ECLI:NL:RBNHO:2023:4714

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
C/15/328264 / HA ZA 22-317
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling ex-samenwoners na beëindiging van de relatie

In deze bodemzaak, uitgesproken op 24 mei 2023 door de Rechtbank Noord-Holland, is het geschil ontstaan tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden. De partijen hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten en een vennootschap onder firma opgericht. Na de beëindiging van hun relatie zijn er geschillen gerezen over de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun gezamenlijke bezittingen, waaronder de woning die zij samen hebben gekocht en verbouwd. De vrouw vordert onder andere de overdracht van het aandeel van de man in de woning, terwijl de man ook aanspraken maakt op vergoedingen en investeringen die hij heeft gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gezamenlijke woning een eenvoudige gemeenschap vormt die verdeeld moet worden. De vrouw heeft het recht om het aandeel van de man in de woning over te nemen, mits zij financieel in staat is om dit te doen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de woning opnieuw getaxeerd moet worden om de actuele waarde vast te stellen. Daarnaast zijn er financiële vorderingen over en weer, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de man recht heeft op een gebruiksvergoeding en dat de vrouw een bedrag aan de man moet betalen in verband met investeringen in de woning. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/328264 / HA ZA 22-317
Vonnis van 24 mei 2023
in de zaak van
[eiseres/verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.I. Lunshof te [plaats],
tegen
[gedaagde/eiser],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.L.J. Leijendekker te Wijk bij Duurstede.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 november 2022
  • de akte aanpassing eis alsmede overlegging producties 24 en 25 van de vrouw
  • de akte in het geding brengen van producties 9 tot en met 13 van de man
  • de mondelinge behandeling van 3 april 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden. De advocaat van de vrouw heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en met elkaar samengewoond. Zij hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten. Ook hebben zij een vennootschap onder firma opgericht en daartoe een overeenkomst gesloten. De relatie is geëindigd. Het geschil ziet op de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun relatie.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad sinds 1999. In 2000 is de dochter van partijen geboren en in 2003 de zoon.
3.2.
In 2000 heeft de man de eenmanszaak [bedrijf 1] opgericht.
3.3.
In 2006 hebben partijen gezamenlijk een woning gekocht aan de [adres] . Zij hebben de aankoop van de woning gefinancierd met een gezamenlijke hypothecaire geldlening van € 475.000,-.
3.4.
Partijen hebben op 27 november 2006 een notarieel samenlevingscontract (hierna: de samenlevingsovereenkomst) ondertekend, dat (voor zover hier van belang) als volgt luidt:
“(…)
Gemeenschappelijke goederen
Artikel 2.
2.1
De inboedelgoederen en andere ten behoeve van de gewone gang van de gemeenschappelijke huishouding van partijen strekkende goederen, waaronder begrepen de saldi van de gemeenschappelijke bankrekeningen, zullen partijen ieder voor de onverdeelde helft toebehoren.
(…)
Gemeenschappelijke huishouding
Artikel 4.
4.1
Partijen komen overeen dat tussen hen gedurende de samenleving een wederzijdse zorg- en onderhoudsplicht bestaat.
4.2
Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bedoeld in artikel 6 bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, onverminderd het hierna in dit artikel bepaalde.
4.3
De bijdrage in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 4.2, wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- of girorekening van partijen.
4.4
Indien de inkomens van partijen niet toereikend zijn om de kosten van de gemeenschappelijke huishouding te voldoen, is iedere partij verplicht naar evenredigheid van haar vermogen het tekort aan te vullen.
4.5
De partij die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding dan haar verplichte aandeel conform het in artikel 4.2 en 4.4 bepaalde, heeft het recht het bedrag dat zij te veel heeft bijgedragen terug te vorderen van de andere partij.
Dit recht vervalt indien betaling of verrekening daarvan niet binnen één jaar na het einde van het betreffende kalenderjaar heeft plaatsgevonden of schriftelijk is gevorderd.
(…)
Kosten gemeenschappelijke huishouding
Artikel 5.
5.1
Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden onder meer gerekend:
(…)
g. de rente en andere kosten van geldleningen ter financiering van de gemeenschappelijke woning en inboedel en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding;
h. de aflossing van geldleningen bedoeld onder g, indien de in dat onderdeel bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom zijn;
(…)
Onder gemeenschappelijke woning wordt in deze overeenkomst verstaan de woning waarin partijen hun gemeenschappelijke huishouding voeren.
(…)
5.3
Voor wat betreft de overige kosten bepalen partijen in onderling overleg welke van die kosten - en tot welk bedrag - door hen worden aangemerkt als kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
Inkomen en vergoedingen
Artikel 6.
