ECLI:NL:RBNHO:2023:5121

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
C/15/320962 / HA ZA 21-535
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake benoeming deskundige en waardering van een vennootschap onder firma

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt een vervolg gegeven aan een eerdere uitspraak met ECLI:NL:RBNHO:2022:7338. De zaak betreft een vennootschap onder firma (vof) waarin partijen [K] en [V] betrokken zijn. De rechtbank behandelt de waardering van de vof en de benoeming van een deskundige om deze waardering uit te voeren. De rechtbank stelt vast dat de verdeling van de vof per 30 september 2018 als uitgangspunt moet dienen, waarbij de rechtbank de bindende eindbeslissing van een eerdere uitspraak respecteert. De rechtbank overweegt dat de vof-akte aangeeft dat bij beëindiging van de vof de waarde 50/50 verdeeld moet worden, na aftrek van stille reserves. De rechtbank gaat in op de taxaties die door beide partijen zijn ingediend en concludeert dat er een derde deskundige moet worden benoemd om de waarde van de vof vast te stellen. De rechtbank benoemt de heer [B] van RSM Netherlands Evaluent B.V. als deskundige en stelt het voorschot op de kosten van de deskundige vast op € 18.150,-, dat door beide partijen gelijkelijk moet worden gedragen. De rechtbank benadrukt dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige en dat verdere beslissingen worden aangehouden tot het deskundigenrapport is ingediend.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/320962 / HA ZA 21-535
Vonnis van 24 mei 2023
in de zaak van
[K],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.C. Mahabiersing te Haarlem,
tegen
[V],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.J.T. Ursem te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [K] en [V] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • het tussenvonnis van 17 augustus 2022;
  • de akte van 17 januari 2023, houdende overlegging producties (10 tot en met 16), akte nadere toelichting van [V];
  • de akte van 17 januari 2023, houdende overlegging aanvullende producties (20 en 21) van [K];
  • de mondelinge behandeling op 17 januari 2023, waar [K], [V] en hun advocaten zijn verschenen. Mr. Mahabiersing en mr. Ursem hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is de procedure verwezen naar de rolzitting van 15 februari 2023. Beide partijen hebben op die datum vier weken uitstel gevraagd en gekregen. Op de rolzitting van 15 maart 2023 hebben beide partijen een akte genomen, waarin zij zich hebben uitgelaten over de te benoemen deskundige en de aan deze te stellen vragen.
Daarna hebben zij opnieuw vonnis gevraagd.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
In het laatste tussenvonnis heeft de rechtbank – voor zover voor de verdere beoordeling relevant – het volgende overwogen:
“4.6. Uitgangspunt bij de verdere beoordeling is dus de verdeling van de vof per 30 september 2018.
De rechtbank laat in het midden welke ‘arbeid’ beide partijen tijdens het bestaan van de vof hebben ingebracht. De vof-akte geeft duidelijk aan dat bij beëindiging van de vof op basis van de slotbalans in de verhouding 50/50 zou worden verdeeld, na aftrek van het bedrag van € 767.176,- aan stille reserves dat aan [K] zou toekomen. De rechtbank neemt dat dan ook als uitgangspunt.
4.7.
[K] stelt in zijn laatste conclusie dat het uitgangspunt van partijen is geweest dat bij de verdeling de onderneming zou moeten worden gewaardeerd op basis van de waarde in het economisch verkeer. En dat het dan moet gaan om de waardering van de gehele onderneming, inclusief het onroerende goed. De rechtbank volgt [K] daarin, maar de door beide partijen ingebrachte stukken maken dat daar nog geen eindoordeel over kan worden gegeven.
4.8.
[K] heeft een beroep gedaan op de vermelding van “persoonlijke goodwill” in de vof-akte. Niet onderbouwd is aan welk onderdeel van de onderneming die persoonlijke goodwill van [K] verbonden zou zijn. De rechtbank gaat daar dan ook verder aan voorbij.
