goed

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2023, staat de verrekening van vermogen na echtscheiding centraal. De eiser, [eiser], en de gedaagde, [A.], waren met elkaar getrouwd en hadden huwelijkse voorwaarden die stipuleerden dat zij bij het einde van hun huwelijk zouden afrekenen alsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De eiser stelt dat de gedaagde opzettelijk heeft verzwegen dat zij een woning in [land] bezat, wat van invloed is op de verrekening van hun vermogen. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde inderdaad opzettelijk deze informatie heeft verzwegen, waardoor de waarde van de woning niet in de verrekening is meegenomen. De rechtbank wijst de vordering van de eiser toe en veroordeelt de bewindvoerder van de gedaagde tot betaling van € 210.263,00, vermeerderd met wettelijke rente, aan de eiser. De rechtbank legt ook de proceskosten ten laste van de bewindvoerder, aangezien deze partij ongelijk heeft gekregen in de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van volledige openheid van zaken in de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de gevolgen van opzettelijke verzwijging van vermogen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/326726 / HA ZA 22-219
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
advocaat: mr. M. Verhoog te Alkmaar,
tegen
[gedaagde]in hoedanigheid van bewindvoerder van
[A.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
advocaat: mr. A. Vogelaar te Wormerveer.
Partijen zullen hierna [eiser], de bewindvoerder en [A.] worden genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] en [A.] zijn met elkaar getrouwd geweest. In hun huwelijkse voorwaarden is bepaald dat zij bij het einde van het huwelijk afrekenen alsof zij gehuwd zijn in gemeenschap van goederen. [eiser] stelt dat [A.] bij die verrekening opzettelijk heeft verzwegen dat zij een woning op [land] heeft en dat hij dat ook niet wist. [eiser] vordert daarom dat de gehele waarde van deze woning aan hem wordt vergoed. De rechtbank wijst de vordering toe tegen de bewindvoerder, omdat het vermogen van [A.] tijdens de procedure onder bewind is gesteld en de bewindvoerder in de procedure is verschenen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 september 2022
de mondelinge behandeling van 13 januari 2023 tijdens welke zitting namens [eiser] aanvullende producties zijn overgelegd. De griffier heeft van de zitting aantekeningen bijgehouden
- de akte van [eiser]
- de akte van de bewindvoerder.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1.
[eiser] en [A.] en zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Partijen waren gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
3.2.
De rechtbank heeft in een beschikking van [datum] beslist over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen. Deze beschikking is voor wat betreft de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden bekrachtigd in de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van [datum].
3.3.
Ondanks herhaald verzoek en versterking met een dwangsom heeft [A.] niet voldaan aan het verschaffen van de aangiften IB, bankafschriften en afkoopwaarden verzekeringen. Zij was daartoe veroordeeld in het vonnis van de voorzieningenrechter van 3 september 2021.
3.4.
[A.] is op [datum] eigenaar geworden van een perceel grond met woning te [land]. De koopprijs bedroeg [bedrag] (€ 210.263,-). [A.] heeft in de echtscheidingsprocedure geen melding gemaakt van de verkrijging van deze onroerende zaak. Ook van de huuropbrengsten uit deze woning heeft [A.] geen melding gemaakt in de echtscheidingsprocedure.
3.5.
Verder heeft [A.] in de echtscheidingsprocedure geen melding gemaakt van inkomsten uit arbeid in het buitenland. In de echtscheidingsprocedure heeft zij aangevoerd dat zij als gevolg van ziekte niet kon werken en een WIA-uitkering ontving.
3.6.
Op 14 april 2022 en dus na dagvaarding en aanbrengen van de zaak zijn de goederen van [A.] onder bewind gesteld van de bewindvoerder.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van tot betaling van € 210.263,00, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf [datum] tot de dag van algehele betaling en veroordeling in de kosten van de procedure te vermeerderen met rente en nakosten.
4.2.