6.1
Onder inkomen wordt verstaan het belastbare inkomen uit werk en woning, als bedoeld in de Wet Inkomstenbelasting 2001, verminderd met de daarover verschuldigde belasting op inkomen en premies volksverzekeringen.
6.2
Ingeval een partij inkomen heeft in de vorm van winst uit onderneming of resultaat uit werkzaamheden, dienen de partijen, naar normen die in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden beschouwd, vast te stellen welk gedeelte van de winst of het resultaat voor onttrekking aan de onderneming of hetgeen als onderneming wordt aangemerkt in aanmerking komt en aldus inkomen is als hiervoor bedoeld.
6.3
Partijen zijn verplicht aan elkaar te vergoeden wat aan het vermogen van een partij is onttrokken ten behoeve van de andere partij. Deze vergoeding bestaat uit het bedrag dat onttrokken is, of de waarde van de onttrokken goederen op de dag van de onttrekking; tenzij een partij genoegzaam aannemelijk maakt dat en voor zover een bevoordelingsbedoeling aanwezig was.
(…)
Gemeenschappelijk bewoonde woning
Artikel 7.
(…)
7.4
Indien door partijen een woning of een tweede woning gemeenschappelijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel in de koopsom en de kosten heeft betaald, voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij.
Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning, bij beëindiging van deze overeenkomst, of op een ander door partijen overeengekomen tijdstip.
De vordering zal geen rente dragen.
(…)
(Tijdelijke) voortzetting woongenot
Artikel 14.
(…)
14.3
Indien de woning in eigendom toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij die er niet in blijft wonen, dient de partij die in de woning blijft wonen over vermelde periode aan de andere partij een redelijke vergoeding te betalen die in onderling overleg wordt vastgesteld.
(…)
Natuurlijke verbintenis
Artikel 17.
Partijen verklaren dat zij de in deze akte vastgelegde vermogensrechtelijke gevolgen van de samenlevingsovereenkomst in het algemeen, het verblijvensbeding en het overnemingsbeding in het bijzonder, mede beschouwen als voldoening aan een dringende verplichting van moraal en fatsoen ter verzorging van elkaar.
Zij komen overeen deze verplichting bij deze om te zetten in een rechtens afdwingbare verbintenis met bovenstaande inhoud.
(…)”
3.5.
In 2008 heeft de man met middelen afkomstig uit de eenmanszaak de gehele op dat moment nog openstaande hypothecaire schuld van € 463.566,37 afgelost.
3.6.
In 2008 hebben partijen een en/of-rekening geopend en zijn er bedragen vanaf de bankrekening van de eenmanszaak op gestort.
3.7.
In 2014 hebben partijen de woning aan de [adres] gesloopt en ter plaatse een nieuwe woning gebouwd (hierna: de woning).
3.8.
Met ingang van 1 januari 2017 hebben partijen een vennootschap onder firma opgericht (hierna: de vof) en daartoe een “contract vennootschap onder firma” gesloten (hierna: het vof-contract). De inhoud luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
Artikel 1: Naam en plaats van vestiging
De vennootschap draagt de naam [bedrijf 2] en is gevestigd te [plaats].
De vennootschap kan elders nevenvestigingen hebben.
Artikel 2: Doel
De vennootschap heeft ten doel het voor gezamenlijke rekening exploiteren van een designbedrijf en al hetgeen daartoe behoort en daarmee in verband staat in de ruimste zin van het woord.
In bijzonder beoogt de vennootschap de voortzetting van het designbedrijf van de tot31 december 2016 door de vennoot sub 1 [rechtbank: de man] onder de naam [bedrijf 1] gedreven onderneming.
(…)
Artikel 4: Inbreng
Lid 1: Door ieder van de vennoten wordt ingebracht zijn kennis, arbeid en vlijt, relaties en vergunningen voor zover deze op de door de vennootschap te drijven onderneming betrekking hebben.
Lid 2: Door vennoot sub 1 wordt ingebracht zestig procent (60%) van het kapitaal in van het in artikel 2 genoemde voortgezette designbedrijf, zulks volgens de balans per december 2016.
Door vennoot sub 2 [rechtbank: de vrouw] wordt ingebracht veertig procent (40%) van het kapitaal in van het in artikel 2 genoemde voortgezette designbedrijf, zulks volgens de balans per december 2016.
(…)
Artikel 9: Berekening winst en verdeling
(…)
Lid 3: In de winsten, respectievelijk de verliezen, berekend op grond van hetgeen eerder in dit artikel is bepaald zal vennoot sub 1 voor vijftig procent (50%) en vennoot sub 2 voor vijftig procent (50%) delen.
