ECLI:NL:RBNHO:2023:5110

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
HAA 22/1002
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-uitkering wegens gebrek aan arbeidsvermogen en basale werknemersvaardigheden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Wajong-uitkering. Eiser had op 20 november 2020 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de criteria voor een Wajong-uitkering. Eiser beschikte niet over basale werknemersvaardigheden en zijn arbeidsvermogen was verloren gegaan, maar dit viel buiten de verzekerde periode. De rechtbank oordeelt dat verweerder op basis van de medische en arbeidskundige onderzoeken terecht heeft vastgesteld dat eiser op zijn 18de en in de vijf jaar daarna arbeidsvermogen had. De rechtbank wijst erop dat bij een laattijdige aanvraag de bewijslast bij de aanvrager ligt, en dat het moeilijker is om een medisch beeld vast te stellen na verloop van tijd.

De rechtbank heeft de afwijzing van de Wajong-uitkering van eiser beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden en concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat eiser in de relevante periode geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer en is openbaar uitgesproken op 26 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1002

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Kiewitt),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. L.A. Vromans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Wajong-uitkering.
1.1.
Eiser heeft op 20 november 2020 een Wajong-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 8 april 2021 (het primaire besluit) afgewezen. In het besluit van 27 januari 2022 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Tegen dit laatste besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de begeleidster van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser kreeg vanaf 7 juli 2015 tot en met 6 januari 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanaf 3 november 2018 tot en met 2 augustus 2019 kreeg eiser opnieuw een WW-uitkering. Op 22 januari 2020 is eiser onder bewind gesteld.
3. Op 20 november 2020 heeft eiser een beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd. Op 17 februari 2021 en 7 april 2021 is in dat kader gerapporteerd door de verzekeringsarts. Deze komt tot de conclusie dat eiser wel vier uur per dag belastbaar is en dat hij in staat is om gedurende ten minste een uur aaneengesloten te werken. Daarentegen beschikt eiser niet over basale werknemersvaardigheden. Daardoor ontbreekt op dit moment (in 2021) het arbeidsvermogen. Het betreft hier echter een laattijdige aanvraag en het moment waarop het arbeidsvermogen onafgebroken verloren is gegaan valt volgens de verzekeringsarts buiten de verzekerde periode. De arbeidsdeskundige heeft op 8 april 2021 gerapporteerd dat eiser na zijn 18de verjaardag, zoals bedoeld in het kader van de Wajong 2015, arbeidsvermogen heeft gehad. Hij komt daarom niet in aanmerking voor een Wajong-uitkering. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
4. Op 14 januari 2022 heeft de bezwaarverzekeringsarts als volgt gerapporteerd:
“Op een (werk)plek waar zowel mentale eisen als onbekende dingen en prikkels voorkomen, kan klant zich niet goed staande houden en is het risico op uitval groot.
Deze situatie bestaat sedert 2018. Over de toestand daarvóór is geen informatie voorhanden anders dan dat cliënt werkzaamheden verrichtte. Er bestond dus geen GBM (geen benutbare mogelijkheden). Een ziekte waardoor cliënt niet minstens vier uren voor arbeid beschikbaar kon zijn, is niet gebleken. Een ziekte waartoe cliënt niet gedurende een uur achtereen een taak kon uitvoeren, eveneens. Zo er arbeidskundig geen contra-argumenten voor bestaan, was cliënt in die tijd tot begrijpen en uitvoeren van instructies in staat en kon hij afspraken maken en nakomen. Ín 2018 het arbeidsvermogen evenwel verloren gegaan.”
De bezwaararbeidsdeskundige ziet geen aanleiding om de conclusies van de primaire arbeidsdeskundige te wijzigen. Verweerder neemt daarop het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de Wajong-uitkering van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser heeft aangevoerd aan dat hij geen arbeidsvermogen heeft en dat deze situatie eveneens gold rond zijn 18de levensjaar. Eiser voldoet niet aan alle criteria die gelden bij de beoordeling van het arbeidsvermogen. Basale werknemersvaardigheden ontbreken. Daarnaast is eiser reeds langere tijd bekend met (grote) vermoeidheid. Zo is hij twee van de vier jaar niet op school geweest en heeft eiser zich vaak ziek moeten melden voor zijn werk. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een e-mail overgelegd van zijn oude werkgever ( [bedrijf 1] ). Daaruit blijkt dat eiser in de periode van 24 oktober 2016 tot en met 23 september 2018 zes keer ziekgemeld is.
6. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Eerst zal de rechtbank het toetsingskader schetsen.
7.1
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong 2015, is jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1a en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
7.2
Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
7.3
Op grond van het vierde lid van voornoemd artikel wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
7.4
In artikel 1a, eerste lid van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) is bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
7.5
Bij een laattijdige aanvraag als hier aan de orde dient, naast een beoordeling aan de hand van de criteria van 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015, beoordeeld te worden of eiser op grond van artikel 1a:1, tweede lid, alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. [1] Bij een laattijdige aanvraag ligt daarbij de bewijslast en het bewijsrisico bij de aanvrager, omdat een medisch beeld met het verstrijken van de jaren moeilijker is vast te stellen. [2]
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de medische en arbeidskundige onderzoeken, in onderlinge samenhang bezien, terecht tot de conclusie is gekomen dat er niet is voldaan aan de vier criteria uit artikel 1a van het Schattingsbesluit. Daartoe wordt het volgende overwogen.
9. Hoewel duidelijk is dat eiser op dit moment beperkingen ondervindt en aannemelijk is dat eiser in 2008 ook al problemen ondervond, is het aannemen van beperkingen onvoldoende om de zware toets van de Wajong te doorlopen. Vast moet kunnen worden gesteld dat eiser in december 2008, danwel in de vijf jaar daarna, geen mogelijkheden had tot arbeidsparticipatie. Dit is niet vast komen te staan. Daarbij acht de rechtbank van belang dat er geen andere informatie beschikbaar is over de periode 2008 tot en met 2013, behalve de brieven van de GZ-psycholoog uit 2008 en 2010 en de dienstverbanden van eiser bij [bedrijf 1] . Uit de brieven van de psycholoog volgt dat eiser in 2008 is aangemeld in verband met depressieve klachten. Verder blijkt uit de brieven dat eiser ten tijde van de aanmelding (eiser was toen 17,5 jaar oud) vastliep op school en met andere leeftijdspecifieke taken, zoals vriendschappen, bijbaantjes en stage, maar dat eiser heeft geprofiteerd van de individuele therapie die hij heeft gevolgd. In 2010 is de begeleiding door de psycholoog afgesloten. Hoewel uit de stukken van GGZ blijkt dat eiser rond zijn 18de problemen ondervond, blijkt uit deze stukken niet dat eiser op en/of na zijn 18de verjaardag geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
Daarbij blijkt uit de dienstverbanden van eiser dat hij in 2010, 2011 en in de periode van 2012 tot en met 2015 heeft gewerkt als productiemedewerker bij [bedrijf 2] en als orderpicker bij [bedrijf 1] . Vervolgens heeft eiser nog in 2016 gewerkt als vuilnisman via een uitzendbureau en van 2016 tot en met 2018 weer bij [bedrijf 1] . Hoewel uit het dossier blijkt dat eiser in deze laatste periode een WW-uitkering heeft ontvangen, moet worden vastgesteld dat eiser kennelijk in de periode 2010 tot en met 2015 – met soms een tussenperiode – in staat is geweest te werken. Dat eiser in deze periode veel ziek is geweest volgt niet uit de verklaring van [bedrijf 1] . Deze verklaring ziet namelijk op de periode 2016 tot en met 2018; de periode waarin eiser ook WW heeft ontvangen en die bovendien na de periode valt die van belang is voor de beoordeling van de Wajong-aanvraag (2008-2013). Dat eiser in die periode slechts als weekendkracht heeft gewerkt – zoals ter zitting is gesteld – leidt er ook niet toe dat eiser voldoet aan de strenge eisen om voor een Wajong-uitkering in aanmerking te komen. Ook als iemand slechts in staat is om 8 uur per week te werken, kan worden vastgesteld dat er sprake is van arbeidsvermogen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis van deze dienstverbanden ervan mogen uitgaan dat eiser op zijn 18de en in de vijf jaar erna arbeidsvermogen had. Verweerder heeft eiser daarom terecht een Wajong-uitkering geweigerd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2565.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240.