ECLI:NL:RBNHO:2023:4839

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
C/15/329685 / HA ZA 22-401
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake samenwerkingsovereenkomst en schending van geheimhoudings- en relatiebedingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de schending van een samenwerkingsovereenkomst. De partijen, die in 2019 een samenwerkingsovereenkomst sloten, raakten in conflict over de vraag of [gedaagde] deze overeenkomst had geschonden door contractuele boetes aan [eiser] te verschuldigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet in strijd heeft gehandeld met de geheimhoudings- en relatiebedingen uit de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat [eiser] onvoldoende bewijs had geleverd dat [gedaagde] vertrouwelijke informatie had gedeeld of klanten had benaderd die in opdracht van [eiser] waren bezocht. De vorderingen van [eiser] tot betaling van boetes en schadevergoeding werden afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/329685 / HA ZA 22-401
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
die woont in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J. Veninga te Leeuwarden,
tegen
[gedaagde],
die woont in [woonplaats 2] , gemeente [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.W. Bloem te Zaandam.
De zaak in het kort
[eiser] en [gedaagde] hebben in 2019 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. In deze zaak gaat het hoofdzakelijk om de vraag of [gedaagde] gehandeld heeft in strijd met die samenwerkingsovereenkomst en als gevolg daarvan contractuele boetes verschuldigd is aan [eiser] . De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 juni 2022 met bijlagen 1 tot en met 24;
- de conclusie van antwoord met bijlagen 1 en 2;
- het tussenvonnis van 31 augustus 2022;
- de mondelinge behandeling van 2 december 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaten van partijen hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zijn overgelegd. Daarnaast zijn aan het procesdossier toegevoegd de akte overlegging producties van [eiser] met bijlagen 25 tot en met 28 en de akte overlegging producties van [gedaagde] met bijlagen 3 tot en met 7;
- de akte van de kant van [eiser] met bijlagen 29 tot en met 30;
- de akte van de kant van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een onderneming die zich richt op het bij elkaar brengen van eindgebruikers en leveranciers van energie. Hierbij maakt [eiser] gebruik van tussenpersonen en adviseurs. De adviseurs maken bij hun werkzaamheden voor [eiser] gebruik van het door [eiser] opgezette platform, [platform] .
2.2.
[gedaagde] is een onderneming die particuliere en zakelijke eindgebruikers adviseert op de energiemarkt. Daarnaast houdt [gedaagde] zich bezig met bemiddeling en advisering van particuliere en zakelijke klanten met betrekking tot de aanschaf van zonnepanelen.
2.3.
[eiser] en [gedaagde] zijn op 21 januari 2019 een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met een looptijd tot en met 31 december 2019 (hierna: de samenwerkingsovereenkomst). De samenwerkingsovereenkomst is per
1 oktober 2019 voor onbepaalde tijd verlengd.
2.4.
In artikel 9 van de samenwerkingsovereenkomst is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
9.1
Opdrachtgever verklaart dat hij/zij geheimhouding is opgelegd van alle bijzonderheden betreffende of verband houdende met de overeenkomst, de opdracht, de opdrachtgever en samenwerkende partners van opdrachtgever. Hij/zij verplicht zich tegenover onbevoegden strikte geheimhouding te betrachten ten aanzien van alles wat tengevolge de overeenkomst bekend word en waarvan hij/zij weet of kan vermoeden dat deze informatie van vertrouwelijke aard is.
9.2
Dat hij/zij zich ervan bewust is dat schending van deze geheimhoudingsplicht, hetzij gedurende de overeenkomst, hetzij na beëindiging hiervan, onderhevig is aan de sancties bij de wet gesteld. Schending van zijn/haar geheimhoudingsplicht geschied door op enigerlei wijze aan derden direct en/of indirect, in welke vorm ook, enige mededeling te doen van of aangaande enige bijzonderheden de Opdrachtgever en diens onderneming of de werkzaamheden betreffende of daarmee verbandhoudende.