4.9.
[K] beroept zich voor de verdeling van de vof op de uitkomst van de taxatie door [L] Makelaardij (hierna: [L]). [L] heeft gedaan wat de opdracht van beide partijen was: een taxatie van de onderneming maken op dezelfde wijze als dat in 2013 was gedaan. In het taxatierapport ziet de rechtbank dan ook dezelfde posten terugkomen als die worden vermeld in de bijlage bij de vof-akte (zie hiervoor onder 2.7).
[L] komt zodoende op een waarde van € 1.783.000,- (…)
4.11.
[V] heeft die second opinion door DTM laten uitvoeren met als resultaat een zeer veel hogere waarde van de vof:
onroerende zaken € 2.885.000,- (waaronder 20.000 m2 parkeerterrein voor een bedrag van € 869.000,-) = € 2.016.000 excl.
Bedrijfswaarde parkeerterrein € 1.645.000,-
Bedrijfswaarde recreatieobjecten € 275.000,-
4.12.
De rechtbank stelt vast dat in de taxatie van [L] slechts de taxatie van de onroerende zaken is gedaan. Duidelijk is dat dat in dit geval het grootste deel van de waarde van de vof is, maar [V] stelt – in de DTM-taxatie – naar het oordeel van de rechtbank terecht dat het parkeerterrein en de recreatieobjecten ook een afzonderlijke bedrijfswaarde vertegenwoordigen.
Die onderdelen zijn in de taxatie van [L] niet meegenomen, maar ook niet bij de start van de vof in 2013.
Gelet op de bedoeling van partijen zoals die blijkt uit de vof-akte, de intentieovereenkomst en de taxatieovereenkomst, is de rechtbank van oordeel dat het voor de verdeling van de vof tussen de vennoten reëel is om uit te gaan van detoenamevan de waarde in de periode van de vof.
4.13.
Bij de uiteindelijke afrekening tussen partijen zal de rechtbank uitgaan van het volgende.
Waarde onroerende zaken.
4.13.1.
Zowel [L] als DTM hebben de taxatie van de onroerende zaken zeer goed onderbouwd. Toch leidt dit tot een verschil in de uitkomst:
€ 2.016.000,- van DTM (totale waarde van € 2.885.000,- minus € 869.000,- voor 20.000 m2 parkeerterrein)
€ 1.597.000,- van [L] (€ 1.783.000,- minus € 186.000,- voor 5.300 m2 parkeerterrein).
De rechtbank ziet geen aanleiding een derde taxatie te laten verrichten en zal als uitgangspunt een waarde nemen, die precies tussen de twee taxaties ligt: € 1.806.500,-.
Bedrijfswaarde parkeerterrein en recreatiewoningen
4.13.2.
Partijen hebben de taxatierapporten over en weer gemotiveerd betwist. Daarom ligt het in de rede om de (subsidiaire) suggesties van partijen te volgen en de bedrijfswaarde van de recreatiewoningen en het parkeerterrein te laten vaststellen door een door de rechtbank te benoemen deskundige. Daarvóór dient eerst nog te worden beslist over de aan de deze deskundige mee te geven uitgangspunten. Daartoe zal de rechtbank een mondelinge behandeling met partijen gelasten. Beide partijen kunnen in ieder geval reageren op de volgende vragen:
Hoeveel m2 beslaat het gehele parkeerterrein?
Welk deel is bestraat en welk deel grasland?
Is er wel of geen vergunning? Zo ja, dan dient die in het geding te worden gebracht.
Welke deskundige zou in aanmerking kunnen komen om door de rechtbank te worden benaderd?
Kapitaal vennoten
4.13.3.
Deze blijkt uit de slotbalans per 30 september 2018. De rechtbank zal hierbij ten laste van [V] nog rekening houden met een bedrag van € 73.145,40 (opgenomen door [V]) en € 4.470,- (cursus hoefkappen).
