ECLI:NL:RBNHO:2023:41

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
C/15/326159 / HA ZA 22-178
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiser in vorderingen wegens niet dagvaarden van alle betrokken partijen bij vaststellingsovereenkomst

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en meerdere gedaagden, waaronder Rapid Logistics B.V. en Rapid Transportation Solutions B.V. Eiser vorderde de vernietiging van een vaststellingsovereenkomst die in 2016 was gesloten, op grond van dwaling. Hij stelde dat hij niet op de hoogte was van bepaalde feiten die van invloed waren op zijn beslissing om de overeenkomst aan te gaan. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen omdat hij niet alle bij de vaststellingsovereenkomst betrokken partijen had gedagvaard, zoals vereist volgens artikel 3:51 lid 2 BW. De rechtbank benadrukte dat het noodzakelijk is dat alle partijen bij de overeenkomst aan het geding deelnemen om een rechtvaardige beslissing te kunnen nemen. Eiser had de gelegenheid gekregen om de niet-gedagvaardde partijen op te roepen, maar had dit nagelaten. De rechtbank concludeerde dat, zelfs als eiser ontvankelijk zou zijn, zijn vorderingen op basis van dwaling niet zouden zijn toegewezen, omdat hij niet aan zijn stelplicht had voldaan en de vaststellingsovereenkomst expliciet uitsloot dat partijen zich op dwaling konden beroepen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/326159 / HA ZA 22-178
Vonnis van 4 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAPID LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Rozenburg, gemeente Haarlemmermeer,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAPID TRANSPORTATION SOLUTIONS B.V.,
gevestigd te Rozenburg, gemeente Haarlemmermeer,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ELVIECO BEHEER B.V.,
gevestigd te Rozenburg, gemeente Haarlemmermeer,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STIJFZOUT B.V.,
gevestigd te Rozenburg, gemeente Haarlemmermeer,
5.
[gedaagde5],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaten mr I.J. van Vloten en mr. R.B. Gerretsen te Rotterdam,
in welk geschil als belanghebbende is aan te merken
mr. M.C.M. VAN RUITENBEEK-KOSSEN, in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DCV WORLDWIDE SOLUTIONS B.V.,
gevestigd te IJmuiden,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rapid c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk respectievelijk Rapid Logistics, Rapid Transportation, Elvieco, Stijfzout en [gedaagde5] genoemd worden. Belanghebbende zal de curator in het faillissement van DCV genoemd worden. DCV Worldwide Solutions B.V. zal DCV genoemd worden.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] vordert in deze procedure vernietiging van de vaststellingsovereenkomst die partijen in 2016 met elkaar hebben gesloten. [eiser] beroept zich in dat kader op dwaling. Hij vindt onder meer dat Rapid c.s. misbruik hebben gemaakt van zijn vervoersdiploma’s. Als hij daarvan in 2016 had geweten, zou hij naar eigen zeggen de overeenkomst nooit onder de huidige voorwaarden zijn aangegaan.
1.2.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] alle bij de vaststellingsovereenkomst betrokken partijen had moeten dagvaarden. Dat is niet gebeurd. Daardoor is [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen. In het geval [eiser] de betrokkenen wel op de juiste wijze zou hebben gedagvaard, zouden zijn vorderingen ook niet zijn toegewezen. [eiser] heeft namelijk niet voldaan aan de stelplicht. Daar komt bij dat de rechtbank een beroep op vernietiging van een vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling – gelet op de aard van deze overeenkomst – met enige terughoudendheid moet toetsen. Deze ‘hogere drempel’ die van toepassing is bij toetsing van een vaststellingsovereenkomst, wordt in deze zaak niet gehaald. Daarbij is ook van betekenis dat partijen een beroep op vernietiging op grond van dwaling expliciet hebben uitgesloten in de vaststellingsovereenkomst.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 6 april 2022 en de daarin genoemde stukken,
  • het exploot van oproeping, gericht aan de curator van DCV Worldwide Solutions B.V., van 22 april 2022,
  • het tussenvonnis van 25 mei 2022 en de daarin genoemde stukken,
  • de brief van 1 november 2022 van mr. Meijer namens [eiser] met de producties 7 tot en met 9,
  • de brief van 10 november 2022 van mr. Gerretsen namens Rapid c.s. met productie 6,
  • de mondelinge behandeling van 24 november 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
  • de spreekaantekeningen van mr. Meijer,
- de spreekaantekeningen van mr. Van Vloten.
