ECLI:NL:RBNHO:2023:4751

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
HAA 23/316
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling kinderopvangtoeslag en niet tijdig beslissen door de Belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 25 mei 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een verzoek tot herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag ingediend op 8 maart 2021, maar de Belastingdienst had hier niet tijdig op beslist. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een andere termijn rechtvaardigen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100 per dag, met een maximum van € 15.000, voor elke dag dat de Belastingdienst de termijn overschrijdt. Eiser had eerder een ingebrekestelling ingediend, maar de Belastingdienst had de beslistermijn verlengd zonder tijdig te beslissen. De rechtbank benadrukt dat de wettelijke bepalingen zijn bedoeld om de Belastingdienst te stimuleren om snel te beslissen. De rechtbank wijst erop dat de dwangsom van toepassing is, omdat de Belastingdienst al meer dan 42 dagen in gebreke is. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 418,50 en het griffierecht van € 50 wordt vergoed. De rechtbank stelt dat de procedure voor herbeoordeling kinderopvangtoeslag zorgvuldig moet worden uitgevoerd en dat de Belastingdienst binnen zes weken een vooraankondiging moet verzenden over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek herbeoordeling kinderopvangtoeslag van
8 maart 2021.
Verweerder heeft op 11 februari 2023 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Eiser heeft zich op 8 maart 2021 bij verweerder gemeld om zijn situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag te bekijken. Bij brief van 31 augustus 2021 heeft verweerder de termijn van herbeoordeling verlengd met zes maanden en medegedeeld dat uiterlijk op 8 maart 2022 het verzoek beoordeeld moet zijn. Bij brief van 6 oktober 2022, door verweerder ontvangen op 11 oktober 2022, heeft de toeslagpartner van eiser verweerder in gebreke gesteld. Na overleg met eiser is de ontvangen ingebrekestelling aan hem toegekend.
4. Eiser heeft op 18 januari 2023, meer dan twee weken nadat hij verweerder in gebreke heeft gesteld, beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek herbeoordeling kinderopvangtoeslag.
5. Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om een verzoek herbeoordeling kinderopvangtoeslag is kennelijk gegrond.
6. Eiser heeft verzocht om de dwangsom wegens het niet tijdig beslissen vast te stellen. Verweerder erkent dat niet tijdig beslist is, dat de dwangsomregeling van toepassing is en dat daarom een dwangsom verbeurd is.
7. De hoogte van de dwangsom bedraagt in het onderhavige geval het maximumbedrag van € 1.442, omdat verweerder al meer dan 42 dagen in gebreke is. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
8. Aangezien het beroep gegrond is en er nog steeds geen besluit is bekendgemaakt, moet de rechtbank het bestuursorgaan opdragen om in principe binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d van de Awb). In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100 per dag, met een maximum van € 15.000.
9. Verweerder verzoekt in zijn verweerschrift dat de rechtbank een beslistermijn geeft van minimaal 13 weken na verzending van deze uitspraak. Op 14 april 2023 heeft de rechtbank Midden-Nederland over de te hanteren termijn een uitspraak gedaan, ECLI:NL:RBMNE:2023:1702. Hierin heeft de rechtbank verweerder veel meer tijd gegeven dan eerst in alle procedures over het niet tijdig beslissen: namelijk tot 1 juli 2024.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtbank Midden-Nederland te volgen en overweegt daaromtrent als volgt. Voor gedupeerde ouders zijn er verschillende regelingen tot stand gekomen om hen financieel te compenseren. Na een melding bij verweerder, volgt er een eerste toets waarin wordt beoordeeld of iemand recht heeft op € 30.000,- van de Catshuisregeling. Na deze eerste toets kan in de integrale beoordeling worden bekeken of iemand recht heeft op een vergoeding op basis van een compensatieregeling. Een toegekende vergoeding op basis van de Catshuisregeling hoeft daarbij in ieder geval niet te worden terugbetaald. Als ouders vinden dat hun schade met de uitkomst van de integrale beoordeling niet volledig is vergoed, dan kunnen zij een verzoek om aanvullende compensatie doen bij de commissie werkelijke schade. Over de uitkomsten van deze beoordelingen kunnen de ouders een juridische procedure starten. Als in die procedures door verweerder niet binnen de daarvoor geldende termijnen wordt beslist, kan een beroep bij de rechtbank worden ingediend wegens het niet tijdig beslissen. De artikelen 8:55b tot en met 8:55f van de Awb zijn daarop van toepassing.
11. Op dit moment hanteert de rechtbank in uitspraken op beroepen wegens het niet tijdig beslissen voor de termijn die verweerder krijgt om alsnog te beslissen de lijn dat in die gevallen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat afgeweken moet worden van de standaardtermijn van twee weken, zoals deze in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is opgenomen. Verweerder moet binnen een termijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift alsnog een beslissing bekend maken. In de situatie dat na het indienen van het verweerschrift tot aan de datum van de uitspraak van de rechtbank meer dan twaalf weken zijn verstreken, houdt de rechtbank als lijn aan dat zij ondanks de bijzondere omstandigheden, geen aanleiding ziet om op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb af te wijken van de standaardtermijn van twee weken.