(…)”
3.9.
De man heeft begin juni 2020 de woning verlaten. In maart 2022 is hij weer teruggekeerd in de woning en is hij in een afgescheiden gedeelte van de woning gaan wonen.
3.10.
Partijen hebben de woning in mei 2021 laten taxeren door Portegies Makelaars B.V. te Beverwijk. De woning is per 10 mei 2021 getaxeerd op een marktwaarde van € 1.250.000,-.
3.11.
Op 7 en 8 maart 2022 heeft de man in twee delen een bedrag van € 100.000,- van de en/of-rekening van partijen naar zijn privérekening overgemaakt.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
De vrouw vordert, na wijziging en vermeerdering van eis, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. veroordeling van de man om binnen twee weken na betekening van het door de rechtbank te wijzen vonnis zijn onherroepelijke medewerking te verlenen aan de overdracht van zijn aandeel in de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] aan de vrouw, door mee te werken aan de totstandkoming van de op grond van artikel 89 lid 1 boek 3 BW daartoe vereiste notariële akte en de inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers, waarbij de vrouw aan de man de helft van de marktwaarde zijnde € 1.250,000,- dan wel een nog door een onafhankelijke makelaar te taxeren marktwaarde zal voldoen, een en ander op straffe van een dwangsom ten gunste van de vrouw van € 500,- per dag of gedeelte daarvan voor iedere handeling van de man na betekening van het in deze te wijzen vonnis niet of niet tijdig verricht;
II. te bepalen dat nadat de hiervoor verzochte termijn van medewerking is verstreken zonder dat bedoelde medewerking behoorlijk is verleend, op grond van artikel 3:300 lid 1 BW aan dit vonnis dezelfde rechtskracht zal worden toegekend als een in wettige vorm opgemaakte akte waarbij de woning aan de man (de rechtbank begrijpt: de vrouw) wordt overgedragen;
III. veroordeling van de man om € 50.000,- aan de vrouw te voldoen;
IV. veroordeling van de man om een bedrag van € 232.500,-, althans de helft van het saldo van zijn privé rekening per 31 december 2016 aan de vrouw te voldoen;
V. veroordeling van de man om aan de vrouw € 22.600,- te voldoen;
VI. veroordeling van de man in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, indien deze kosten niet binnen twee weken na het in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan.
4.2.
De man voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
De man vordert, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vrouw te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het door de rechtbank te wijzen vonnis haar onherroepelijke medewerking te verlenen aan alle formaliteiten die nodig zijn voor de overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] zonder dat de man enig bedrag aan de vrouw daartoe verschuldigd zal zijn,
subsidiairde vrouw te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het door de rechtbank te wijzen vonnis haar onherroepelijke medewerking te verlenen aan alle formaliteiten die nodig zijn voor de overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] aan de man, waarbij de man aan de vrouw de helft van de alsdan getaxeerde marktwaarde dient te voldoen, waarbij eerst de vrouw aan de man de vergoedingsrechten dient te betalen als de man heeft geformuleerd onder punt 31 van deze conclusie (€ 1.249.236,40 + pm + pm).
Eén en ander - zowel primair als subsidiair – op straffe van een niet voor rechtelijke matiging vatbare dwangsom ten gunste van de vrouw (de rechtbank begrijpt: de man) van € 500,- per dag of gedeelte daarvan voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft het in deze te wijzen vonnis op te volgen danwel niet tijdig verricht;
2. te bepalen dat nadat de hiervoor verzochte termijn van medewerking is verstreken zonder dat bedoelde medewerking behoorlijk is verleend door de vrouw, op grond van artikel 3:300 lid 1 BW aan dit vonnis dezelfde rechtskracht zal worden toegekend als een in wettige vorm opgemaakte akte waarbij de woning aan de vrouw wordt overgedragen;
3. indien het hierboven geformuleerde onder 1 of 2 niet wordt toegewezen te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag dient te voldoen in het kader van vergoedingsrechten/ongerechtvaardigde verrijking van € 1.249.236,40 (pm++pm++) en wel binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis en met veroordeling van de vrouw tot vergoeding van de wettelijke rente over de alsdan niet verschenen bedragen vanaf 16 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
4. te bepalen dat het saldo op de en/of-rekening - genoegzaam bekend - op peildatum 16 mei 2022 geheel aan de man toekomt en te bepalen dat de vrouw al haar medewerking verleent teneinde te realiseren dat dit bedrag ten spoedigste aan de man wordt uitbetaald danwel beschikbaar wordt gesteld en wel binnen 14 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis met veroordeling van de vrouw tot het betalen van de wettelijke rente over het bedrag op de en/of-rekening op peildatum voor elke dag dat zij na betekening in gebreke blijft om deze betaling te verrichten of de bedragen ter beschikking te stellen;
5. te bepalen dat de vrouw aan de man 10% van de totale winst uit de VOF over de periode 2017 t/m heden dient te voldoen (in privé) ter uitvoering van de in de VOF-overeenkomst bepaalde verdeelsleutel van 60% (man) en 40% (vrouw), met over deze bedragen de wettelijke rente vanaf het moment der verschuldigdheid tot aan het moment der algehele voldoening;
6. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.5.
