ECLI:NL:RBNHO:2023:4311

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
HAA 22/1136
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) met betrekking tot schadeauto

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag Bpm die door de inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 2703 is opgelegd op basis van een aangifte van een schadeauto, waarvan de auto incompleet was door demontage van onderdelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onderbouwing van de schade door eiser onvoldoende was. Er zijn geen verbuigingen of vervormingen aan de auto geconstateerd, en het veiligheidssysteem was niet geactiveerd. De rechtbank benadrukt dat er bewijs van schade moet worden geleverd om te voorkomen dat onderdelen van een schadeloze auto worden gedemonteerd en de auto op een te lage waarde wordt getaxeerd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto op het moment van de aangifte schade had die meer dan normale gebruiksschade betrof. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de deskundigheid van de taxateur van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) niet in twijfel kan worden getrokken. Eiser heeft geen recht op vergoeding van proceskosten, en de rechtbank heeft de eerdere uitspraak van de Belastingdienst bevestigd.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1136

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Met dagtekening 18 juni 2021 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) opgelegd ter hoogte van € 2703.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 januari 2022 het bezwaar gegrond verklaard en heeft op 14 februari 2022 de naheffingsaanslag verminderd met € 189 naar € 1543 (inclusief belastingrente).
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een verzoek ingediend bij de rechtbank tot digitale dan wel hybride behandeling van de zaak op zitting. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld die een dergelijke behandeling rechtvaardigen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2023 te Haarlem. Eiser is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. [naam 2] .

Overwegingen

Feiten
Op 2 september 2020, ontvangen door verweerder op 7 september 2020, is er door eiser Bpm-aangifte gedaan ter registratie van een [auto] , met een VIN-nummer eindigend op [# 1] (hierna: de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 15 maart 2019. De kilometerstand op het moment van aangifte bedraagt 8.868.
Tot het dossierstukken behoort een stuk getiteld “Voertuigbeeld RDW”. Op 9 september 2020 heeft de RDW de auto gekeurd. In het overzicht is opgenomen dat de CO2-uitstoot volgens de NEDC methode 178 g/km bedraagt en volgens de WLTP methode 213 g/km. De RDW heeft ook de volgende opmerking geplaatst: “Mijns inziens heeft de auto geen schade is er alleen gedemonteerd.”
3. Eiser heeft bij zijn aangifte gebruik gemaakt van een in zijn opdracht opgemaakt taxatierapport van [naam 3] van [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ). De auto is volgens het taxatierapport van 2 september 2020, opgenomen op 30 augustus 2020 van 19:10 tot 19:20 uur. In het rapport is de volgende opmerking opgenomen: “Er zijn meer dan normaal te verwachten (gebruiks)beschadigingen op dit voertuig aanwezig, niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in WvW 1994, artikel 1 1e lid, onderdeel u.”. In het taxatierapport is de historische nieuwprijs voor consumenten van de auto vastgesteld op € 107.281 en is de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat bepaald op € 48.597 op basis van de koerslijst Xray. Rekening houdend met een totale schade (incl. btw) van
€ 24.478,52 is de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bepaald op € 26.570 (90% van de bruto-schade – omdat de auto jong en exclusief is). De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 7711. Er is geen aankoopfactuur of reparatienota overgelegd bij de aangifte.
4. Verweerder heeft eiser verzocht de auto voor controle van de aangegeven waarden te tonen bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) op 16 september 2020. Op basis van deze controle heeft DRZ een onderzoeksrapport opgesteld dat op 18 september 2020 is ondertekend door H. Wilbrink. In het rapport schrijft de controleur onder andere:
“Bij de schouw DRZ ontbreken aan het voertuig aan de voorzijde grotendeels de aanbouwdelen, front en koeldelen.
De motorkap en beide voorschermen zijn niet vervormd.
De overige carrosserie delen vertonen evenmin vervormingen of beschadigingen.
De langsdragers aan de voorzijde en montage steunen en beugels vertonen geen vervorming.
Het veiligheidssysteem in het voertuig, w.o. gordels en airbags, is niet geactiveerd.
De slangen en leidingen van de diverse koelsystemen zijn niet beschadigd resp. vervormd. In de motorruimte en aan de motordelen zijn geen sporen van een aanrijding waargenomen.