Stille reserves.
4.13.4.
Dit bedrag hebben partijen ten gunste van [K] vastgesteld op € 767.176,-.”
2.2.
[K] heeft in zijn akte van 17 januari 2023 de rechtbank verzocht terug te komen van haar beslissing, zoals hiervoor onder 4.13.1 weergegeven en een derde deskundige te benoemen, die alsnog een taxatie zou kunnen verrichten. De rechtbank is met [V] van oordeel dat dat niet dezelfde deskundige kan zijn, als de deskundige die de toename van de waarde van de vof moet gaan vaststellen. De rechtbank ziet ook daarom geen aanleiding om terug te komen van haar eerdere bindende eindbeslissing.
Voor het verzochte tussentijds openstellen van hoger beroep tegen deze beslissing ziet de rechtbank ook geen aanleiding, vooral gelet op de enorme vertraging in de procedure die dat zou opleveren en mede gelet op de eindfase, waarin de procedure in eerste aanleg zich nu bevindt.
2.3.
In zijn akte van 15 maart 2023 heeft [K] opnieuw de beslissingen van de rechtbank betwist. Ook daarin ziet de rechtbank geen aanleiding terug te komen van eerdere beslissingen.
Het parkeerterrein
2.4.
Onderstaand een afbeelding van bovenaf van een deel van kadastraal perceel 1333.
2.4.1.
[K] heeft voldoende onderbouwd dat gedeelte nummer 1 het hele jaar is opengesteld en beschikbaar is om te parkeren. Dit is het deel dat geheel of gedeeltelijk is verhard met klinkers. Beide partijen hebben zich uitgelaten over de oppervlakte van dit gedeelte. De berekeningen komen grotendeels overeen. De rechtbank zal voor de eenvoud de oppervlakte van dit deel van het parkeerterrein vaststellen op 4.400 m2.
2.4.2.
Partijen zijn het gelet op hun verklaringen ter zitting ook grotendeels eens over het maximum aantal auto’s dat op dit gedeelte kan worden geparkeerd. De rechtbank stelt dat aantal vast op 150 auto’s.
2.4.3.
[K] heeft ook voldoende onderbouwd dat het gedeelte met nummer 4 nooit wordt en ook nooit is gebruikt voor het parkeren. Voor de bepaling van de toename van de waarde van het parkeerterrein tussen 2013 en 2018 kan dit deel daarom verder buiten beschouwing blijven.
2.4.4.
De perceelsgedeelten 2 en 3 samen beslaan een oppervlakte van 20.768 m2. Vast staat dat deze gedeelten slechts af en toe voor publiek worden opengesteld, namelijk wanneer het aanbod groter is dan mogelijk op gedeelte 1 kan worden geparkeerd. Partijen zijn het er niet over eens hoeveel auto’s op gedeelten 2 en 3 zouden kunnen worden geparkeerd. [V] stelt dat er in totaal 1.500 auto’s op het parkeerterrein (gedeelten 1 tot en met 4) kunnen parkeren. Dit zou onder meer blijken uit haar producties 9 en productie 10 (Structuurvisie [C] 2014). [K] betoogt dat er feitelijk niet meer dan 1.100 auto’s kunnen worden geparkeerd.
2.4.5.
Gedeelten 2 en 3 zijn niet verhard en er zijn geen voorzieningen (zoals slagboominstallaties, parkeerautomaat etc.) aangebracht, zoals op gedeelte 1. Uit de door [V] overgelegde stukken (TU Delft) blijkt dat voor haaks parkeren voor de parkeervakken zelf een ruimte van 12,5 m2 voldoende is. Op het parkeerterrein moet ook veilig kunnen worden gereden en moet in- en uit de ‘vakken’ kunnen worden geparkeerd. Uit dezelfde publicatie leidt de rechtbank af dat daarvoor 25 m2 nodig is, maar dat die norm niet altijd hoeft te kloppen. Rekening houdend met de omstandigheden in deze zaak (grasveld), zal de rechtbank van een gemiddelde van 20 m2 per parkeerplaats uitgaan. Voor gedeelten 2 en 3 kan daarom worden uitgegaan van de mogelijkheid dat er op drukken dagen maximaal (20.768 : 20 =) 1.038 auto’s kunnen worden geparkeerd.