  • 2.2. Na uitroeping van de zaak op 24 november 2022 zijn verschenen:
  • [eiser], bijgestaan door mr. Meijer voornoemd,
- namens Rapid c.s.: [gedaagde5], bijgestaan door mr. Van Vloten en mr. Gerretsen voornoemd.
2.3.
Na het uitroepen van de zaak op 24 november 2022 heeft de rechtbank geconstateerd dat mr. M.C.M. van Ruitenbeek-Kossen in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van DCV – hoewel naar behoren opgeroepen – niet is verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
2.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Rapid Logistics houdt zich bezig met mondiale opslag- en logistieke faciliteiten voor bedrijven. [gedaagde5] is enig bestuurder van Rapid Logistics.
3.2.
Rapid Transportation is een dochtermaatschappij van Rapid Logistics. Elvieco is enig bestuurder van Rapid Transportation en de persoonlijke holding van [gedaagde5].
3.3.
Stijfzout is een zustermaatschappij van Rapid Logistics en drijft een onderneming op het gebied van transport en logistiek. Elvieco is samen met NiFilé B.V. bestuurder van Stijfzout.
3.4.
De heer [A.] (hierna: [A.]) was de compagnon van [gedaagde5] en is geruime tijd, al dan niet via zijn persoonlijke holding Alblij Beheer B.V. (hierna: Alblij), bestuurder en aandeelhouder geweest van Rapid Logistics. [A.] heeft in 2012 afscheid genomen van Rapid Logistics.
3.5.
[eiser] is in april 2005 in dienst getreden van Rapid Logistics. Op 13 juni 2009 hebben [gedaagde5] en [A.] elk 5% van hun aandelen in Rapid Logistics via hun persoonlijke holdings overgedragen aan Il Gallo D’Oro B.V., de persoonlijke holding van [eiser] (hierna: Il Gallo). [eiser] trad niet toe tot het bestuur van Rapid Logistics.
Op 19 december 2012 heeft [gedaagde5] [A.] via zijn persoonlijke holding Elvieco uitgekocht. Op 22 april 2014 heeft [gedaagde5] het belang van [eiser] in Rapid Logistics overgenomen door overname van het belang van Il Gallo door Elvieco. Vanaf dat moment is [gedaagde5] – indirect – enig aandeelhouder van Rapid Logistics. [gedaagde5] was en is alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van Rapid Logistics.
3.6.
Na overname van het belang van [eiser] in Rapid Logistics, bleven er commerciële betrekkingen bestaan tussen de door [gedaagde5] en [eiser] direct en indirect gehouden rechtspersonen. Aan de kant van [gedaagde5] waren dat Rapid Logistics, Rapid Transportation, Elvieco, Stijfzout en M&R Special Projects B.V. (hierna: M&R). Aan de kant van [eiser] waren dat Il Gallo en DCV. De samenwerking verliep echter niet vlekkeloos. Partijen besloten uiteindelijk hun conflicten te beëindigen door een vaststellingsovereenkomst te sluiten.
3.7.
Rapid c.s. en M&R enerzijds en [eiser] met de aan hem gelieerde vennootschappen Il Gallo D’Oro en DCV anderzijds hebben in dat kader op 7 januari 2016 een vaststellingsovereenkomst (hierna ook: de vaststellingsovereenkomst) gesloten om een einde te maken aan hun onderlinge geschillen.
In de considerans van deze overeenkomst (waarin partijen bij de overeenkomst zijn aangeduid als “Rapid Group” en DCV Group) is onder meer opgenomen:
(…)WHEREAS several disputes between the Parties have arisen in relation to certain outstanding financial obligations to be paid to each other and perceived claims relating to the unwinding of a joint business ownership and termination of services;
WHEREAS the Parties through this Agreement, wish to document their intent and agreement to certain final transactions whereby any and all current financial obligations and alleged claims between DCV Group and Rapid Group are settled and closed indefinitely;
(…)
In deze overeenkomst zijn verder – onder meer – de volgende bepalingen opgenomen:
"B.Reciprocal Release
Except for any and all claims and rights created pursuant to Section A directly above the Parties to this Agreement hereby agree that, effective as of the date of the Agreement, each and every other Party and its current or future affiliates or associated companies and Representatives is irrevocably and unconditionally released from any and all claims and liability. Each Party undertakes not to file any claims or actions against another Party and or its Representatives or to make any public accusations or judging statements concerning any actions undertaken by a Party and its Representatives."