De bedrading is losgekoppeld, de stekkers e.d. vertonen geen schade. Er zijn bij de schouw DRZ geen beschadigde delen getoond.
Naar mijn mening is dit voertuig volledig gedemonteerd. Dit vermoeden wordt ook uitgesproken door de controleur van de RDW, zie tekst RDW-blad “Mijns inziens heeft de auto geen schade is er alleen gedemonteerd”.
DRZ concludeert tot een historische nieuwprijs voor consumenten van € 114.658 en stelt de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vast op € 53.987 op basis van de koerslijst Xray. Op basis van de uitgevoerde schouw constateert DRZ een bruto-schade van € 17.485 aan de auto. Na aftrek van de vastgestelde waardevermindering van € 15.037 (86% van de bruto-schade – omdat de auto wel jong en maar niet exclusief is), bedraagt de handelsinkoopwaarde van het voertuig in beschadigde staat € 38.950. De kilometerstand is 5.780.
5. Op 15 september 2020 is de auto op naam van eiser gesteld.
6. Met dagtekening 7 april 2021 heeft verweerder de kennisgeving naheffingsaanslag Bpm verstuurd. Op 12 mei 2021 heeft verweerder de mededeling naheffingsaanslag Bpm aan eiser toegezonden.
7. Met dagtekening 18 juni 2021 heeft verweerder de naheffingsaanslag Bpm opgelegd en vastgesteld op € 2703.
8. Op 9 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de opgelegde naheffingsaanslag ontvangen.
9. Op 24 november 2021 is een telefonisch hoorgesprek gehouden waarna verweerder uitspraak op bezwaar heeft gedaan op 30 december 2021. Het bezwaar is gegrond verklaard. De kosten van bezwaar zijn hierbij vergoed.
10. Tot het dossier behoren technische gegevens van de referentievoertuigen waarmee eiser zijn auto heeft vergeleken. Verweerder heeft deze gegevens in het verweerschrift verwerkt in de volgende tabel:
[# 2]
[# 3]
[# 4]
[# 5]
Massa ledig voertuig
1990
1929
1929
1929
Typegoedkeuring
E11*2007/46*
3954*05
E11*2007/46*
3954*03
E11*2007/46*
3954*03
E11*2007/46*
3954*03
Variant
S5CC2K
S5CC2F
S5CC2F
S5CC2F
Uitvoering
A5CB
S5C1
S5C1
S5C1
Spoorbreedte
164
166
164
166
Wettelijk max. aslast
1270
1470
1270
1470
Technische max. aslast
1270
1470
1270
1470
Brandstofgebruik gecombineerd
6,69999909
6,40000095
6,40000095
6,40000095
Geluidsniveau rijdend
70
69
69
69
Geluidsniveau stationair
77
75
75
75
Milieuklasse EG
715/2007*2017/
1347/AG
715/2007*
2016/646W
715/2007*
2016/646W
715/2007*
2016/646W
Brandstofverbruik stad
8,100000381
7,400000095
7,400000095
7,400000095
Uitvoering registratie
20-08-2018
22-01-2018
22-01-2018
22-01-2018
Begindatum uitvoering
20-08-2018
22-01-2018
22-01-2018
22-01-2018
Geschil
11. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is onder andere in geschil of de hertaxateur DRZ voldoende onafhankelijk en deskundig is, of rekening dient te worden gehouden met 90% van de door eiser gestelde schade; of de auto door de invoering van de WLTP/NEDC2 testmethode een hogere CO2-uitstoot heeft gekregen en zo ja, of WLTP/NEDC2 geteste auto's daardoor zwaarder worden belast en of dit in strijd komt met artikel 110 VWEU, omdat referentievoertuigen die in dezelfde periode worden ingevoerd, doch waarvan de CO2-uitstoot is vastgesteld op basis van de NEDC1 testmethode, tot een lager bedrag in de heffing worden betrokken en of verweerder is uitgegaan van de juiste historische nieuwprijs.
12. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld en dat verweerder een te laag bedrag aan schade in aanmerking heeft genomen bij het opnemen van de auto. Het rapport van DRZ is volgens eiser niet bruikbaar omdat de taxateurs van DRZ niet deskundig en onpartijdig zijn. Eiser stelt dat daarom moet worden uitgegaan van eisers eigen taxatierapport. Voorts stelt eiser dat door de invoering van de WLTP/NEDC2 testmethode de auto een hogere CO2-uitstoot heeft gekregen, dat WLTP/NEDC2 geteste auto's daardoor zwaarder worden belast en dat in strijd komt met artikel 110 VWEU. Eiser stelt dat verweerder tevens het vertrouwens-en rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden omdat de staatssecretaris heeft gezegd dat de nieuwe methode niet zou leiden tot een hogere belastingdruk. Eiser stelt dat de CO2 uitstoot moet worden bepaald op 167 g/km op basis van de NEDC1 methode, dit correspondeert met een bruto BPM van € 25.453
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en verzoekt de rechtbank primair de uitspaak op bezwaar en de naheffingsaanslag te vernietigen, subsidiair naheffingsaanslag te verlagen tot € 626 en verweerder te veroordelen in de proceskosten van beroep.
13. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag terecht en eerder naar een te laag dan te hoog bedrag is opgelegd. Er is geen buiten normale gebruiksschade en er is geen strijd met artikel 110 VWEU of enige rechtsbeginselen. Eiser heeft geen recht op vergoeding van de proceskosten in beroep.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Onafhankelijkheid en deskundigheid taxateur DRZ
15. Eiser stelt dat de ondertekenaar van het taxatierapport van DRZ niet een erkende taxateur is en dat deze niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verder stelt eiser dat de taxateur niet onafhankelijk en niet onpartijdig van de Belastingdienst is en dat verweerder daarom onzorgvuldig en met vooringenomenheid heeft gehandeld en misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing. Verweerder heeft dit bestreden. De DRZ-taxatie is weliswaar door de manager ondertekend, maar is uitgevoerd door deskundige en ervaren taxateurs die als ambtenaar hun plichten naar eer en geweten vervullen.
16. Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat eiser bij een schadeauto gebruik dient te maken van een erkende taxateur, om de redenen zoals door de regelgever toegelicht, en dat de Belastingdienst gebruik maakt van DRZ als taxateur, geen aanleiding om per definitie aan een rapport van DRZ minder waarde te hechten dan aan een rapport van de taxateur van een belastingplichtige. De rechtbank beoordeelt het door elk van de partijen aangedragen bewijs op zijn merites. De rechtbank ziet ook in dit geval, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting enerzijds en het door eiser aangevoerde anderzijds, geen enkele reden om aan de deskundigheid van DRZ te twijfelen.
Met een hertaxatie door DRZ vergaart verweerder juist een oordeel van een deskundige buiten de Belastingdienst en dat geeft dus blijk van zorgvuldigheid en niet van vooringenomenheid. Er is geen sprake van het misbruiken van bevoegdheden.
Wettelijk kader
17. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet Bpm is de belasting verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto in het kentekenregister.
18. Ingevolge artikel 10 van de Wet Bpm wordt met betrekking tot gebruikte personenauto’s de te betalen belasting verminderd met inachtneming van een vermindering (hierna: de afschrijving).
19. Het Bpm-stelsel kent naar keuze van de aangever drie methoden om de vermindering van Bpm (afschrijving) voor gebruikte auto’s te bepalen:
  • Een afschrijving in procenten (‘de tabel’)
  • Een afschrijving waarbij wordt uitgegaan van de handelsinkoopwaarde van een koerslijst (‘de koerslijst’), of
  • Een afschrijving waarbij wordt uitgegaan van de taxatiewaarde (‘het taxatierapport’). Afschrijving met een taxatierapport mag uitsluitend toegepast worden indien de auto niet voorkomt op een koerslijst, of indien sprake is van meer dan normale gebruiksschade, maar het voertuig nog wel deugdelijk van bouw en inrichting is en dus gebruik mag maken van de weg (Wegenverkeerswet 1-1-u).
20. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van bpm uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben (zie Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63).
Waardevermindering wegens schade buiten normaal gebruik
21. Gelet op het bepaalde onder 18 dient eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat de schade meer dan normale gebruiksschade betreft en dat deze schade tot de door hem gestelde waardevermindering (van 90%) leidt.
22. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto dergelijke schade had op het moment van het belastbare feit. Eiser heeft weliswaar een schaderapport en schadecalculatie van [bedrijf] overgelegd, maar dat er sprake is van meer dan normale gebruiksschade wordt weersproken door de RDW en DRZ en is in het algemeen èn per foto toegelicht in het onderzoek van DRZ. Op de foto’s van beide partijen is alleen te zien dat er onderdelen aan de voorzijde zijn verwijderd, maar dat dit het gevolg is van schade lijkt onmogelijk, omdat er verder geen verbuigingen en vervormingen zijn, snoeren netjes zijn losgekoppeld en het veiligheidssysteem van de auto niet geactiveerd is geweest, wat je wel mag verwachten als er daadwerkelijk een schade van een dergelijke omvang aan de voorzijde van de auto zou zijn. Er zijn ook geen foto’s waarop te zien is hoe de verwijderde onderdelen eruit zagen of van de auto met schade vóór demontage van die onderdelen. De auto is weliswaar zonder de gedemonteerde onderdelen niet compleet, maar dat dit ten gevolge van schade is acht de rechtbank volstrekt onvoldoende onderbouwd. Het kan zo zijn dat er wel schade was, waarna de onderdelen zijn gedemonteerd, maar dat moet dan wel met bewijsmateriaal ondersteund worden en het huidige bewijsmateriaal wijst er alleen maar op dat er geen schade was. Verder zijn er geen inkoopfactuur van de auto, noch reparatienota’s overgelegd. Los van de vraag of het overleggen van genoemde stukken verplicht is of kan worden gesteld, is dit alles naar het oordeel van de rechtbank in elk geval wel onvoldoende om de gestelde schade aannemelijk te maken.
23. Hoewel dit een bijzondere situatie van een niet complete auto is, acht de rechtbank dit toch een redelijke uitlegging en verdeling van de bewijslast. Het moet namelijk naar het oordeel van de rechtbank voorkomen worden dat onderdelen van een schadeloze auto worden losgeschroefd en dat de auto in die staat op een zeer lage waarde wordt getaxeerd en daarvan zo een veel te lage aangifte Bpm wordt gedaan. Er mag dan toch enig bewijs van het bestaan van die schade verlangd worden.
24. Eiser heeft gesteld dat verweerder met de eerdere gang van zaken in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt over het wel accepteren van buiten normale gebruiksschade, conform het rapport van DRZ en dat daarop niet in de beroepsfase mocht worden teruggekomen. Verweerder vindt dat dit wel kan en dat geen in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt.
De rechtbank is van oordeel dat geen beginsel zich ertegen verzet dat verweerder zich in beroep op het standpunt stelt geen buiten normale gebruiksschade te accepteren. Hoewel eiser het niet had onderkend, heeft verweerder deze stelling tijdig in de beroepsfase ingenomen (namelijk in 6.2 van het verweerschrift) zodat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zich daartegen te verweren. Het standpunt is verder gebaseerd op stukken die eiser al lang tot zijn beschikking had en dus niet op nieuwe feitelijke informatie. Dat er vertrouwen zou zijn gewekt door een daartoe strekkende een mededeling van verweerder over het niet meer zullen innemen van een bepaalde stelling, blijkt niet uit de stukken.
CO2, restantvoorraadregeling, artikel 110 VWEU en overige beroepsgronden
25. Bij deze stand van zaken (verwerpen van het taxatierapport van eiser en afwezigheid van buiten normale gebruiksschade) komt eiser slechts een beroep op een afschrijving conform de tabel toe, had de naheffingsaanslag € 18.089 moeten bedragen en is deze dus bijna € 8.000 te laag, aldus verweerder. Dat dit het rekentechnische gevolg is, is door eiser niet bestreden.
26. De rechtbank komt niet toe aan het beoordelen van de overige beroepsgronden van eiser. Deze zouden namelijk ten opzichte van het op basis van de tabelafschrijving verschuldigde Bpm-bedrag van € 18.089, niet kunnen leiden tot een lager verschuldigd Bpm-bedrag dan is geheven op basis van de bij uitspraak op bezwaar verminderde naheffingsaanslag, te weten € 10.199. De naheffingsaanslag is dus niet te hoog.
Conclusie
27. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Kroesemeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.