ECLI:NL:RBNHO:2023:5208

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
HAA 22/2239
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen gedeeltelijke afwijzing van een handhavingsverzoek inzake overlast door dieren van de buurman

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn handhavingsverzoek, dat hij had ingediend vanwege overlast door de wijze waarop zijn buurman, derde-partij, zijn dieren houdt. Eiser stelt dat hij hinder ondervindt van geluid, geur en ongedierte door de aanwezigheid van verschillende dieren op het perceel van de buurman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de buurman op het moment van de handhaving 2 pony’s, 10 of 11 geiten, 1 schaap met 2 lammetjes, 12 kippen, eenden en een hond hield. De rechtbank oordeelt dat het houden van deze dieren niet in strijd is met de bestemming 'Wonen', omdat het gaat om hobbymatig houden van dieren en er geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten. De rechtbank concludeert dat de maatregelen die door de gemeente zijn opgelegd, voldoende zijn om de overlast te beperken. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de opheffing van de last onder bestuursdwang, die was opgelegd aan de buurman. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en wijst erop dat de situatie op het perceel van de buurman niet in strijd is met de woonbestemming, mede gezien de agrarische omgeving en de aard van de activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2239

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.A. de Boer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder
(gemachtigde: A. van Splunter).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats] (derde-partij).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn handhavingsverzoek naar aanleiding van de ondervonden hinder van de buurman (derde-partij).
Op 30 september 2021 heeft verweerder een deel van het handhavingsverzoek toegewezen en een last onder bestuursdwang aan derde-partij opgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 15 maart 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft hiertegen beroep ingediend.
Op 12 mei 2022 is de opgelegde last onder bestuursdwang door verweerder opgeheven.
Verweerder heeft op 13 april 2023 een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft op 28 oktober 2022 gereageerd op het beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn echtgenote en de gemachtigde van eiser. Namens verweerder waren de gemachtigde van verweerder en M. Scholte aanwezig. Derde-partij was aanwezig met zijn drie kinderen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het handhavingsverzoek heeft kunnen afwijzen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten.
2.1
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser woont aan de [adres 1] in [plaats] , zijnde een twee-onder een kap woning.
2.2
De directe buurman, derde-partij, woont aan de [adres 2] in [plaats] en hield op het moment dat de last onder bestuursdwang werd opgelegd op zijn perceel 2 pony’s, 10 of 11 geiten, 1 schaap met 2 lammetjes, 12 kippen, eenden en een hond.
2.3
Op het perceel van derde-partij is het bestemmingsplan “Luchthaven 2013” van toepassing met de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Tuin’. Het perceel is 1000 vierkante meter (m2) groot, waarvan 218 m2 aan woonoppervlak. Het perceel is gesitueerd binnen de bebouwde kom maar grenst aan gronden met de bestemming ‘agrarisch’.
2.4
Eiser heeft op 29 april 2021 bij verweerder een handhavingsverzoek ingediend. Hij stelt al enige jaren geluidsoverlast, geuroverlast en overlast van muizen, vliegen en ratten te ondervinden door de wijze waarop derde-partij zijn dieren houdt. Hij stelt hierdoor gezondheidsklachten en stress te ervaren.
2.5
Op 22 juli 2021 hebben toezichthouders van verweerder het perceel van derde-partij geïnspecteerd.