[eiser] stelt dat [A.] in de echtscheidingsprocedure opzettelijk de eigendom van de onroerende zaak op [land] en de daaruit verkregen huurinkomsten verzwegen heeft en daarom de gehele waarde van die onroerende zaak aan hem moet vergoeden.
4.3.
De bewindvoerder voert verweer. De bewindvoerder concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], of tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Inleidende opmerking over de procedure
5.1.
Het vermogen van [A.] is na het uitbrengen van de dagvaarding en aanbrengen van de zaak onder bewind gesteld van de bewindvoerder. Aangezien ook de bewindvoerder de conclusie van antwoord heeft genomen en dus in het geding is verschenen is de bewindvoerder in zijn hoedanigheid ook procespartij geworden. Een aanpassing van de dagvaarding of andere formele handeling is daarvoor niet nodig (zie HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525).
Beoordeling van de vordering
5.2.
De vordering van [eiser] zal worden toegewezen, omdat vast staat dat [A.] bij de verrekening opzettelijk heeft verzwegen dat zij een woning op [land] had, waardoor de waarde van die woning niet in de verrekening is meegenomen. De rechtbank zal uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
5.3.
[eiser] en [A.] zijn in hun huwelijkse voorwaarden een finaal verrekenbeding overeengekomen. Dat betekent dat zij op enkele uitzonderingen na ‑ bij het einde van het huwelijk met elkaar afrekenen alsof zij in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Die afrekening wordt ook wel verrekening genoemd en is gebeurd in de beschikking van deze rechtbank van [datum]. Deze beschikking is voor wat betreft de verrekening bekrachtigd in de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van [datum].
5.4.
[eiser] en [A.] hebben in de procedure bij de rechtbank voor de verrekening ieder opgave moeten doen van hun vermogensbestanddelen. [A.] heeft daarbij gemeld dat zij eigenaar is van een perceel grasland in [woonplaats], een woning in [woonplaats] en een woning in [land] en van vijf bankrekeningen op haar naam. [A.] heeft geen opgave gedaan van haar woning op [land]. Dit blijkt uit de beschikking van de rechtbank van [datum].
5.5.
[eiser] heeft gesteld dat hij in [datum] voor het eerst hoorde dat [A.] een woning op [land] in eigendom had. Deze informatie kwam van de voormalige partner van [A.], die de woning enige jaren van [A.] had gehuurd. [eiser] heeft zijn stelling onderbouwd met een recente verklaring van deze voormalige partner van [A.] en met een afschrift van Whatsapp-verkeer uit [datum].
5.6.
Het verweer van de bewindvoerder dat [eiser] wist van de woning op [land] omdat [A.] daar naar eigen zeggen tijdens het huwelijk heeft verbleven is door [eiser] betwist en door de bewindvoerder niet onderbouwd. Uit de stukken volgt dat [A.] de woning direct na aankoop in 2016 voor vijf jaar heeft verhuurd aan haar toenmalige partner. Hoewel de echtscheidingsbeschikking pas op [datum] is ingeschreven, was de relatie met [eiser] toen al over. Zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, valt niet in te zien waarom [eiser], als hij al bekend was met het verblijf van [A.] op [land], wist dat [A.] daar de eigendom had gekregen van een woning.
5.7.
Uit het enkele feit dat [eiser] als echtgenoot van [A.] wordt genoemd in de akte van levering van de woning aan [A.] kan niet worden afgeleid dat [eiser] van deze verkrijging op de hoogte was. De notaris was verplicht om de huwelijkse staat van [A.] in de akte op te nemen, maar er was geen reden voor de notaris om [eiser] over de levering van de woning in te lichten.
5.8.
Het verweer dat [A.] de woning niet
opzettelijkheeft verzwegen is niet nader onderbouwd en wordt verworpen. Uit de door [eiser] geschetste gang van zaken in de procedure voor de vaststelling van partneralimentatie blijkt dat [A.] op geen enkel moment vrijwillig volledige openheid van zaken heeft gegeven over haar volledige vermogen en inkomen. Daarnaast heeft [eiser] een e-mailbericht in het geding gebracht van de advocaat die [A.] bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden heeft bijgestaan. In deze e-mail staat onder meer het volgende.
