ECLI:NL:RBNHO:2023:5216

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
10070447
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van partneralimentatie en fiscale vordering na echtscheiding met bewindvoering

In deze zaak vordert de vrouw, na haar echtscheiding van de man, betaling van partneralimentatie en een fiscale vordering. De vrouw stelt dat de man zijn verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant niet is nagekomen, terwijl de man aanvoert dat hij de bedragen niet ineens kan betalen en dat de vrouw een aangeboden betalingsregeling had moeten accepteren. De man is inmiddels onder bewind gesteld, waardoor de bewindvoerder als formele procespartij is opgetreden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder de verschuldigde partneralimentatie en de helft van de fiscale vordering aan de vrouw moet betalen. De kantonrechter oordeelt dat de vrouw niet onrechtmatig heeft gehandeld door de betalingsregeling van de man niet te accepteren, en dat zij recht heeft op de gevorderde bedragen. De vordering tot betaling van de definitieve belastingaanslag wordt afgewezen, evenals de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 10070447 \ CV EXPL 22-5127
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van
[de vrouw],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. M.J. van der Vlis,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Borgstaete B.V.
in hoedanigheid van bewindvoerder van
[de man],
gevestigd te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna respectievelijk te noemen: de bewindvoerder en de man,
gemachtigde: mr. M. Verkijk.
De zaak in het kort
De vrouw en de man zijn gescheiden. Zij hebben in het echtscheidingsconvenant afspraken gemaakt (onder meer) over partneralimentatie en fiscale vorderingen. Volgens de vrouw is de man deze gemaakte afspraken niet nagekomen en is hij haar geld verschuldigd.
Volgens de man kan de vrouw de verschuldigde bedragen niet ineens opeisen. Hij kan dat niet betalen. De vrouw had de door hem aangeboden betalingsregeling moeten accepteren. Omdat ze dat niet gedaan heeft, moeten de vorderingen worden afgewezen, zegt hij.
De man is in de loop van deze procedure onder bewind gesteld.
De kantonrechter stelt eerst vast dat de bewindvoerder van de man de formele procespartij is geworden en is verschenen. De kantonrechter komt verder tot de conclusie dat de bewindvoerder de gevorderde partneralimentatie en de helft van de door de man ontvangen teruggave Inkomstenbelasting aan de vrouw moet betalen. De vrouw heeft namelijk niet onrechtmatig en/of in strijd met de redelijkheid en billijkheid gehandeld door de door de man aangeboden betalingsregeling niet te accepteren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 november 2022;
- het e-emailbericht van de vrouw van 2 januari 2023, met als bijlage de oproepingsbrief aan de bewindvoerder van 14 december 2022;
- het e-mailbericht van mr. Verkijk van 5 januari 2023, met als bijlage een email-bericht van de bewindvoerder aan mr. Verkijk van 3 januari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen waren gehuwd sinds 16 juni 2020. Op 4 juni 2021 hebben partijen een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Limburg. Bij beschikking van 18 juni 2021 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant deel uitmaakt van de beschikking. Deze beschikking is op 2 juli 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In het echtscheidingsconvenant is (onder meer) opgenomen dat partijen zijn overeengekomen
- dat de man aan de vrouw gedurende zes maanden op de 28e van de maand een partneralimentatie van € 250,- bruto per maand betaalt en dat die verplichting ingaat op de datum van ontbinding van het huwelijk (1.2.3., 1.2.4. en 1.5.2 van het echtscheidingsconvenant);
- dat fiscale vorderingen en schulden voor (onder meer) de Inkomstenbelasting Premie volksverzekering tot de peildatum bij helfte worden verdeeld (2.10.1 van het echtscheidingsconvenant). Als peildatum geldt volgens (2.2. van) het echtscheidingsconvenant de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank.
2.3.
Bij aanslag van 8 mei 2021 heeft de Belasting de definitieve aanslag Inkomstenbelasting Premie volksverzekering 2020 (hierna: IB 2020) van de man vastgesteld op: te ontvangen € 1.610,-
2.4.
Bij brieven van 19 oktober 2021 en 1 november 2021 heeft de vrouw de man verzocht om de betalingsverplichting te voldoen. Bij brief van 6 januari 2022 verzocht de vrouw de man zo spoedig mogelijk over te gaan tot betaling van de verschuldigde partneralimentatie.
2.5.