2.6
Op 1 september 2021 heeft verweerder derde-partij geïnformeerd dat het voornemen bestaat om hem een last onder bestuursdwang op te leggen. Tijdens de controle van de toezichthouders is (onder andere) geconstateerd dat:
- het terrein vol staat met (bouw)materialen, afval en voer voor de dieren zoals balen hooi en een aanhanger met kratten met winterwortels. Meerdere materialen zijn door de weersinvloeden dusdanig verslechterd dat dit als afval kan worden beschouwd;
- op het terrein en in de schuren is een opslag in de vorm van fietswrakken (+/- 100) en er worden twee auto’s (wrakken) worden gebruikt als opslagruimte;
- de panden en schuren liggen vol met opgeslagen spullen, zodat die niet te betreden zijn. Ook hier hebben de weersinvloeden vat op gehad zodat de spullen als afval beschouwd kunnen worden;
- op verschillende plaatsen zijn dieren aanwezig / gehuisvest, zowel buiten als binnen. Ook lopen dieren los op het terrein;
- in de woning zijn erg veel spullen opgeslagen waardoor de doorgang in de woning beperkt is. De woning is erg vervuild en mogelijk is daar ook ongedierte gehuisvest;
- in de woning zijn geen rookmelders.
Derde-partij dient daarom verschillende maatregelen te treffen zoals het verwijderen van spullen en materialen van zijn erf die niet bruikbaar zijn, het voer voor de dieren deugdelijk en afgeschermd opslaan zodat er geen ongedierte bij kan en hij dient de uitwerpselen, restanten van eten, fietswrakken en autowrakken te verwijderen.
2.7
Op 30 september 2021 is de last onder bestuursdwang aan derde-partij opgelegd. Er zijn strijdigheden geconstateerd met de Woningwet, het Bouwbesluit 2012, het bestemmingsplan “Luchthaven 2013”, en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Derde-partij heeft tot 19 november 2021 de tijd gekregen om de geconstateerde strijdigheden op te heffen.
2.8
Op 30 september 2021 heeft verweerder eiser geïnformeerd over de opgelegde last onder bestuursdwang. Het handhavingsverzoek van eiser wordt daarom deels toegewezen. De staat waarin de toezichthouders het terrein aan de [adres 2] aantroffen was gevaarlijk en ongezond. Op het houden van dieren gaat verweerder echter, vooralsnog, niet handhaven. Er is in dit geval geen sprake van het bedrijfsmatig of professioneel houden van dieren in een woongebied. Verweerder is van mening dat het houden van dieren op deze schaal, mede gelet op de omvang van het perceel, het karakter van het gebied en de tijd dat er al dieren worden gehouden, zich verdraagt met de woonbestemming Dat is wel onder de voorwaarde dat derde-partij aan de opgelegde last voldoet. Verweerder verwacht daarmee dat (eventuele) geur- en geluidsoverlast en het aantrekken van ongedierte tot het verleden behoort.
2.9
Eiser heeft tegen de gedeeltelijke afwijzing van het handhavingsverzoek bezwaar gemaakt. Hij stelt (samengevat) dat het hobbymatig houden van dieren in dit geval niet passend is binnen de woonbestemming. Eiser verwijst naar een uitspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 september 2018.
2.1
Verweerder heeft op 2 december 2021 de begunstigingtermijn van de last onder bestuursdwang verlengd tot 1 februari 2022.
2.11
Op 21 januari 2022 heeft de Omgevingsdienst Noord Holland Noord een advies uitgebracht aan verweerder naar aanleiding van de vraag of bij derde-partij sprake is van een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer. Het advies luidt (samengevat) dat in casu sprake is van een hobby en niet van bedrijfsmatige activiteiten door derde-partij op zijn perceel. Er is ook geen sprake van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit.
2.12
Op 17 februari 2022 hebben toezichthouders van verweerder geconcludeerd dat de in de last onder bestuursdwang geconstateerde overtredingen door derde-partij binnen de daarvoor gestelde termijn zijn beëindigd.