9.3
Dat hij/zij zich bewust is dat op (enige) overtreding van de geheimhoudingsverplichtingen een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete groot E 5.000,00 exclusief 21% BTW aan hem/haar wordt opgelegd, onverminderd zijn gehoudenheid tot betaling aan de Opdrachtgever van een volledige schadevergoeding te dezer zake, indien deze meer dan vermeld boetebedrag mocht belopen.
[…]
9.5
Dat hij/zij zich bewust is dat bij wijziging danwel bij beëindiging van de samenwerking zoals in deze overeenkomst is opgesteld, de door hem/haar aanvaarde verplichtingen van kracht blijven en dat hij/zij bij overtreding van de geheimhoudingsbepalingen onderworpen blijft aan de sancties bij de wet gesteld.
[…]
9.7aDat opdrachtnemer niet is toegestaan om tijdens en gedurende een tijdvak van 12 maanden na beëindiging van deze overeenkomst, actief te zijn, direct of indirect, niet werkzaam te zijn, niet behulpzaam of betrokken te zijn of onderzoekingen te verrichten bij, respectievelijk adviezen te geven of diensten te verlenen aan klanten welke opdrachtnemer in opdracht van opdrachtgever faciliteert en/of bezoekt hetzij gefaciliteert en/of bezocht heeft. Dit artikel is tevens van kracht gaande om klanten van opdrachtgever welke middels een volmacht zijn ondergebracht in haar Consultancy Dienstverlening (ICC). Opdrachtnemer is niet toegestaan deze geworven overeenkomsten te ontbinden noch klanten van opdrachtgever inzetten voor eigen belang en onderneming. Opdrachtgever onthoudt een dergelijke toestemming niet indien het belang van de opdrachtnemer onredelijk wordt benadeeld. Vrijstelling van artikel 9.7 dient derhalve schriftelijk door opdrachtnemer te worden aangevraagd en is pas vrijgesteld van dit genoemde artikel indien opdrachtgever de opdrachtnemer hiervan schriftelijk en nadrukkelijk toestemming heeft verstrekt.
9.7bDat opdrachtnemer niet is toegestaan om gedurende deze overeenkomst en gedurende een tijdvak van 12 maanden na beëindiging van deze overeenkomst, actief te zijn, direct of indirect betrokken te zijn in enige vorm van samenwerking met opdrachtgever haar samenwerkende partners, exclusief zonnepanelen en betreffende samenwerkende partner Sparcle, tenzij hiervoor vooraf nadrukkelijk toestemming is verleent door opdrachtgever.
9.8
Dat hij/zij zich bewust is dat op (enige) overtreding van het genoemde in artikel 9.7 van deze overeenkomst een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete groot E 10.000,00 exclusief 21% BTW aan hem/haar wordt opgelegd, plus E 500,00 exclusief 21% BTW per dag waarin opdrachtnemer zijn/haar activiteiten voortzet, onverminderd zijn gehoudenheid tot betaling aan de Opdrachtgever van een volledige schadevergoeding te dezer zake, indien deze meer dan vermeld boetebedrag mocht belopen.
2.5.
De samenwerking tussen [eiser] en [gedaagde] is op 28 april 2021 door [eiser] beëindigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 65.000,-- in het kader van verbeurde boetes te vermeerderen met wettelijke rente;
II. veroordeling van [gedaagde] tot voldoening van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.452,-- te vermeerderen met wettelijke rente;
Subsidiair:
III. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 34.000,-- in het kader van vergoeding van schade te vermeerderen met wettelijke rente;
IV. veroordeling van [gedaagde] tot voldoening van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.115,-- te vermeerderen met wettelijke rente;
Primair en subsidiair:
V. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 2.429,94 in het kader van de eindafrekening tussen partijen te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten van€ 365,99 en te vermeerderen met wettelijke rente;
VI. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de proces- en nakosten, , te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen – kort gezegd – het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft artikel 9.7 van de samenwerkingsovereenkomst (hierna: het relatiebeding) geschonden door tijdens en na afloop van de samenwerking diensten aan te bieden aan klanten die eerder in het kader van de samenwerking met [eiser] zijn bezocht. [gedaagde] heeft ook het in artikel 9.1 van de samenwerkingsovereenkomst neergelegde geheimhoudingbeding overtreden. Als gevolg van deze schendingen is [gedaagde] op grond van artikel 9 van de samenwerkingsovereenkomst boetes verschuldigd.