Op 2 februari 2022 heeft de man de vrouw bericht de verschuldigde partneralimentatie niet ineens kunnen betalen en heeft hij de vrouw verzocht of zij akkoord kan gaan met een maandelijkse betaling van € 50,- bruto per maand, ingaande 1 maart 2022. De vrouw is hiermee niet akkoord gegaan en heeft de man een betalingsvoorstel van € 150,- bruto per maand gedan. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de betalingsregeling.
2.6.
Op 24 augustus 2022 heeft de vrouw de man gedagvaard.
2.7.
Bij beschikking van een andere kantonrechter in deze rechtbank van 16 september 2022 zijn de goederen die (zullen) behoren aan de man onder bewind gesteld tot 27 augustus 2027 en is de besloten vennootschap Borgstaete B.V. tot bewindvoerder benoemd.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert - samengevat - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de man aan haar de niet betaalde partneralimentatie van 1.500,- bruto moet betalen te vermeerderen met de wettelijke rente van 2%;
II. te bepalen dat de man de definitieve belastingaanslag over 2021 moet overdragen;
III. te bepalen dat de man de helft van de fiscale vordering zal betalen aan haar conform artikel 2.10.1 van het convenant;
IV. te bepalen dat bij niet overleggen van de definitieve fiscale aanslag de vordering ten behoeve van de vrouw wordt vastgesteld op een bedrag van € 800,- te vermeerderen met de wettelijke rente van 2%;
V. de man de proceskosten moet betalen;
VI. de man de buitengerechtelijke incassokosten moet betalen.
3.2.
De vrouw legt daaraan, kort gezegd, ten grondslag dat de man tekort is geschoten in de nakoming van de afspraken die partijen hebben gemaakt in het echtscheidingsconvenant.
3.3.
Tegen de vorderingen van de vrouw wordt gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wie is de formele gedaagde procespartij?
4.1.
Bij genoemd tussenvonnis (onder 1.1.) heeft de kantonrechter in deze rechtbank geoordeeld dat de man vanaf het moment van de onderbewindstelling niet langer bevoegd is om zelfstandig als procespartij op te treden. De vrouw is - als meest gerede partij - in de gelegenheid gesteld om de bewindvoerder bij aangetekende brief in het geding op te roepen voor de rolzitting van 28 december 2022, waarbij de bewindvoerder in de gelegenheid wordt gesteld i) te laten weten of zij als formele procespartij de procedure van de man wil overnemen en ii) of zij de reeds ingediende conclusie van dupliek van 2 november 2022 wil overnemen of iii) een andere conclusie van dupliek te nemen vóór of uiterlijk op genoemde terechtzitting.
4.2.
De vrouw heeft de bewindvoerder van de man bij (gewone) brief van 14 december 2022 opgeroepen voor de rolzitting van 28 december 2022. In het e-mailbericht van 3 januari 2023 (onder 1.1.), met als bijlagen een kopie van het tussenvonnis van de kantonrechter van 30 november 2022 (hierna: het tussenvonnis) en de oproepingsbrief, heeft de bewindvoerder aan mr. Verkijk bericht: “ In aanvulling op onderstaande mail bevestig ik zeker dat wij de procedure van de heer [de man] niet zullen overnemen en dat wij akkoord gaan dat u de zaak verder zal behandelen. Wij zijn het eens met de conclusie van dupliek zoals die door u is ingediend.” In het e-mailbericht van 5 januari 2023 (onder 1.1.) heeft mr. Verkijk de kantonrechter onder meer geschreven dat het bericht van de bewindvoerder niet geheel conform het verzoek is dat zij heeft gedaan, namelijk haar formeel te machtigen, maar dat zij meent dat de bedoeling van de bewindvoerder toch duidelijk is en dat het de wens van de bewindvoerder is dat zij namens hen/cliënt de procedure voortzet.
4.3.
Uit zojuist genoemd e-mailbericht van de bewindvoerder blijkt dat de oproeping haar heeft bereikt en dat zij op de hoogte is van deze procedure en het tussenvonnis. De kantonrechter is gelet daarop van oordeel dat de bewindvoerder (in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [de man]) op de juiste wijze in het geding is opgeroepen in deze procedure en daarom neemt de bewindvoerder de plaats in van de man als formele procespartij. De kantonrechter begrijpt de reactie van de bewindvoerder van 3 januari 2023 als door mr. Verkijk geduid, namelijk dat de bewindvoerder ermee instemt dat
mr. Verkijk de procedure namens de bewindvoerder (in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [de man]) voortzet, waarbij ook is ingestemd met de eerder ingediende conclusie van dupliek. De bewindvoerder is daarmee dus ook verschenen en heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan haar mededeling “ dat zij de procedure niet zal overnemen”.