2.13
Op 28 februari 2022 heeft de bezwaaradviescommissie verweerder geadviseerd om het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren. De commissie neemt het advies van de Omgevingsdienst over. Overwogen wordt dat het perceel is gesitueerd in een woonwijk binnen de bebouwde kom van de gemeente Den Helder. De achtertuin van het perceel grenst aan gronden met een agrarische bestemming. Het aantal woningen in de nabije omgeving is klein en de percelen hebben een relatief groot oppervlak. Er is in dit geval geen sprake van het bedrijfsmatig houden van dieren in een woongebied. Het houden van dieren op deze schaal, mede gelet op de omvang van het perceel en het bij de woning behorende erf, het karakter van het gebied en de tijd dat er al dieren worden gehouden, verdraagt zich in dit geval met de woonbestemming. Ten aanzien van de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling wordt gesteld dat elke zaak op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. De Afdeling heeft in andere uitspraken juist geoordeeld dat het houden van dieren niet in strijd met de woonbestemming is.
2.14
Verweerder heeft in het bestreden besluit het advies van de commissie bezwaarschriften overgenomen en het besluit van 30 september 2021 in stand gelaten.
2.15
Op 12 mei 2022 heeft verweerder derde-partij bericht dat het handhavingsdossier wordt gesloten en het dwangsombesluit (de rechtbank begrijpt: last onder bestuursdwang) wordt opgeheven omdat de geconstateerde overtredingen zijn beëindigd. Aangezien derde-partij heeft aangegeven nog meer te willen opruimen en verweerder gevraagd heeft om het erf opgeruimd en veilig te houden, acht verweerder het wel noodzakelijk om ook na sluiting van het handhavingsdossier te blijven controleren. Deze controles zullen driemaandelijks plaatsvinden.
2.16
Eiser heeft tegen de opheffing van de last onder bestuursdwang geen bezwaar gemaakt.
Wat is in geschil?
3. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het houden van de dieren door derde-partij op het perceel in strijd is met de bestemming ‘Wonen’ en of de door verweerder aan derde-partij opgelegde last onder bestuursdwang wel verstrekkend genoeg was.
Wat stelt eiser?
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte hun handhavingsverzoek ten aanzien van het houden de dieren heeft afgewezen. Het houden van dieren is niet in overeenstemming met de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Tuin’. Het houden van dieren heeft een structureel karakter. De toezichthouders hebben tijdens de controle geconstateerd dat de dieren op verschillende plaatsen op het perceel aanwezig en gehuisvest zijn, zowel binnen als buiten. Ook lopen dieren los rond op het terrein. Het is een feit van algemene bekendheid dat van het houden van dieren op deze wijze een bepaalde mate van geur- en geluidsoverlast uitgaat als er geen speciale maatregelen worden getroffen om die overlast te voorkomen. Uit de foto’s die eiser bij het handhavingsverzoek heeft overgelegd, blijkt dat uitwerpselen van de dieren en etensresten overal op het erf aanwezig zijn en niet regelmatig worden opgeruimd. Ondanks de opgelegde last onder bestuursdwang verandert er nagenoeg niets. Eiser ziet dat de rommel en vuiligheid en het aantal te houden dieren weer toeneemt. Ook wijst eiser er op dat het perceel van derde-partij gesitueerd is in een woonwijk, binnen de bebouwde kom. De aangrenzende percelen hebben allemaal een woonfunctie. De achtertuinen van de percelen grenzen aan gronden met een agrarische bestemming. Ten slotte wijst eiser nogmaals op een uitspraak van de Afdeling van 5 september 2018 waarin het houden van dieren wel in strijd met de woonbestemming werd geacht, gezien de continuïteit, de aard en de omvang. De Afdeling woog mee dat het om een perceel in een woonwijk ging, dat de dieren zowel in- als uitpandig werden gehouden en dat de dieren vrij waren om zich over het gehele perceel te bewegen. Deze zaak is casuïstisch gezien nagenoeg gelijkluidend.
De reactie van derde-partij
5. Derde-partij heeft in reactie op het beroep het volgende naar voren gebracht. Voorop wordt gesteld dat eiser al meer dan tien jaar naast hem woont en nog nooit over overlast heeft geklaagd. Hij vermoedt dat de relatie is verslechterd omdat hij niet wilde meewerken aan het plaatsen van een nieuwe schutting. Nadat verweerder in 2021 heeft gecontroleerd, heeft hij maatregelen getroffen en zijn erf in voldoende mate opgeruimd om te voldoen aan de eisen die zijn gesteld. Er is toen ook niet gesproken over de hoeveelheid van zijn dieren.