“Omdat je steeds niet met de verzochte informatie over je inkomen en vermogen komt – die informatie staat in de aangiftes en aanslagen – bekruipt mij het gevoel dat je zaken verzwijgt/verbergt. Ik heb je er eerder al op gewezen dat je dit niet moet doen. Als [eiser] hier ooit achter komt, gaat ALLE vermogen naar [eiser]. In de wet is namelijk een sanctie opgenomen voor het opzettelijk verzwijgen/verbergen van vermogensbestanddelen. Die sanctie is dat alles wat er aan vermogen is, gaat naar degene die bedrogen is.”
Dit bericht is van [datum] en dus van vóór de datum van de beschikking van de rechtbank waarin de verrekening is vastgesteld. Uit het bericht blijkt dat [A.] er door haar toenmalige advocaat op is gewezen alle vermogensbestanddelen te melden. Dat heeft zij niet gedaan en dat kan in ieder geval na de waarschuwing van haar toenmalige advocaat alleen opzettelijk zijn gebeurd. Voor zover de bewindvoerder heeft willen betogen dat [A.] de woning bij de opgave van haar vermogen is vergeten, is dat betoog ongeloofwaardig.
5.9.
Ten slotte heeft de bewindvoerder nog aangevoerd dat [A.] vanwege haar psychische gesteldheid niet betrokken is geweest bij het aanleveren van de gegevens voor de verrekening. Ook aan dit verweer gaat de rechtbank voorbij, omdat het niet is onderbouwd. De bewindvoerder heeft na de mondelinge behandeling nog de mogelijkheid gekregen om zijn stelling met een medische verklaring te onderbouwen, maar dat is niet gebeurd. Uit de overgelegde stukken kan wellicht worden geconcludeerd dat [A.] in die periode arbeidsongeschikt was, maar niet dat zij niet betrokken is geweest (of kan zijn geweest) bij het aanleveren van de gegevens voor de verrekening. Ook volgt uit de stukken niet dat [A.] niet zou hebben kunnen begrijpen dat al haar vermogen in de verrekening moest worden betrokken.
5.10.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat [A.] opzettelijk heeft verzwegen dat zij een woning op [land] in eigendom had, waardoor de waarde daarvan niet in de verrekening is meegenomen. Artikel 1:135 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat zij dan de waarde van die woning geheel aan [eiser] moet vergoeden.
5.11.
De rechtbank volgt [eiser] in zijn stelling dat de waarde van de woning op de peildatum voor de verrekening, [datum], kan worden gesteld op de koopprijs van de woning op [datum] in euro’s. De reden daarvoor is dat beide data relatief dicht bij elkaar liggen. De bewindvoerder heeft zijn stelling dat de kooprijs in dit geval niet de waarde per peildatum vertegenwoordigt niet onderbouwd. Dit betekent dat [A.] een bedrag van € 210.263,00 aan [eiser] moet vergoeden. De bewindvoerder zal in zijn hoedanigheid daartoe worden veroordeeld. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van de verrekening en dus vanaf [datum], omdat [A.] het bedrag toen verschuldigd is geworden en het verzuim onmiddellijk is ingetreden.
Proceskosten
5.12.
Met het opzettelijk verzwijgen van vermogen dat verrekend had moeten worden heeft [A.] deze procedure over zich afgeroepen. Omdat deze procedure geen verband houdt met verwikkelingen die zich bij de afwikkeling van een huwelijkse relatie normaal gesproken kunnen voordoen, is er reden om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten in zaken tussen ex-echtelieden worden gecompenseerd. De bewindvoerder is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
127,43
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
6.612,50
(2,50 punten × € 2.645,00)
Totaal
9.016,93
5.13.
Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten (voor zover nakosten worden gemaakt). De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt de bewindvoerder om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 210.263,00 (tweehonderdtienduizend tweehonderddrieënzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van [datum], tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 9.016,93, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.
Conc. 735