[gedaagde] heeft zich door haar handelen ten aanzien van [eiser] bovendien onrechtmatig gedragen. [eiser] stelt daarom subsidiair dat [gedaagde] een schadevergoeding moet betalen. Ten slotte is [gedaagde] een bedrag van € 2.429,74 verschuldigd aan [eiser] uit hoofde van de overeenkomst dan wel wegens onverschuldigde betaling.
3.3.
[gedaagde] vindt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Volgens [gedaagde] is het relatiebeding van artikel 9.7 van de samenwerkingsovereenkomst niet geschonden. Het relatiebeding ziet op klanten die [gedaagde] middels leads vanuit [platform] in opdracht van [eiser] bezocht. [gedaagde] heeft echter nooit leads ontvangen vanuit [platform] en heeft daarom ook geen klanten bezocht in opdracht van [eiser] . Er kan dus geen sprake zijn van schending van het relatiebeding. Ook betwist [gedaagde] dat zij het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. Verder betwist [gedaagde] dat zij ten opzichte van [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij nog iets aan [eiser] is verschuldigd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Of [gedaagde] boetes heeft verbeurd zal worden beoordeeld aan de hand van de samenwerkingsovereenkomst van 21 januari 2019. Deze overeenkomst is namelijk volgens de eigen stellingen van [eiser] per 1 oktober 2019 voor onbepaalde tijd verlengd. [eiser] heeft weliswaar in strijd met die eigen stellingen aangevoerd dat er per 1 oktober 2019 een nieuwe overeenkomst van kracht is geworden en dat het handelen van [gedaagde] aan deze nieuwe overeenkomst moet worden getoetst, maar de rechtbank gaat daar niet in mee. [gedaagde] voert namelijk terecht aan dat nergens uit blijkt dat er over deze tweede overeenkomst volledige wilsovereenstemming tussen partijen bestond. Volgens [gedaagde] waren de afspraken met betrekking tot het relatie- en geheimhoudingsbeding niet juist weergegeven in deze nieuwe (concept)overeenkomst. [gedaagde] heeft de overeenkomst daarom nooit ondertekend.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de samenwerkingsovereenkomst van 21 januari 2019 als de (enige) tussen partijen gesloten overeenkomst heeft te gelden. Aan de hand van deze overeenkomst zullen de door [eiser] gestelde schendingen van het relatie- en geheimhoudingsbeding worden beoordeeld.
De schending van het geheimhoudingsbeding.
4.3.
De rechtbank zal eerst beoordelen of [gedaagde] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. [eiser] stelt dat dit het geval is omdat [gedaagde] rechtstreeks contact heeft opgenomen met [website 1] (hierna: [website 1] ). [gedaagde] zou contact hebben opgenomen met [website 1] om naar informatie over de samenwerking tussen [eiser] en [website 1] te vragen. Ook zou [gedaagde] aan [website 1] verzocht hebben om rechtstreeks te gaan samenwerken.
4.4.
[gedaagde] betwist dat zij het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. Er is weliswaar telefonisch contact geweest met [website 1] , maar volgens [gedaagde] is nooit sprake geweest van een verzoek om te gaan samenwerken. [gedaagde] heeft ook geen vertrouwelijke informatie met [website 1] gedeeld.
4.5.
De rechtbank vindt dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] haar geheimhoudingsverplichting heeft geschonden. Die geheimhoudingsverplichting houdt blijkens het hierboven geciteerde artikel 9.1 van de samenwerkingsovereenkomst in dat [gedaagde] tegenover onbevoegden gebonden is aan een strikte geheimhouding met betrekking tot alle informatie waarvan [gedaagde] weet of kan vermoeden dat deze van vertrouwelijke aard is. [eiser] heeft, ook nadat daar tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk naar is gevraagd, op geen enkele wijze concreet aangegeven welke informatie van vertrouwelijke aard door [gedaagde] zou zijn gedeeld met [website 1] . [eiser] stelt slechts in de meest algemene termen dat informatie is gedeeld over de “samenwerking/overeenkomst/administratie/ vergoedingen”. Daarbij is de stelling van [eiser] dat [gedaagde] aan [website 1] verzocht heeft om rechtstreeks, dus buiten [eiser] om, zaken te doen, van iedere onderbouwing verstoken gebleven.