4. Additional provisions(…)
g.Termination. Parties waive, to the extent permitted, their rights to terminate or
dissolve the Agreement on the basis of unforeseen circumstances (onvoorziene
omstandigheden), deceit (misleiding) error or miscarriage (dwaling) and or similar
grounds as provided in the Dutch Civil Code.
h.Final settlement.In order to end or avoid uncertainties and disputes between the Parties, they wish to make a full and final settlement upon the terms and conditions of this Agreement, which Agreement constitutes a vaststellingsovereenkomst under section 7:900 of the Dutch Civil Code."
3.8.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 23 april 2021 aan Rapid Logistics bericht:
“Zoals u weet is cliënt onlangs door het N.I.B.O. geïnformeerd dat u ook na november 2014 zijn diploma als vervoersmanager gebruikt heeft. Ongewild cliënt hierdoor de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid gedragen heeft voor alle transport van RTS. Dit tot en met januari 2016. Wat nu. Cliënt meent dat juist is dat alsnog hiertoe een passende vergoeding betaald wordt. Dit in de lijn van hetgeen hiertoe voor een eerdere periode was afgesproken. Mag ik hiertoe concreet vernemen, en wel binnen nu en 14 dagen, bij gebreke van om rechtelijke interventie verzocht zal gaan worden. Met cliënt spreek ik echter de oprechte wens uit dat het niet zover behoeft te komen en dat partijen elkaar kunnen vinden. (…)”
3.9.
De advocaat van Rapid c.s. heeft bij e-mailbericht van 29 april 2021 als volgt gereageerd:
“(…) Hierbij doe ik u toekomen de vaststellingsovereenkomst d.d. 7 januari 2016 tussen onder meer Rapid en uw client, waarin een financiële afrekening is overeengekomen en tevens over en weer finale kwijting is verleend. Rapid meent dan ook niet gehouden te zijn tot betaling van gestelde vergoeding. (…)”
3.10.
De advocaat van [eiser] heeft vervolgens bij brief van 29 juni 2021 aan de advocaat van Rapid c.s. bericht:
“Ik meen dat bij wat voorligt cliënt gedwaald heeft in de zelfstandigheid van de zaak. Dit met name daar voorafgaand aan het sluiten van de gewraakte overeenkomst uw cliënte (bewust) nagelaten heeft cliënt er gedegen van te verwittigen dat zij zijn diploma als vervoersmanager ten eigen faveure had gebruikt over de periode 1 november 2014 tot 1 januari 2016. Er is zelfs meer. Zie bijlage. Hiertoe het cliënt juist voorkomt dat hij alsnog een passende schadeloosstelling ontvangt. Dit tracht ik nu in der minne te bewerkstelligen. Dit dus zonder dat hierover een procedure noodzakelijk is. Uw reactie van 29 april jl. verbaast mij derhalve. Is dit niet een herhaling van zetten. Immers de vaststellingsovereenkomst was mij natuurlijk al bekend. (…)”
3.11.
In het tussenvonnis van 6 april 2022 heeft deze rechtbank – onder meer – overwogen:
“Aangezien de nu niet in het geding betrokken partijen bij de vaststellingsovereenkomst op de voet van 118 Rv in het geding kunnen worden geroepen, is niet-ontvankelijkheid van eiser in zijn vorderingen nu niet aan de orde. Als maatstaf voor de oproeping op de voet van 118 Rv geldt, zoals de Hoge Raad heeft bepaald in het arrest van 28 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:736, X/Gemeente De Bilt), dat derden als medegedaagden in de hoofdprocedure kunnen worden betrokken indien dit voor de beslissing over de rechtsbetrekking in geschil “noodzakelijk” of “zinvol” is. Voor een beslissing in deze zaak acht de rechtbank het noodzakelijk dat alle partijen bij de vaststellingsovereenkomst aan het geding kunnen deelnemen. Voordat zal worden beslist of een mondelinge behandeling zal worden gelast, krijgt eiser daarom de gelegenheid om de nu nog niet in het geding betrokken partijen bij de vaststellingsovereenkomst alsnog tegen de hierna genoemde roldatum in het geding te roepen.”
3.12.
Deurwaarder C.W.M. Stam berichtte de advocaat van [eiser] bij brief van 14 april 2022 als volgt:
“Na onderzoek in de Kamer van Koophandel zijn wij tegen de volgende dingen aangelopen.