Moet de bewindvoerder de vrouw nog partneralimentatie en de helft van een fiscale vordering betalen?
4.4.
Volgens de vrouw is de man haar op grond van het echtscheidingsconvenant vanaf 28 juli 2021 tot en met 28 december 2021 € 250,- bruto per maand aan partneralimentatie verschuldigd. In totaal gaat het dan om € 1.500,- bruto (vordering onder I.).
4.5.
Ook is de man de vrouw volgens haar op grond van het echtscheidingsconvenant nog een bedrag van een fiscale vordering Inkomstenbelasting Premie volksverzekering (vordering onder III.) verschuldigd. De vrouw heeft bij brief van 24 oktober 2022 een kopie van de definitieve aanslag IB 2020 van de man overgelegd en daarbij aangegeven dat dit stukt dient ter onderbouwing van de vordering onder III.
4.6.
Bij mondelinge conclusie van antwoord heeft de man (onder meer) aangegeven dat hij een WW-uitkering ontvangt en niet kan betalen wat de vrouw vraagt. Daarom heeft hij een betalingsvoorstel van € 50,- per maand gedaan.
4.7.
Volgens de bewindvoerder heeft de man de aard, de strekking en de consequenties van het echtscheidingsconvenant onvoldoende voor ogen gehad. Hij begrijpt wel dat hij de verantwoordelijkheid voor het instemmen en ondertekenen dient te dragen, in die zin dat hij (mede) voor uitvoering van de gemaakte afspraken dient zorg te dragen. Omdat hij over een gering inkomen beschikt(e), had het op de weg van de vrouw gelegen de door hem aangeboden betalingsregeling van € 50,- per maand te accepteren. Door de aangeboden betalingsregeling te weigeren handelt de vrouw onrechtmatig en in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Zij was namelijk, zo stelt de bewindvoerder, steeds op de hoogte van de deplorabele financiële omstandigheden van de man. Volgens de bewindvoerder moet de vordering tot betaling van de verschuldigde partneralimentatie daarom worden afgewezen.
4.8.
De kantonrechter begrijpt hieruit dat niet in geschil is dat de man de vrouw op grond van het echtscheidingsconvenant met ingang van 28 juli 2021 gedurende zes maanden (op de 28e van deze maanden) € 250,- bruto aan partneralimentatie moest betalen. Ook niet in geschil is dat de man de helft van de fiscale vordering IB 2020 aan de vrouw moest betalen en dat dat € 805,- betreft. Wel in geschil is of de vrouw deze bedragen nu kan opeisen, met voorbij gaan aan de door de man aangeboden betalingsregeling van € 50,- (bruto) per maand.
4.9.
De vrouw voert aan dat zij ervan op de hoogte is dat de man bij een verhuisbedrijf werkzaam is. Dit is bevestigd door zijn familie en heeft zij zelf ook waargenomen. Zij heeft de partneralimentatie nodig. Bovendien blijft zij met betaling van € 50,- bruto per maand jarenlang ‘vastzitten’ aan de man. Dit is onwenselijk vanwege de ondervonden fysieke en emotionele schade. Zij heeft de man daarom een minnelijk betalingsvoorstel gedaan van
€ 150,-. De man had ook allang kunnen starten met alvast € 50,- betalen.
4.10.
De kantonrechter begrijpt het standpunt van de vrouw zo dat zij betwist dat de man niet meer kan betalen dan € 50,- (bruto) per maand en dat zij daarvan op de hoogte was en betoogt dat zij - gelet op de hoogte van het aanbod en de consequenties daarvan - dat aanbod niet hoefde te accepteren en dat zij de man met haar aanbod van € 150,- per maand een redelijk betalingsvoorstel heeft gedaan.
4.11.