De vrouw voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie worden deze hieronder gezamenlijk en per onderwerp gerangschikt, behandeld.
De woning
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gezamenlijke woning een eenvoudige gemeenschap vormt die moet worden verdeeld. Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, kan de rechter de (wijze van) verdeling daarvan op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
5.3.
De vrouw wenst in de woning te blijven wonen en vordert daartoe overdracht van het aandeel van de man onder betaling van de helft van de marktwaarde aan de man. Volgens de vrouw heeft zij belang bij toedeling van de woning aan haar, omdat de zoon van partijen bij haar in de woning woont en zij en haar zoon, anders dan de man, hun sociale leven in [woonplaats] hebben. Daarnaast verhuurde zij het afgescheiden gedeelte van de woning (waar nu de man – soms – verblijft) via Airbnb en wenst zij dit in de toekomst ook te doen.
5.4.
Ook de man wenst in de woning te blijven wonen. Hij vordert daarom overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem. Volgens de man is hij de meest gerede partij om het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen, omdat hij alle investeringen in de woning heeft gedaan en hij de woning met eigen handen heeft gebouwd.
5.5.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat het belang van de vrouw bij behoudt van de woning groter is dan dat van de man. Doorslaggevend hierbij is de omstandigheid dat de vrouw samen met de zoon van partijen in de woning woont en dat zij hier hun sociale leven hebben opgebouwd. De vrouw gaat er van uit dat zij financieel in staat is het aandeel van de man in de woning over te nemen. De rechtbank zal daarom de vrouw hiervoor de gelegenheid geven. Als haar dit lukt, wordt de woning aan de vrouw toegedeeld. Lukt dit niet, dan zal de man de gelegenheid krijgen om het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen.
5.6.
Partijen hebben de woning laten taxeren door Portegies Makelaars B.V. te Beverwijk, waarbij een waarde van € 1.250.000,- is vastgesteld (per 10 mei 2021). De vrouw is van mening dat op grond van de marktontwikkeling de huidige waarde niet hoger zal zijn en dat dus van deze waarde kan worden uitgegaan. Indien de man echter (in gezamenlijke opdracht en bindend) een nieuwe taxatie wenst, zal de vrouw hier aan meewerken. De man stelt zich op het standpunt dat van een waarde van € 1.600.000,- moet worden uitgegaan. Indien de vrouw het hier niet mee eens is, dan stelt de man voor dat de rechtbank opdracht geeft tot het opnieuw taxeren van de woning door een NVM-makelaar.
De rechtbank is van oordeel dat de marktwaarde van de woning (opnieuw) moet worden vastgesteld, omdat er inmiddels geruime tijd is verstreken sinds de datum van de taxatie. Daarom zal worden bepaald dat partijen binnen twee weken na dit vonnis gezamenlijk opdracht moeten geven voor een bindende taxatie aan de makelaar die de eerdere taxatie ook heeft verricht (Portegies Makelaars B.V. te Beverwijk). Deze makelaar heeft de griffier meegedeeld hiertoe bereid te zijn. Om een evenwichtige informatieverstrekking aan de taxateur te waarborgen zal worden bepaald dat beide partijen bij de taxatie aanwezig of vertegenwoordigd mogen zijn. Partijen moeten ieder de helft van de kosten van de taxatie dragen.
5.7.
De vrouw dient binnen drie maanden na de taxatie (datum rapport taxateur) aan de man te berichten of zij financieel in staat is het aandeel van de man in de woning over te nemen. Levering van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw dient plaats te vinden binnen een maand nadat de vrouw aan de man heeft bericht dat zij zijn aandeel kan overnemen. De man moet meewerken aan deze levering.
5.8.