2.4.6.
Uit de stukken is gebleken dat er geen vergunning voor het parkeerterrein is. Er is een bestemmingsplan Parkeren op 31 mei 2018 vastgesteld, zoals blijkt uit productie 13 van [V].
Deskundige
2.5.
Ter zitting is met partijen besproken welke deskundige eventueel benoemd zou kunnen worden. [K] heeft de heer [S] voorgesteld. Verder heeft [K] in de akte van 15 februari 2023 benadrukt dat de te benoemen deskundige moet zijn aangesloten bij het Nederlands Instituut voor Register Valuators (NiRV). [V] heeft ter zitting meerdere namen van deskundigen genoemd, waaronder de heer [B]. De heer [B] is in het verleden door de (voormalig) familierechtadvocaat van [K] voorgesteld als mogelijke deskundige, aldus [V].
2.6.
De rechtbank zal overgaan tot benoemen van de heer [B] van RSM Netherlands Evaluent B.V. als deskundige. Hij is aangesloten bij het NiRV.
Vraagstelling
2.7.
[K] heeft in de akte van 15 februari 2023 diverse vragen voorgesteld om de deskundige te stellen. Vragen 1 en 2 en de daarbij behorende subvragen stellen door de rechtbank genomen beslissingen ter discussie en zullen daarom niet worden overgenomen. Vragen 3 en 4 zullen worden verwerkt.
2.8.
[V] heeft geen vragen voorgesteld, maar slechts verzocht aan de deskundige op te dragen de vof te waarderen op een winst- en toekomstgerichte methode en niet slechts op basis van de intrinsieke waarde.
2.9.
Aan de deskundige zullen de vragen ter beantwoording worden voorgelegd, zoals deze hierna onder “De Beslissing” worden vermeld. Het is daarbij aan de deskundige overgelaten welke wijze van waardering naar zijn deskundig oordeel het beste past in dit geval.
De rechtbank vat kort samen welke uitgangspunten daarbij gelden.
  • [V] is op 1 januari 2013 toegetreden tot een bestaande vennootschap, waarin [K] al vennoot was
  • Na onderling overleg is [V] op 30 september 2018 uit de vennootschap getreden en heeft [K] de vennootschap voortgezet
  • De vof dient op basis van de slotbalans in de verhouding 50/50 te worden verdeeld, na aftrek van het bedrag van € 767.176,- aan stille reserves dat aan [K] toekomt
  • [L] heeft een taxatie van de onderneming per 30 september 2018 gemaakt op dezelfde wijze als dat in 2013 was gedaan bij de toetreding van [V]
  • De bedrijfswaarde van de recreatiewoningen en het parkeerterrein zijn in die beide taxaties niet bepaald
  • De toename van deze waarde tussen 1-1-2013 en 30-9-2018 dient tussen beide partijen gelijkelijk te worden verdeeld
  • Perceelsgedeelte 1 van het parkeerterrein wordt het hele jaar door dagelijks gebruikt. Op dit gedeelte is ruimte voor 150 auto’s
  • Perceelsgedeelten 2 en 3 worden alleen opengesteld op drukke dagen, wanneer op gedeelte 1 onvoldoende ruimte is. Op deze gedeelten is ruimte voor 1.038 auto’s
  • Perceelsgedeelte 4 wordt niet gebruikt om te parkeren.
Voorschot
2.10.
De deskundige heeft desgevraagd aangegeven dat hij zijn kosten begroot op een bedrag van € 18.150,- inclusief btw.
2.11.