Terzijde merkt de rechtbank nog op dat de vraag is of [website 1] , volgens [eiser] een partner van hem, wel kan gelden als “onbevoegde” in de zin van genoemde contractsbepaling.
4.6.
Omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] het geheimhoudingsbeding heeft geschonden, kan zij geen boete hebben verbeurd. De in dit verband gevorderde boete zal de rechtbank dan ook afwijzen.
De schendingen van het relatiebeding.
4.7.
[eiser] stelt dat [gedaagde] het relatiebeding heeft geschonden door tijdens en na de looptijd van de samenwerkingsovereenkomst klanten die eerder in het kader van de samenwerking door [gedaagde] waren bezocht te benaderen en diensten aan te bieden. In tenminste zes gevallen zou dit handelen van [gedaagde] ervoor hebben gezorgd dat een klant is overgestapt naar een andere leverancier. Per schending is een contractuele boete van € 10.000,-- verschuldigd. In totaal gaat het volgens [eiser] dus om een boetebedrag van € 60.000,--.
4.8.
Door [gedaagde] wordt dit betwist. Volgens [gedaagde] heeft hij slechts één keer een lead vanuit [platform] ontvangen. Behoudens deze ene keer heeft hij nooit een klant bezocht in opdracht van [eiser] . Alle andere relaties die door [gedaagde] benaderd en bezocht zijn kwamen volgens [gedaagde] uit zijn eigen netwerk. Dat geldt ook voor de klanten ten aanzien van wie [eiser] nu stelt dat het relatiebeding is geschonden. Van enige schending van het relatiebeding kan volgens [gedaagde] dus geen sprake zijn.
4.9.
In artikel 9.7a van de samenwerkingsovereenkomst staat – kort gezegd – dat het [gedaagde] niet is toegestaan om tijdens en na beëindiging van de overeenkomst actief te zijn, werkzaam te zijn, behulpzaam of betrokken te zijn of adviezen te geven of diensten te verlenen aan klanten die [gedaagde] in opdracht van [eiser] bezoekt of bezocht heeft. Voor het antwoord op de vraag of het relatiebeding is geschonden is het dus van cruciaal belang of de desbetreffende klant in eerste instantie in opdracht van [eiser] werd bezocht. Uit wat [eiser] heeft gesteld en aan stukken overgelegd blijkt niet dat er door [eiser] een opdracht is verstrekt aan [gedaagde] om de zes door [eiser] genoemde klanten te bezoeken of te benaderen. Daarmee ontvalt de basis aan de door [eiser] gestelde schending van het relatiebeding.
De rechtbank zal hierna - ten overvloede - voor elk van de zes klanten toelichten dat de vorderingen van [eiser] uit hoofde van het relatiebeding ook om andere redenen niet toewijsbaar zijn.
4.10.
[bedrijf 1] ( [vestigingsplaatsen] )
[eiser] stelt dat [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) binnen de looptijd van het via [eiser] gesloten contract door [gedaagde] is bezocht en dat [gedaagde] deze klant(en) heeft begeleid naar een contract bij een andere leverancier. Ter onderbouwing daarvan wijst [eiser] op een aantal (partij)verklaringen die zij heeft overgelegd (bijlagen 14, 21 en 26).
4.11.
[gedaagde] betwist een rol te hebben gespeeld bij de kennelijke overstap van [bedrijf 1] naar een andere leverancier. Gedurende de samenwerking met [eiser] heeft [gedaagde] geadviseerd en bemiddeld bij de totstandkoming van een contract met [bedrijf 1] via het platform van [eiser] . Daarna is er volgens [gedaagde] geen contact meer geweest met deze klant.
4.12.