De rechtbank zal nu al bepalen dat de woning aan de man zal worden toebedeeld als de vrouw niet binnen drie maanden na de taxatie (datum rapport taxateur) aan de man heeft bericht dat zij financieel in staat is het aandeel van de man in de woning over te nemen of als het aandeel van de man in de woning niet binnen een maand nadat de vrouw aan de man heeft bericht dat zij zijn aandeel kan overnemen aan haar is geleverd. In dat geval geldt dat de man het aandeel van de vrouw in de woning tegen betaling van de helft van de getaxeerde waarde dient over te nemen. De rechtbank acht het redelijk om de man dan een termijn van drie maanden te geven voor de notariële toedeling. De vrouw moet meewerken aan de levering.
5.9.
De rechtbank zal bepalen dat dit vonnis zo nodig in de plaats zal treden van de rechtshandelingen die een partij moet verrichten uit hoofde van dit vonnis. Het opleggen van dwangsommen, zoals partijen over en weer vorderen, is daarom niet nodig.
Financiële afwikkeling
5.10.
Beide partijen stellen diverse financiële aanspraken op de ander te hebben. De rechtbank zal die aanspraken (per gestelde post) hierna bespreken.
5.11.
De rechtbank stelt voorop dat de wet voor samenwoners geen specifieke regeling bevat als het gaat om vergoedingsrechten. Wel geldt het algemene verbintenissenrecht (Boek 6 BW). Samenwoners kunnen (bijvoorbeeld) afspraken vastleggen omtrent vergoedingsrechten en verrekeningen van uitgaven in een (notariële) samenlevingsovereenkomst. Partijen hebben dat in dit geval ook gedaan. De vorderingen over en weer zullen aan de hand van de bepalingen van die samenlevingsovereenkomst moeten worden beoordeeld, waarbij rekening dient te worden gehouden met alle bijzondere omstandigheden van het geval en ook acht kan worden geslagen op het feitelijk handelen van partijen.
Aflossing hypotheek
5.12.
Tussen partijen staat vast dat de man in 2008 de hypothecaire geldlening ter hoogte van € 463.566,37 heeft afgelost met geld afkomstig uit de eenmanszaak. Volgens de man komt hem voor dit bedrag een vergoedingsrecht toe, omdat hij dit bedrag heeft afgelost met privégeld. De vrouw betwist deze vordering van de man.
5.13.
De rechtbank volgt de man niet in zijn betoog. Partijen zijn in artikel 5.1 onder h van de samenlevingsovereenkomst overeengekomen dat de aflossing van geldleningen ter financiering van de gemeenschappelijke woning tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding wordt gerekend. Niet gesteld of gebleken is dat de man conform artikel 4.5 van de samenlevingsovereenkomst binnen een jaar aanspraak heeft gemaakt op het bedrag dat hij teveel zou hebben bijgedragen. Dit recht is daarom vervallen. De vrouw mocht er ook op vertrouwen dat de man geen aanspraak op betaling meer zou maken. Niet alleen op grond van genoemd artikel in de samenlevingsovereenkomst, maar ook gelet op de verklaringen van de man tijdens de mondelinge behandeling. De man heeft naar aanleiding van de vraag welke afspraken partijen destijds over de aflossing van de hypotheek hebben gemaakt, verklaard dat partijen er nooit over hebben gesproken dat de vrouw geld aan de man zou moeten terugbetalen. Volgens de man deden partijen alles samen en moest de lening worden afgelost om de sloop van de toenmalige woning te kunnen realiseren. De rechtbank passeert in het licht hiervan dan ook het beroep van de man op artikel 7.4 van de samenlevingsovereenkomst. De vordering van de man in verband met de aflossing van de hypothecaire geldlening zal daarom worden afgewezen.
De investeringen in de nieuwe woning
5.14.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man vanuit de eenmanszaak een bedrag van € 515.000,- in de nieuwe woning heeft geïnvesteerd. Volgens de man heeft hij voor dit bedrag een vorderingsrecht op grond van artikel 7.4 van de samenlevingsovereenkomst. De vrouw betwist de vordering van de man. De rechtbank volgt het standpunt van de man niet. De rechtbank leidt, met de vrouw, uit het vof-contract af dat partijen er van uitgingen dat (het kapitaal van) de eenmanszaak voor 60% door de man was opgebouwd en voor 40% door de vrouw. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank uit artikel 3 en 4 van het vof-contract, waarvan de strekking is dat partijen de vof als voortzetting van de eenmanszaak beschouwen, en dat door de man 60% van het kapitaal van de eenmanszaak in de vof wordt ingebracht en door de vrouw 40% van het kapitaal van de eenmanszaak. Ook strookt dit met de door de vrouw ingebrachte producties, waaronder een e-mail d.d. 14 december 2016 van de voormalig accountant van partijen die 18 jaar bij de eenmanszaak betrokken is geweest en tevens de overgang naar de vof heeft begeleid ([betrokkene 1]), een verklaring van een voormalig bedrijfsleider, die 11 jaar binnen de onderneming werkzaam is geweest ([betrokkene 2]) en verklaringen van (ex) collega’s/medewerkers. Daarnaast blijkt dat partijen voorafgaand aan de oprichting van de vof hebben gesproken over de mogelijke constructie dat een van partijen het huis zou krijgen en de andere partij de onderneming. Ook hieruit valt af te leiden dat partijen de eenmanszaak als gezamenlijk (in de verhouding 60%/40%) beschouwden. Dat de man h.o.d.n. [bedrijf 1] met de vrouw in 2002 een arbeidsovereenkomst heeft gesloten, op grond waarvan de vrouw een salaris ontving vanuit de eenmanszaak voor 30 uur per week, maakt dit niet anders. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat dit slechts een constructie betrof, die met name was ingegeven door fiscale redenen, waarbij haar inbreng in de eenmanszaak in de loop der jaren enorm is gegroeid, hetgeen in 2017 heeft geleid tot het vof-contract (met de daarin vermelde verhouding 60% - 40 %).