  • Gedaagde Il Gallo D’oro B.V. staat ingeschreven op het adres van de Kamer van Koophandel in Arnhem en tevens zijn de activiteiten gestaakt per 12 maart 2020.
  • Gedaagde DCV Worldwide Solutions B.V. is sinds 3 oktober 2017 failliet verklaard en de activiteiten zijn tevens op deze datum gestaakt.
  • Gedaagde M&R Special Projects B.V. is sinds 8 januari 2019 uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel omdat er geen baten meer aanwezig waren. (…)”
3.13.
[eiser] heeft bij exploot van 22 april 2022 de curator van DCV opgeroepen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. de overeenkomst van 7 januari 2016 op grond van dwaling te vernietigen en partijen te verplichten tot ongedaanmaking van de uit deze overeenkomst voortkomende verplichtingen binnen twee weken na de datum van het vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere partij in het geval dat (één van de) gedaagden hiermee in gebreke (blijft) blijven,
2. gedaagden te veroordelen, de een betalend de ander hiertoe gekweten, in de kosten van dit geding, te vermeerderen met een bedrag aan nasalaris, met- en zonder betekening.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. Hij stelt dat hij bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst van 7 januari 2016 tussen Il Gallo, DCV en hemzelf enerzijds en Rapid c.s. en M&R anderzijds, heeft gedwaald.
De dwaling bestaat volgens [eiser] uit het destijds niet op de hoogte zijn geweest van:
1) de aankoop van de onderneming M&R door Rapid Logistics,
2) het misbruik van de gelden van de huurincentive door Stijfzout, Elvieco en
[gedaagde5],
3) de vergevorderde plannen van [gedaagde5] om zijn aandelen in Rapid Logistics te
verkopen,
4) de verkoop van de aandelen in Rapid Logistics door Alblij en/of [A.] zonder dat deze aandelen eerst zijn aangeboden aan [eiser] op grond van de aandeelhoudersovereenkomst tussen Alblij en Elvieco van 22 december 2000 overgelegd als productie 3 bij dagvaarding, alvorens de aandelen te verkopen aan een derde,
5) het misbruik maken van (het diploma van) [eiser] als vervoersmanager van Rapid Transportations, en
6) het stelselmatig overtreden van hetgeen is afgesproken in de
aandeelhoudersovereenkomst.
Aan Rapid c.s. was volgens [eiser] bekend, althans hoorde bekend te zijn, dat deze omstandigheden voor hem van essentieel belang waren bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst onder de betreffende voorwaarden.
4.3.
Rapid c.s. voeren verweer. Zij stellen zich op het standpunt dat [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk verklaard moet worden, dan wel dat zijn vorderingen moeten worden afgewezen. Zij voeren in dat kader aan dat:
1) [eiser] heeft verzuimd alle partijen bij de vaststellingsovereenkomst te dagvaarden,
2) [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht ex artikel 149 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv),
3) [eiser] Rapid c.s. in artikel l.B van de vaststellingsovereenkomst finale kwijting heeft verleend,
4) [eiser] in artikel 4.g van de vaststellingsovereenkomst afstand heeft gedaan van zijn recht de vaststellingsovereenkomst te vernietigen op grond van dwaling,
5) [eiser] geen omstandigheden heeft aangevoerd die een beroep op dwaling ex artikel 6:228 Burgerlijk Wetboek (BW) rechtvaardigen en die leiden tot de conclusie dat [gedaagde5] dan wel Rapid c.s. een informatieplicht hebben geschonden,
6) de vorderingen van [eiser] zijn verjaard,
7) [eiser] geen belang heeft bij de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het meest verstrekkende verweer van Rapid c.s. is dat [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat zijn vorderingen moeten worden afgewezen, omdat [eiser] op grond van artikel 3:51 lid 2 BW alle bij de vaststellingsovereenkomst betrokken partijen had moeten dagvaarden en dat niet heeft gedaan.
5.2.
Dit verweer slaagt. Bij de vaststellingsovereenkomst van 7 januari 2016 waren Il Gallo, DCV en [eiser] enerzijds en Rapid Logistics, Rapid Transportation, Elvieco, Stijfzout, M&R en [gedaagde5] anderzijds partij (zie 3.7). Deze rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 6 april 2022 bepaald dat het voor een beslissing in deze zaak noodzakelijk is dat alle partijen bij de vaststellingsovereenkomst aan het geding kunnen deelnemen. [eiser] heeft daarom de gelegenheid gekregen om de nog niet in het geding betrokken partijen bij de vaststellingsovereenkomst alsnog tegen de in dit tussenvonnis genoemde datum in het geding te roepen. Vast staat dat [eiser] vervolgens bij exploot van 22 april 2022 enkel de curator in het faillissement van DCV heeft opgeroepen.