Terecht merkt [gedaagde] op dat de onderbouwing van [eiser] van de schending slechts bestaat uit verklaringen van werknemers van [eiser] . Een verklaring of bericht van [bedrijf 1] heeft [eiser] , in tegenstelling tot [gedaagde] , niet overgelegd. In de als productie 3 door [gedaagde] overgelegde verklaring van de eigenaar van [bedrijf 1] ( [eigenaar bedrijf] ) wordt aangegeven dat [gedaagde] niets met de overstap van [bedrijf 1] naar Essent te maken heeft gehad. [eiser] heeft de juistheid van deze verklaring onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.13.
Dit betekent dat [eiser] onvoldoende heeft aangetoond dat [gedaagde] enige rol heeft gespeeld bij de overstap van [bedrijf 1] naar een andere energieleverancier. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ten aanzien van [bedrijf 1] geen sprake is van een schending van het relatiebeding uit de samenwerkingsovereenkomst.
4.14.
[betrokkene]
In artikel 9.7b van de samenwerkingsovereenkomst is een uitzondering op het relatiebeding opgenomen met betrekking tot zonnepanelen en de samenwerkende partner Sparcle. De rechtbank begrijpt dat het [gedaagde] op basis van deze uitzondering was toegestaan om buiten [eiser] om op het gebied van zonnepanelen actief te zijn en rechtstreeks samen te werken met partner Sparcle.
4.15.
[eiser] stelt dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met het relatiebeding uit de samenwerkingsovereenkomst door [betrokkene] buiten [eiser] om een aanbieding te doen met betrekking tot zonnepanelen en energielevering. [gedaagde] had deze opdracht via [eiser] en haar partners af moeten afwikkelen. Ter onderbouwing van haar stelling legt [eiser] een aantal e-mailberichten over waaruit volgt dat [gedaagde] [betrokkene] heeft geadviseerd en bijgestaan bij de aanschaf van zonnepanelen.
4.16.
[gedaagde] stelt dat het inderdaad gaat om een project met zonnepanelen en dat dit onder de uitzondering in de samenwerkingsovereenkomst valt. De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat hier geen sprake kan zijn van een schending van het relatiebeding omdat het gaat om een project met zonnepanelen waarop de uitzondering in artikel 9.7b van toepassing is. [gedaagde] heeft het relatiebeding wat [betrokkene] betreft dan ook niet geschonden.
4.17.
Toolstra Bouwbedrijf B.V.
Volgens [eiser] is deze klant buiten [eiser] om door [gedaagde] geadviseerd over een bouwaansluiting. [eiser] heeft een energiepolis overgelegd waaruit volgens [eiser] blijkt dat [gedaagde] Toolstra een aanbieding heeft gedaan via een ander platform. Daarnaast heeft [eiser] een e-mailbericht overgelegd waarin een overzicht is opgenomen van de overeenkomsten die Toolstra via [eiser] heeft gesloten.
4.18.
[gedaagde] voert aan dat deze klant behoefte had aan een specifieke zakelijke bouwaansluiting, die niet via het platform van [eiser] gerealiseerd kon worden. [eiser] heeft er vervolgens (desgevraagd) geen bezwaar tegen gemaakt dat [gedaagde] via het platform van [eiser] een particuliere bouwaansluiting zou realiseren.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] , gelet op deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , onvoldoende heeft onderbouwd dat het relatiebeding uit de samenwerkingsovereenkomst door [gedaagde] ten opzichte van Toolstra is geschonden.
4.20.
Seagull International B.V.
[eiser] stelt dat [gedaagde] deze klant buiten [eiser] om heeft overgesloten naar een andere energieleverancier.
4.21.
[gedaagde] stelt niet betrokken te zijn geweest bij de overstap van deze klant. Na de afronding van het advies met betrekking tot het (eerder) via [eiser] afgesloten contract is er volgens [gedaagde] geen contact meer geweest met Seagull.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat [gedaagde] betrokken is geweest bij de overstap van Seagull naar een andere leverancier. [eiser] heeft een e-mailbericht overgelegd waaruit volgt dat de aanmelding van Seagull geannuleerd is in verband met een te betalen borg. Hieruit valt geen betrokkenheid van [gedaagde] af te leiden. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] een rol heeft gespeeld bij de overstap van Seagull naar een andere leverancier. Van een schending van het relatiebeding is dan ook geen sprake.