5.15.
De conclusie moet derhalve luiden dat vanuit de eenmanszaak gefinancierde investeringen in de woning voor 60% aan de man en voor 40% aan de vrouw moeten worden toegerekend. Een en ander brengt mee dat de man nog aanspraak kan maken op vergoeding door de vrouw van 10% van de investeringen, derhalve op een bedrag van € 51.500,-. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar betoog dat ze de man terzake niets meer verschuldigd is. De vrouw betoogt dat sprake is geweest van een bevoordelingsbedoeling van de man, althans dat ze erop heeft mogen vertrouwen dat het vermogen gezamenlijk was, althans dat sprake is van een natuurlijke verbintenis, althans dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man nog aanspraak kan maken op terugbetaling van enige investering. Nog daargelaten dat dit betoog van de vrouw slechts zeer summier is toegelicht, vindt het zijn weerlegging in het vof-contract, waarin partijen uitdrukkelijk hebben geregeld dat (het kapitaal van) de eenmanszaak niet 50% - 50%, zoals de vrouw nu wenst, maar 60% van de man en 40% van de vrouw was.
5.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw € 25.000,- privégeld in de nieuwe woning heeft geïnvesteerd. Daarnaast heeft de vrouw aan de hand van haar bankafschriften gesteld dat zij op 29 december 2014 en 31 december 2014 twee facturen heeft betaald van elk € 10.100,- (€ 20.200 in totaal) aan onderaannemer DNN B.V. De man betwist deze twee betalingen en stelt, onderbouwd met zijn eigen bankafschriften, dat hij deze twee betalingen heeft gedaan. Deze betwisting snijdt echter geen hout. Uit het financiële overzicht van de man blijkt niet dat hij op 31 december 2014 een betaling aan DNN B.V. heeft gedaan. Wel is een betaling zichtbaar op 29 december 2014 voor hetzelfde bedrag, echter het kenmerk van de factuur komt niet overeen met het kenmerk op het bankafschrift van de vrouw. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat beide partijen die dag een factuur voor hetzelfde bedrag hebben betaald aan deze onderaannemer. Dat geldt te meer omdat er blijkens het overzicht van de man vele betalingen aan deze aannemer zijn gedaan, waaronder meermalen een betaling van € 10.100,-. Op grond van artikel 7.4 van de samenlevingsovereenkomst heeft de vrouw aldus een vordering op de man ter hoogte van de helft van het door haar in de woning geïnvesteerde bedrag, zijnde een bedrag van € 22.600,-.
5.17.
Uit het vorenstaande volgt dat na verrekening van de investeringen over en weer de man nog aanspraak heeft op vergoeding door de vrouw van een bedrag van € 28.900,- (€ 51.500 - € 22.600). De rechtbank zal de vordering van de man voor dit bedrag toewijzen.
Gebruiksvergoeding
5.18.
De man vordert een gebruiksvergoeding van € 50.000,-, omdat de vrouw in de periode van juni 2020 tot en met februari 2022 alleen de beschikking heeft gehad over de woning. De vrouw betwist de vordering van de man, omdat hij zelf uit de woning is vertrokken.
5.19.