Het perceel ligt niet in een woonwijk maar is landelijk gelegen. De woning op het perceel is zijn ouderlijk huis. Zijn vader hield al hobbymatig verschillende dieren en hij heeft die hobby voortgezet. Er is geen sprake van een bedrijfsmatige activiteit met een commercieel doel. De uitspraak van de Afdeling waar eiser naar verwijst, ziet op een andere situatie namelijk het beëindigen van een (bedrijfsmatige) agrarische bedrijf. Dat is hier niet het geval. Ook ontkent derde-partij dat zijn dieren lawaai maken of dat er stankoverlast is. Het voer voor de dieren wordt in afgesloten tonnen opgeslagen en vers voer wordt afgedekt. Als er ongedierte op af komt, treft hij direct maatregelen. Zijn perceel is 1000 m2 groot en grenst maar aan een zijde aan een woning en deze staat op het perceel van eiser. Ten slotte heeft derde-partij ter zitting nog aangegeven dat hij naar aanleiding van de klachten van de buren, geen mesthoop meer op zijn terrein heeft maar de mest meteen afvoert.
De reactie van verweerder
6. Verweerder stelt vast dat tijdens de controle van de toezichthouders op 22 juli 2021 op het perceel van derde-partij is geconstateerd dat de staat van het terrein gevaarlijk en ongezond was. Daarom is besloten handhavend op te treden. De toezichthouders hebben toen ook geconstateerd dat op diverse plekken op het terrein dieren zijn gehuisvest en sommige dieren ook vrij rondlopen. De dieren zagen er goed uit. Ook de verblijven van de dieren zagen er schoon uit en waren voorzien van vers hooi en stro. Achter op het terrein is een buitenruimte waar de pony’s kunnen rondlopen. Deze ruimte was vrij van uitwerpselen. Verweerder acht het aantal dieren passend binnen een woonbestemming. In tegenstelling tot de zaak waar eiser aan refereert, zijn de dieren gehuisvest in daarvoor geëigende hokken en verblijven, met uitzondering van de kippen die zich vrij over het perceel bewegen. Ook is de door eiser aangegeven oorzaak van overlast van ongedierte niet specifiek toe te rekenen aan het houden van dieren op het perceel van derde-partij. Volgens de Nederlandse Vereniging van Plaagdierenmanagement Bedrijven (NVPB) neemt het aantal meldingen van overlast door dieren (ratten, muizen, mollen en geleedpotigen) elk jaar toe. Dit komt grotendeels door de veranderingen van het klimaat. Ten slotte bevatte de opgelegde last onder bestuursdwang voldoende maatregelen om aan eventuele overmatige geur en overlast een einde te maken. Tijdens een recente controle is door de toezichthouder geen geuroverlast geconstateerd. De last onder bestuursdwang is ook per 12 mei 2022 opgeheven omdat derde-partij de strijdigheid binnen de begunstigingstermijn heeft opgeheven.
De beoordeling van de rechtbank
7.1
Op grond van vaste rechtspraak [2] van de Afdeling dient de vraag of het gebruik van een perceel strijdig is met de geldende woonbestemming, te worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat specifieke gebruik, gezien zijn aard, omvang en intensiteit, heeft. Hierbij dient de aard van de omgeving en de relatie van het perceel tot het buitengebied te worden betrokken. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is, dat deze niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het betrokken perceel, aldus de Afdeling.
7.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het houden van dieren op het perceel, zoals derde-partij dat ten tijde van het bestreden besluit deed, niet in strijd is met de bestemming ‘Wonen’.