4.23.
[bedrijf 2]
Volgens [eiser] is deze klant binnen twaalf maanden na het einde van de samenwerkingsovereenkomst door [gedaagde] benaderd om een nieuwe overeenkomst te sluiten voor de levering van energie en gas.
4.24.
[eiser] heeft een e-mailbericht overgelegd (bijlage 24) waaruit de rechtbank begrijpt dat, zoals [gedaagde] ook stelt, [bedrijf 2] zelfstandig en dus zonder tussenkomst van [gedaagde] tot de overstap naar een andere energieleverancier heeft besloten . Een schending van het relatiebeding is ook wat [bedrijf 2] betreft dus niet aan de orde.
Conclusie
4.25.
De rechtbank komt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat de zes door [eiser] genoemde klanten door [gedaagde] in opdracht van [eiser] zijn bezocht. Omdat het in opdracht van [eiser] bezoeken of bezocht hebben van klanten de basis vormt voor het van toepassing zijn van het relatiebeding, komt de grondslag aan de primaire vordering van [eiser] te vervallen. Ook als er wel sprake was geweest van klanten die in opdracht van [eiser] zijn bezocht, dan heeft [eiser] niet onderbouwd dat er ten aanzien van deze klanten sprake is van schending van artikel 9.7 van de samenwerkingsovereenkomst door [gedaagde] .
4.26.
Omdat [gedaagde] het relatiebeding niet heeft geschonden, heeft hij geen boetes verbeurd. De primair gevorderde contractuele boetes zal de rechtbank dan ook afwijzen.
Onrechtmatige daad
4.27.
De op grond van onrechtmatige daad gevorderde schadevergoeding heeft, zo stelt [eiser] , te maken met de als gevolg van het handelen van [gedaagde] teruggevorderde provisie en de kosten die [eiser] heeft gemaakt om de schade vast te stellen.
4.28.
Op geen enkele manier is door [eiser] onderbouwd dat er los gezien van de contractuele bepalingen gedragsnormen zijn geschonden die een onrechtmatige daad aan de zijde van [gedaagde] opleveren. De rechtbank zal de subsidiaire vorderingen van [eiser] daarom eveneens afwijzen.
De eindafrekening
4.29.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vordering die ziet op de eindafrekening. Volgens [eiser] heeft zij per saldo een bedrag van € 2.429,94 onverschuldigd aan [gedaagde] betaald. [eiser] heeft een eindafrekening opgesteld. Daarin zijn zowel de provisies waar [gedaagde] recht op heeft als de later lager vastgestelde en teruggevorderde provisies opgenomen. Volgens [eiser] is een deel van de provisies later lager vastgesteld of teruggevorderd als gevolg van het tijdens de looptijd van hun contract overstappen van klanten. [gedaagde] zou voor dit overstappen verantwoordelijk zijn en hij moet dus het teveel aan uitgekeerde provisie terugbetalen.
4.30.
[gedaagde] betwist het bedrag van € 2.429,94 verschuldigd te zijn en voert aan dat [eiser] weliswaar stelt dat een deel van de provisies is teruggevorderd of lager is vastgesteld, maar dat hij niet heeft onderbouwd welke rol [gedaagde] zou hebben gespeeld bij het ontstaan van deze schade.
4.31.
De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat [eiser] niet voldoende heeft toegelicht of met stukken heeft onderbouwd dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de lager vastgestelde of teruggevorderde provisie. De vordering tot betaling van het bedrag van € 2.429,94 zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.32.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de kant van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.957,50
(2,5 punten × € 1.183,00)
Totaal
4. 258,50
4.33.
Volgens vaste rechtspraak [1] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten (voor zover nakosten worden gemaakt). De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot op vandaag begroot op € 4.258,50,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
type: MB
coll: NBI

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853