De kantonrechter volgt de bewindvoerder niet in haar verweer dat de vrouw onrechtmatig en/of in strijd met de redelijkheid en billijkheid gehandeld heeft door de aangeboden betalingsregeling van € 50,- bruto niet te accepteren. Het staat een crediteur in beginsel vrij om al of niet in te stemmen met een aangeboden betalingsregeling door een debiteur. De bewindvoerder heeft niet (voldoende) toegelicht waarom de weigering van de vrouw om akkoord te gaan met een betalingsregeling zoals voorgesteld door de man onrechtmatig zou zijn. De enkele omstandigheid dat de man in moeilijke financiële omstandigheden zou verkeren, de vrouw betwist dat, en de vrouw daarvan op de hoogte zou zijn is daarvoor in elk geval niet voldoende.
Verder geldt dat de bewindvoerder er terecht op heeft gewezen dat de man en de vrouw als voormalige echtelieden jegens elkaar gehouden zijn de redelijkheid en billijkheid in acht te nemen. De kantonrechter begrijpt dat de bewindvoerder in dit geval een beroep doet op artikel 6:248 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in die zin dat de vrouw vanwege de financiële omstandigheden van de man genoegen zou moeten nemen met een langere betalingstermijn om te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen uit het echtscheidingsconvenant. Ook dit standpunt is door de bewindvoerder echter onvoldoende toegelicht. Mogelijke betalingsproblemen aan de kant van de man leiden er niet zonder meer toe dat de vrouw in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid door geen genoegen te nemen met het aanbod van de man. Daarbij weegt ook mee dat de vrouw niet alleen de betalingsproblemen van de man betwist heeft maar er ook op heeft gewezen dat zij de gelden uit het echtscheidingsconvenant nodig heeft om in haar eigen behoefte te kunnen voorzien.
4.12.
Dit betekent dat het onder I. gevorderde bedrag van 6 x € 250,- bruto, opgeteld
€ 1.500,- bruto, zal worden toegewezen. De bewindvoerder moet dat betalen.
De gevorderde wettelijke rente over de verschuldigde alimentatietermijnen zal ook worden toegewezen, telkens vanaf de 29e van de maand die het betreft.
4.13.
Het voorgaande betekent ook de bewindvoerder de vrouw de onder III. gevorderde € 805,- ter zake van IB 2020 moet betalen. De kantonrechter wijst deze vordering dus ook toe. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente kan slechts worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding. Gesteld nog gebleken is dat de man voor die tijd in verzuim was.
Overige vorderingen onder II. en IV.
4.14.
De vrouw vordert ook overlegging van de definitieve aanslag van de Belastingdienst 2021 (vordering onder II.) en bij het niet voldoen daaraan dat de definitieve fiscale aanslag de vordering ten behoeve van de vrouw wordt vastgesteld op een bedrag van € 800,- (vordering onder IV).
4.15.
Uit de door de vrouw overgelegde kopie van de definitieve aanslag IB 2020 en de toelichting daarop (zie onder 4.5.) begrijpt de kantonrechter dat de in de vordering onder II. genoemde datum van 2021 gelezen moet worden als 2020. Dat ligt ook voor de hand, omdat de peildatum tot wanneer de verplichting uit het echtscheidingsconvenant tot verdeling van de fiscale vordering geldt 4 juni 2021 is (zie hiervoor onder 2.2.). Dat betekent dat aan de gevorderde afgifte van de definitieve aanslag van de Belastingdienst al is voldaan. De vordering onder II. zal daarom worden afgewezen en daarmee ook de vordering onder IV.
Gevorderde kosten
4.16.
De vrouw heeft gevorderd dat de man de gemaakte buitengerechtelijke kosten moet betalen. De gevorderde vergoeding komt al niet voor toewijzing in aanmerking, omdat niet aan de wettelijke eisen is voldaan. Niet gebleken is namelijk (onder meer) dat in de aanmaning aan de gedaagde partij een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. De kantonrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
4.17.
De door de vrouw gevorderde proceskosten zullen ook worden afgewezen. Omdat de vrouw en de man voormalig echtgenoten zijn en het voorliggende geschil daarmee verband houdt, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de bewindvoerder € 1.500,- bruto en € 805,- aan de vrouw moet betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Borgstaete BV in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de man om aan de vrouw ([de vrouw]) te betalen een bedrag van € 1.500,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, telkens vanaf de respectieve vervaldata van de alimentatietermijnen tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Borgstaete BV in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de man om aan de vrouw ([de vrouw]) te betalen een bedrag van € 805,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf 24 augustus 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen de vrouw ([de vrouw]) en Borgstaete BV in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de man, in die zin dat partijen de eigen kosten dragen,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.