7.2.1
Ten aanzien van de omvang, intensiteit en aard overweegt de rechtbank als volgt. Uit het opnamerapport van het bezoek van de toezichthouders aan het perceel van derde-partij op 22 juli 2021 blijkt dat derde-partij op dat moment 2 pony’s, 10 of 11 geiten, 1 schaap met 2 lammetjes, 12 kippen, eenden en een hond op het perceel hield. Niet in geschil is dat deze dieren enkel hobbymatig door derde-partij worden gehouden. Evenmin is in geschil dat het houden van verschillende dieren, zoals derde-partij dat doet, al decennialang plaatsvindt op het perceel. De ouders van derde-partij waren de vorige bewoners van het perceel en hielden ook op vergelijkbare wijze verschillende dieren. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat toen hij in 2004 zijn woning kocht, derde-partij ook dieren op het perceel hield.
7.2.2
Ten aanzien van de wijze waarop de dieren worden gehouden, is tijdens het bezoek van 22 juli 2021 geconstateerd door de toezichthouders dat de meeste dieren werden gehuisvest in een schuur op het terrein. Alleen de kippen liepen los rond. Hierdoor is deze situatie niet vergelijkbaar met de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 5 september 2018. Uit de bij het opnamerapport gevoegde foto’s van de situatie op het perceel blijkt niet dat de stallen in de schuur vies waren en evenmin is dit door de toezichthouders geconstateerd. De dieren zagen er goed uit, voor zover de toezichthouders als ‘niet deskundigen’ dat konden beoordelen. Op het terrein lag op verschillende plaatsen voer in tonnen, maar ook balen hooi en in een aanhanger en kratten lagen wortelen. De wortelen en het voer in tonnen werden niet op een juiste wijze afgedekt. Aan de achterzijde van het terrein bevond zich een buitenruimte voor de pony’s met zand. Deze paddock bevatte geen uitwerpselen. Er is ook geen stank of geuroverlast door het houden van dieren geconstateerd.
Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de wijze waarop de dieren worden gehouden geen aanleiding hoeven zien om dat ten tijde van het bestreden besluit in strijd met de woon- bestemming te achten.
7.2.3
Ten aanzien van de omgeving en de relatie van het perceel tot het gebied, overweegt de rechtbank als volgt. Het perceel van derde-partij grenst aan de achterzijde aan grond met een agrarische bestemming. Aan twee andere zijden grenst het perceel aan een weg dan wel een sloot. Derde-partij heeft enkel aan een zijde buren, namelijk eiser. Het perceel van derde-partij is relatief groot namelijk 1000 m2, waarvan 218 m2 aan woonoppervlak. Het perceel bevindt zich aan het eind van een lint met bebouwing, maar de verdere omgeving is agrarisch. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat in de directe omgeving van het perceel bij verschillende woningen ook paarden, geiten en kippen, worden gehouden. Het aantal woningen in deze lintbebouwing is klein en de percelen zijn relatief groot. Gelet op de omvang en de locatie van het perceel, verdraagt het houden van dieren zich naar het oordeel van de rechtbank daarom ook met de woonbestemming.
8. De rechtbank is concluderend van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om in de opgelegde last onder bestuursdwang ook op te nemen dat derde-partij geen, dan wel minder dieren mag houden. Door in de last te eisen dat derde-partij het voer voor de dieren afgedekt opslaat, hij de voedselresten opruimt en de uitwerpselen verwijdert, kon verweerder verwachten dat de mogelijke overlast voor eiser beëindigd zou worden. Daarbij is van belang dat sprake is van een ex-tunc toets oftewel dat het toets moment het bestreden besluit is. Dat de situatie op het perceel van derde-partij nadien weer is verslechterd en een nieuw handhavingsverzoek door eiser is ingediend, leidt niet tot een ander oordeel omdat dit een nieuwe situatie betreft die nu niet voorligt. Verweerder zal op het nieuwe handhavingsverzoek moeten beslissen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2587.