12. De wettelijke bepalingen over beroepen tegen het niet tijdig beslissen zijn er om verweerder een prikkel te geven alsnog (snel) te beslissen op een aanvraag of bezwaar. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, moet de nadere termijn die aan verweerder wordt gegeven niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort zijn (bijvoorbeeld de uitspraak van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346, r.o. 10.7). Uit de 13de voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen blijkt dat bij integrale beoordelingen verweerder in 57 % van de gevallen binnen de door de rechtbanken gegeven nadere termijn beslist. Bij een bezwaar is dit 35%. De door de rechtbank te hanteren termijn is dus haalbaar. De rechtbank is van oordeel dat het niet haar taak is om actie te ondernemen tegen het structureel niet halen van de wettelijke termijnen voor de integrale beoordelingen en het afdoen van de bezwaren. Dit is een taak voor de politiek en blijkbaar heeft de Tweede Kamer geen aanleiding gezien om in te grijpen in de lengte van de termijnen, ondanks dat uit alle voortgangsrapportages blijkt dat de wettelijke beslistermijnen structureel niet gehaald worden en onrealistisch waren.
13. De rechtbank ziet aanleiding om de termijn voor het alsnog nemen van een besluit op het verzoek herbeoordeling kinderopvangtoeslag vanaf heden als volgt te bepalen.
De procedure voor een herbeoordeling kinderopvangtoeslag bij verweerder is als volgt.
Na het toewijzen van een persoonlijk zaakbehandelaar zijn twee weken nodig om het verhaal van de ouder geheel in beeld te krijgen. Het beoordelingsteam beoordeelt vervolgens per jaar of recht op compensatie bestaat en heeft hiervoor één week nodig. Bij een voornemen afwijzend te oordelen over vooringenomenheid of opzet/grove schuld moet verweerder advies vragen aan de Commissie van Wijzen. De Commissie van Wijzen heeft twee weken nodig om tot een advies te komen. Vervolgens heeft het betaal- en beschikteam ongeveer vijf weken nodig om de compensatieberekening uit te voeren en de beschikking op te maken. Hierna krijgt de ouder een vooraankondiging van de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek. De ouder kan hiertegen binnen zes weken een zienswijze indienen, dat betekent reageren op de vooraankondiging. Verweerder heeft hierna twee weken nodig om het definitieve besluit te nemen.
14. Met inachtneming hiervan acht de rechtbank een beslistermijn van twee weken na het verzenden van de uitspraak niet langer reëel gelet op de in acht te nemen zorgvuldigheid. Verweerder moet binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een vooraankondiging over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek verzenden. Vervolgens moet verweerder binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit op het herbeoordelingsverzoek bekend maken. Door snel een zienswijze in te dienen of mee te delen dat geen zienswijze wordt ingediend heeft eiser het in de hand om het tweede deel van deze termijn zo kort als mogelijk te maken.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de beslistermijn wordt verlengd met de periode waarin het herbeoordelingsverzoek vertraging oploopt door toedoen van de eiser. Dit zorgt voor (te veel) onduidelijkheden. Bovendien is het niet binnen de termijn van zes weken reageren op de vooraankondiging geen belemmering voor de voortgang van het herbeoordelingsverzoek. Verweerder kan de beoordeling voortzetten als binnen de termijn van zes weken geen reactie is gekomen op de vooraankondiging. Dat mogelijk na de termijn van zes weken alsnog een zienswijze binnenkomt maakt dit oordeel niet anders.
16. De rechtbank ziet geen reden af te wijken van het landelijk vastgelegde uitgangspunt met betrekking tot de hoogte van de dwangsom. In dat beleid is vastgelegd dat de dwangsom lager wordt vastgesteld indien sprake is van een zó gering belang dat de normale hoogte van de dwangsom buiten proportie is. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in een geval zoals dit geen sprake. Het gaat immers potentieel over veel leed en grote (financiële en persoonlijke) gevolgen. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Deze dwangsom geldt voor de onder 11. genoemde termijnen gezamenlijk. Dat betekent dat de dwangsom begint te lopen op het moment dat verweerder de eerste termijn van zes weken overschrijdt en deze doorloopt tot op het moment dat de vooraankondiging over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek is verzonden. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder een besluit neemt. De dwangsom loopt uiteindelijk niet verder door dan € 15.000.
17. Omdat het beroep tegen het niet nemen van een besluit op het verzoek herbeoordeling kinderopvangtoeslag gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij voor de beroepsmatig verleende bijstand heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend voor een bedrag van € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 bij een wegingsfactor 0,5 voor het lichte gewicht van deze zaak, omdat het geschil beperkt is tot formele aspecten van niet tijdig beslissen en de dwangsom).
18. Omdat de rechtbank het beroep tegen het niet nemen van een besluit op het verzoek om herbeoordeling kinderopvangtoeslag gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 50 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om herbeoordeling kinderopvangtoeslag gegrond;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak de vooraankondiging over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek te verzenden en binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit op het herbeoordelingsverzoek bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee verweerder de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van
N.E. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.