De rechtbank stelt voorop dat iedere deelgenoot een gelijk recht van gebruik van een gemeenschappelijk goed heeft. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 3:169 BW (onder andere: HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143 en HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176) volgt dat een deelgenoot, die een goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, verplicht is die andere deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen. Partijen hebben – in lijn met dit uitganspunt – in artikel 14.3 van het samenlevingscontract ook met elkaar afgesproken dat de partij die in de woning blijft wonen over die periode een redelijke vergoeding aan de andere partij zal betalen. Voor toekenning van een gebruiksvergoeding maakt het niet uit of de man vrijwillig uit de woning vertrokken is of niet. Van belang is of een van de deelgenoten feitelijk het exclusieve genot heeft (gehad) van de woning. De rechtbank acht het dan ook redelijk aan de man een gebruiksvergoeding toe te kennen.
5.20.
Aan de man komt aldus een vergoeding toe voor het gebruik dat uitsluitend de vrouw heeft gemaakt van de woning in de periode tussen het vertrek van de man en de terugkomst in de woning, te weten van juni 2020 tot en met februari 2022 (21 maanden). De rechtbank ziet aanleiding voor die periode een gebruiksvergoeding toe te kennen van 0,5% van de helft van de waarde van de woning per jaar. De rechtbank sluit voor de waardebepaling van de woning aan bij de taxatie van de woning van mei 2021 ad € 1.250.000,-. Dat betekent een gebruiksvergoeding per jaar van € 3.125,- (0,5% van € 625.000). Over genoemde periode (21 maanden) bedraagt de gebruiksvergoeding derhalve € 5.468,75 (21/24 x € 6.250,-). De rechtbank zal de vordering van de man tot dit bedrag toewijzen. De man kan niet tevens aanspraak maken op vergoeding door de vrouw van met de woning gegenereerde inkomsten. De hierop betrekking hebbende vordering van de man zal worden afgewezen.
Het saldo van de privérekening van de man per 31 december 2016
5.21.
Volgens de vrouw stond er per 31 december 2016 een bedrag van € 465.000,- op de privérekening van de man en komt haar van dit bedrag de helft ad € 232.500,- toe. Zij voert daartoe aan dat alle inkomsten uit de eenmanszaak die niet zijn besteed aan de aflossing van de hypotheek, de verbouwing en de kosten van de huishouding op de privérekening van de man zijn gestort. Volgens de vrouw heeft zij recht op de helft van dit bedrag, omdat sprake is geweest van een bevoordelingsbedoeling van de man, althans omdat ze erop heeft mogen vertrouwen dat het vermogen gezamenlijk was, althans omdat sprake is van een natuurlijke verbintenis, althans omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man dit vermogen niet met haar deelt.
De man betwist de stellingen van de vrouw en voert samengevat aan dat voor zover het door de vrouw genoemde bedrag al klopt er geen grond is voor betaling van de helft hiervan aan de vrouw, omdat dit tot zijn privévermogen behoort.
5.22.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het verweer van de man. De vrouw heeft aangevoerd dat omzetting van de eenmanszaak in de vof een formalisatie was van de op dat moment reeds lang bestaande situatie. Zij was in 2013 al samen met de adviseur/boekhouder tot de conclusie gekomen dat zij de zaken niet goed voor zichzelf geregeld had en dat de eenmanszaak, gezien de inbreng en de kwaliteiten van de vrouw (talent, arbeid en vlijt), geen passende bedrijfsvorm was in dit verband. Vervolgens zijn partijen, ter verbetering van de positie van de vrouw, in overleg per 1 januari 2017 tot omzetting van de eenmanszaak in een vof gekomen. Niet gesteld of gebleken is dat partijen daarbij over het saldo van de privérekening van de man afspraken hebben gemaakt. Kennelijk vonden partijen toen dat dit buiten de regeling viel en tot het privévermogen van de man moest blijven behoren. Indien de vrouw een andere mening was toegedaan had het op haar weg gelegen om op dat moment te bewerkstelligen of aan te kaarten dat dit saldo zou worden betrokken in de regeling. Dit klemt temeer nu tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw de administratie en de financiën van de eenmanszaak deed en zij dus bij uitstek van de financiële stand van zaken op de hoogte was. De vrouw heeft ter zitting ook verklaard dat zij wist van (het saldo op) de privérekening van de man. In het licht van deze feiten en omstandigheden is het beroep van de vrouw op (onder meer) de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid op grond waarvan zij dan recht zou hebben op de helft van het privévermogen van de man onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering van de vrouw dan ook afwijzen.
Het bedrag van de en/of rekening
5.23.
De vrouw vordert de helft van het bedrag van in totaal € 100.000,- dat de man op
7 en 8 maart 2022 van de en/of rekening heeft gehaald en naar zijn eigen bankrekening heeft overgemaakt.
5.24.
