ECLI:NL:RBNHO:2023:5775

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
22/3858
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buitenbehandelingstelling van een aanvraag om bijzondere bijstand voor verlenging bewindvoering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor verlenging van bewindvoering. Eiser had op 1 februari 2022 een aanvraag ingediend, maar deze werd door verweerder op 14 maart 2022 buiten behandeling gesteld. Verweerder stelde dat eiser niet had voldaan aan een informatieverzoek en dat er onvoldoende gegevens waren om het recht op uitkering vast te stellen. Eiser betwistte deze beslissing en stelde dat de aanvraag niet beoordeeld kon worden op basis van de aanwezigheid van een en/of-rekening, aangezien hij onder bewind stond en zijn ex-partner geen toegang had tot zijn financiën.

De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2023 behandeld en concludeert dat verweerder niet de juiste procedure heeft gevolgd bij de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake was van een onvolledige aanvraag, zoals verweerder stelde. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de aanvraag inhoudelijk moet worden beoordeeld. Tevens moet verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, en is openbaar uitgesproken op 26 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3858

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Faber),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, verweerder
(gemachtigde: mr. L.M. Offerman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor verlenging bewindvoering.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 14 maart 2022 buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 16 juni 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Tevens is voor verweerder verschenen [naam 1] . Eiser was niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 1 februari 2022 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand. Bij brief van 21 februari 2022 is eiser schriftelijk verzocht een aantal nader aangeduide gegevens te verstrekken uiterlijk op 7 maart 2022. Op 23 februari 2022 heeft de bewindvoerder van eiser per e-mail stukken ingediend, waaronder bankafschriften van de beheer- en leefgeldrekening. Op 28 februari 2022 heeft verweerder hierop per e-mail gereageerd en de bewindvoerder verzocht om de rekeningen te splitsen zodat verweerder niet meer de bij- en afschrijvingen van mevrouw [naam 2] (hierna: ex-partner) ziet. Verweerder hoopt een nieuw overzicht van alle bankafschriften te ontvangen van november 2021 tot en met januari 2022. Hierop is geen reactie gekomen. Vervolgens heeft verweerder het besluit van 14 maart 2022 genomen. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft voldaan aan het informatieverzoek per e-mail van 28 februari 2022. Verweerder heeft onvoldoende/onjuiste informatie om het recht op uitkering vast te stellen, omdat verweerder geen zuivere draagkrachtberekening kan maken zolang de gegevens van de ex-partner nog op de stukken staan.
2.1
Op 8 juni 2022 heeft de bewindvoerder per e-mail aanvullende informatie overgelegd. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat er nog steeds onvoldoende informatie is om de aanvraag te beoordelen.

Standpunt eiser

3. Eiser stelt dat het een misvatting is dat verweerder de aanvraag pas kan beoordelen vanaf het moment dat er geen en/of-rekeningen meer zijn. Juist omdat er een bewindvoerder is, kan er vanuit worden gegaan dat de inkomsten van de ex-partner alleen aan haar ten goede zullen komen en niet aan eiser. Eiser kan niet beschikken over haar gelden, omdat hij onder bewind staat. De bewindvoerder draagt zorg voor een juiste financiële afwikkeling, waarbij alle gelden van de ex-partner die op de rekening zijn betaald, doorbetaald worden aan de ex-partner. De financiën van eiser en zijn ex-partner waren in ieder geval vanaf februari 2022 gescheiden. Verweerder heeft bij beschikking van 14 maart 2022 de bijzondere bijstand bewindvoerderskosten voor eiser over november 2021 tot en met januari 2022 aangepast, omdat zijn ex-partner is verhuisd. Eiser acht het niet consistent als deze aanpassing plaatsvindt, terwijl de voorzetting vanaf februari 2022 wordt geweigerd vanwege de en/of-rekening. In de periode november 2021 tot en met januari 2022 was deze rekening er immers ook.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om bijzondere bijstand. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het beoordelen van de aanvraag om bijzondere bijstand van eiser niet de juiste weg heeft gevolgd.
4.3
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) wordt in de regel eerst beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte is dan de vraag aan de orde of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. [1] Deze te volgen procedure wordt ook voorgeschreven in artikel 6 van de Beleidsregels minimaregelingen en bijzondere bijstand gemeente Heemskerk 2021 [2] . Hierin staat:
Artikel 6. Beoordeling van de aanvraag
1.
De aanvraag om bijzondere bijstand wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
a.
Doen de kosten zich voor?
b.
Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?
c.
Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?
d.
Kunnen de kosten worden voldaan uit de eigen draagkracht?
4.4
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [3] ziet dit artikel op een onvolledige of ongenoegzame aanvraag, in die zin dat niet is voldaan aan de procedurele of formele vereisten voor het indienen van een aanvraag dan wel dat onvoldoende gegevens of bescheiden die nodig zijn om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken, zijn verstrekt. Het ontbreken van gegevens of bescheiden kan dan ook alleen leiden tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag, indien het niet mogelijk is zonder die gegevens of bescheiden op de aanvraag te beslissen. Anders ligt het, indien reeds aanstonds, dan wel bij een inhoudelijke beoordeling van de merites van de aanvraag, blijkt dat deze niet voor inwilliging vatbaar is. Artikel 4:5 Awb komt dan niet voor toepassing in aanmerking. Er behoort in dat geval een inhoudelijke beslissing tot afwijzing van de aanvraag te volgen. [4]
4.5
Een onvolledige of ongenoegzame aanvraag als bedoeld in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:5 van de Awb is in dit geval niet aan de orde. Er ontbraken geen gegevens of bescheiden, zonder welke het niet mogelijk was op de aanvraag te beslissen. Ook het niet hebben voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, is niet aan de orde. Uit de gedingstukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken, blijkt dat verweerder een onderzoek heeft gedaan naar de draagkracht van eiser en hier een beoordeling over heeft gemaakt (de laatste vraag zoals hierboven weergegeven onder 4.3.) In de beslissing op bezwaar is verweerder inhoudelijk ingegaan op de vraag of eiser al dan niet samen met zijn ex-partner kon beschikken over de en/of-rekeningen en is aangegeven dat er nog nader onderzoek nodig is. Ook heeft verweerder in het verweerschrift aangegeven dat er tijdens de bezwaarfase nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar de splitsing van de financiën. Dit alles duidt er dus op dat verweerder een inhoudelijk beoordeling met betrekking tot de aanvraag om bijzondere bijstand heeft gemaakt. De conclusie luidt dan ook dat verweerder een onjuiste toepassing aan artikel 4:5 van de Awb heeft gegeven. Verweerder had in de beslissing op bezwaar het besluit van 14 maart 2022 moeten herroepen en op basis van alle aangeleverde gegevens inhoudelijk ex-nunc op de aanvraag moeten beslissen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 4:5 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag om bijzondere bijstand te nemen. Er moeten nog veel vragen worden beantwoord voor een goed inhoudelijk oordeel over deze aanvraag. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus), omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal de aanvraag om bijzondere bijstand inhoudelijk moeten beoordelen met inachtneming van hetgeen eiser in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
7. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,00 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt, ook niet in de bezwaarprocedure, die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 juni 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,00 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Schoone, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk houdende regels omtrent minimaregelingen en bijzondere bijstand.
3.Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 91-93.