Bij e-mail van 9 mei 2023 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat de heer [B] bereid is gevonden om het onderzoek te verrichten en dat de deskundige zijn kosten heeft begroot op € 18.150,- inclusief btw. Ook heeft de rechtbank de algemene voorwaarden van de deskundige meegestuurd. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren. Beide partijen hebben aangegeven geen inhoudelijk bezwaar te hebben. De hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige wordt dus gesteld op een bedrag van
€ 18.150,- inclusief btw.
2.12.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de eisende partij moet worden gedeponeerd. In deze zaak zijn beide partijen eisende partij, omdat [V] een eis in reconventie heeft ingesteld. Beide (resterende) vorderingen zien ook op de verdeling van het vermogen van de vof, waarover aan de deskundige vragen zullen worden gesteld.
2.13.
De inhoud van artikel 6 van de intentieovereenkomst tussen partijen leidt niet tot een ander oordeel. Allereerst ziet dat artikel vooral op de afwikkeling direct na beëindiging van de vof, waarvan [V] nog een van de vennoten was. Inmiddels is het 4½ jaar later en is [V] al lang geen vennote meer. Bovendien wordt in het artikel tot uitgangspunt genomen dat de kosten door de vennoten gezamenlijk worden gedragen.
2.14.
De kosten van het voorschot van de deskundige zullen dus door beide partijen voor gelijke delen moeten worden gedragen. De rechtbank passeert het subsidiaire verzoek van [V] om te bepalen dat ’s Rijks kas haar een lening verstrekt ter hoogte van het door haar te betalen voorschot.
Ten slotte
2.15.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.16.
Gelet op het voorgaande zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen, met inachtneming van wat hiervoor onder 2.9 is overwogen:
Kunt u op basis van de in het geding gebrachte stukken een oordeel vormen over de bedrijfswaarde van de vof per 1 januari 2013?
Zo ja, wat is die waarde?
Kunt u op basis van de in het geding gebrachte stukken een oordeel vormen over de bedrijfswaarde van de vof per 30 september 2018?
Zo ja, wat is die waarde?
De rechtbank is op basis van de stellingen van partijen uitgegaan van de onderdelen parkeerterrein en recreatiewoningen om de bedrijfswaarde van de vof vast te stellen. Volgen er naar uw oordeel uit de overgelegde stukken nog andere onderdelen die de bedrijfswaarde positief of negatief beïnvloeden?
Zo ja, welke zijn dat en kunt u een oordeel geven wat de ontwikkeling van die waarde vanaf 1-1-2013 tot 30-9-2018 is geweest?
Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de verdere beslissingen in deze zaak van belang kunnen zijn?
3.2.
benoemt tot deskundige:
De heer [B] RA
werkzaam bij RSM Netherlands Evaluent B.V.
Correspondentieadres: Postbus 36310
1020 MH Amsterdam
Bezoekadres: Mt. Lincolnweg 40
1033 SN Amsterdam
Telefoon: 020 6352000
Mobiel: 06 22388710
e-mailadres: [B]@rsmnl.nl
het voorschot
3.3.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op het door de deskundige begrote bedrag van € 18.150,- inclusief btw,
3.4.
bepaalt dat beide partijen € 9.075,- (de helft van het voorschot) dienen over te maken binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.5.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
3.6.
bepaalt dat [K] het procesdossier in de hoofdzaak (dus niet de stukken van het incident) in afschrift aan de deskundige moet toesturen,
3.7.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.8.
wijst de deskundige erop dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te namen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
  • de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen,
  • de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
3.9.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
3.10.
draagt de deskundig op om uiterlijk drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
3.11.
wijst de deskundige erop dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.12.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.13.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van 4 oktober 2023,
3.14.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
  • indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken of
  • na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [K] op een termijn van vier weken,
3.15.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad,
3.16.
houdt alle beslissingen voor het overige aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op
24 mei 2023.