De man erkent dat hij voormeld bedrag van de en/of rekening naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt. Hij stelt dat hij recht op dit bedrag heeft omdat hij als enige stortingen op de en/of rekening heeft gedaan en de vrouw de en/of rekening slechts heeft gebruikt om daarvan te leven en aankopen te doen.
5.25.
De rechtbank volgt de man hierin niet. Op grond van artikel 2.1 van de samenlevingsovereenkomst behoren de saldi van de gemeenschappelijke bankrekeningen partijen ieder voor de helft toe. Dat de vrouw geen stortingen zou hebben gedaan op deze rekening, maakt dit niet anders. De man dient dan ook aan de vrouw de helft van het opgenomen bedrag, zijnde € 50.000,-, te voldoen.
Voor zover de man met zijn vordering onder 3 (de vordering onder 4 heeft de man ter zitting ingetrokken) nog meent dat hij recht heeft op het saldo van de en/of-rekening per 16 mei 2022, volgt de rechtbank de man hierin dus niet.
Kapitaalinbreng vof
5.26.
De man vordert betaling van de vrouw van een bedrag van € 92.736,41. Volgens de man had de vrouw dit bedrag blijkens de openingsbalans van de vof per 1 januari 2017 moeten inbrengen, maar heeft ze dit niet gedaan. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de man, bij monde van zijn advocaat, dit gedeelte van zijn vordering ingetrokken, zodat dit geen verdere bespreking behoeft.
Winst vof periode 2017 tot en met heden
5.27.
De man vordert ten slotte nog betaling van 10% van de totale winst uit de vof over de periode 2017 tot en met heden ter uitvoering van de in het vof-contract bepaalde verdeelsleutel van 60% (man) en 40% (vrouw), vermeerderd met de wettelijke rente. De vrouw betwist de vordering. Deze betwisting slaagt. Op grond van artikel 9 lid 3 van het vof-contract worden de winsten in de verhouding 50/50 gedeeld en niet in de verhouding 60/40. Dat partijen hier ook uitvoering aan gaven blijkt uit de aangifte IB 2019, die door de vrouw is overgelegd. Deze vordering dient dan ook te worden afgewezen.
Proceskosten
5.28.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten worden gecompenseerd (in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt).

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
bepaalt dat partijen binnen twee weken na heden gezamenlijk Portegies Makelaars B.V. te Beverwijk opdracht moeten geven om in aanwezigheid van beide partijen de woning te taxeren tegen de actuele marktwaarde in het economisch verkeer en dat deze taxatie tussen partijen zal gelden als een bindend advies in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW,
6.2.
bepaalt dat de kosten van de taxatie door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft,
6.3.
bepaalt dat de vrouw binnen drie maanden na de taxatie (datum rapport taxateur) aan de man dient te berichten of zij het aandeel van de man in de woning kan overnemen,
6.4.
bepaalt voor het geval de vrouw binnen drie maanden na de taxatie (datum rapport taxateur) aan de man heeft bericht dat zij het aandeel van de man in de woning kan overnemen dat het aandeel van de man in de woning wordt toegedeeld aan de vrouw tegen de door de taxateur/makelaar vast te stellen waarde van de woning onder de verplichting van de vrouw om de helft van de getaxeerde marktwaarde aan de man te voldoen,
6.5.
bepaalt dat de levering van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw dient plaats te vinden binnen een maand nadat de vrouw aan de man heeft bericht dat zij hiertoe financieel in staat is,
6.6.
bepaalt voor het geval de vrouw niet binnen drie maanden na de taxatie (datum rapport taxateur) aan de man heeft bericht dat zij het aandeel van de man in de woning kan overnemen of de levering van het aandeel van de man in de woning niet binnen een maand na het bericht van de vrouw wordt gerealiseerd, het aandeel van de vrouw in de woning aan de man zal worden toegedeeld, onder de verplichting van de man om de helft van de getaxeerde marktwaarde van de woning aan de vrouw te voldoen,
6.7.
bepaalt dat de man alsdan een termijn van drie maanden toekomt om de toedeling aan hem te realiseren,
6.8.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die een partij moet verrichten uit hoofde van dit vonnis maar waarmee hij of zij in gebreke blijft,
6.9.
veroordeelt de man om aan de vrouw een bedrag van € 50.000,- te voldoen in verband met onttrekkingen van de en/of-rekening,
6.10.
veroordeelt de vrouw om aan de man te voldoen een bedrag van € 28.900,- in verband met investeringen in de woning door de man,
6.11.
veroordeelt de vrouw om aan de man een gebruiksvergoeding te voldoen van € 5.468,75,-,
6.12.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.13.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen zo dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede, mr. W.S.J. Thijs en mr. E.J. Bellaart en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 299