5.3.
De advocaat van [eiser] heeft in zijn akte na tussenvonnis van 4 mei 2022 geschreven dat niet alle partijen bij de vaststellingovereenkomst aan het geschil kunnen deelnemen en dat dit slechts zinvol en noodzakelijk is voor DCV. Il Gallo en M&R zouden niet kunnen worden opgeroepen vanwege een staking van de activiteiten (Il Gallo) en de uitschrijving uit de Kamer van Koophandel als gevolg van het ontbreken van baten (M&R) (zie 3.12).
Rapid c.s. hebben daartegen aangevoerd dat de ontbinding van M&R onverlet laat dat zij voor een juridische procedure als deze door heropening van de vereffening zou kunnen herleven. Rapid c.s. hebben verder aangevoerd aan dat Il Gallo niet is ontbonden en daarom in de gelegenheid gesteld had moeten worden om zich over de vorderingen van [eiser] uit te laten. Bij een toewijzing van de vorderingen van [eiser] zou immers een vordering van ca. € 33.000.- ontstaan van Rapid Logistics op Il Gallo.
De rechtbank constateert dat [eiser] deze verweren van Rapid c.s. onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. [eiser] heeft niet betwist dat Il Gallo niet ontbonden is. [eiser] heeft in dit verband verder slechts aangevoerd dat Il Gallo geen baten heeft en – zonder verdere onderbouwing – het volgende gesteld:
“In alle redelijkheid alle voor de na de door eiser gewenste vernietiging van de gewraakte vaststellingsovereenkomst zijn in rechte thans betrokken”. Hierdoor is niet komen vast te staan dat de overige partijen bij de vaststellingsovereenkomst – Il Gallo en M&R – niet konden worden opgeroepen door [eiser]. De noodzaak van de oproeping klemt te meer omdat – zoals door Rapid c.s. terecht wordt betoogd – een eventuele vernietiging van de vaststellingsovereenkomst verstrekkende gevolgen zou hebben voor Il Gallo.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat [eiser] ook de partijen Il Gallo en M&R had moeten oproepen dan wel – gelet op het verweer van Rapid c.s. – nader had moeten toelichten waarom deze partijen volgens [eiser] niet opgeroepen konden worden. Nu [eiser] dat heeft nagelaten, zal de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vorderingen.
5.4.
Hoewel de overige verweren geen bespreking behoeven overweegt de rechtbank in aanvulling op het voorgaande nog als volgt. Een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW is een overeenkomst die strekt ter beëindiging of ter voorkoming van een onzekerheid of een geschil. Een dergelijke overeenkomst is gericht op het verkrijgen van zekerheid en het voorkomen van onzekerheid. Een beroep op dwaling zal gelet op de aard van de vaststellingsovereenkomst als gevolg daarvan minder snel worden aanvaard. Dit geldt te meer voor de onderhavige vaststellingsovereenkomst omdat partijen afstand hebben gedaan van een eventueel beroep op dwaling. De te betrachten terughoudendheid bij de beoordeling van een vordering tot vernietiging van een vaststellingsovereenkomst komt tot uiting in zwaardere eisen die de rechter aan de onderbouwing van een dergelijke vordering mag stellen.
Mede gelet op het voorgaande constateert de rechtbank dat [eiser] zijn stellingen onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. De door hem genoemde omstandigheden ter onderbouwing van zijn beroep op dwaling worden niet of nauwelijks uitgewerkt en onderbouwd. De relevantie van deze omstandigheden blijft voor de rechtbank onduidelijk. Een relatie tussen de vordering (vernietiging van de overeenkomst), de juridische grondslag daarvan (artikel 6:228 BW, dwaling) en de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden (zie 4.2) lijkt te ontbreken. De vordering van [eiser] tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling zou – ook indien [eiser] wel ontvankelijk zou zijn geweest in zijn vorderingen – bij deze stand van zaken zijn afgewezen voor zover – zo merkt de rechtbank tot slot op – deze niet is verjaard.
5.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rapid c.s. worden begroot op:
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.126,00(2 punt × tarief € 563,-)
Totaal € 1.802,00
5.6.
Rapid c.s. vorderen daarnaast veroordeling van [eiser] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rapid c.s. tot op heden begroot op € 1.802,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1422