ECLI:NL:RBNHO:2023:6033

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
HAA 21/2963, 21/2964 en 21/3329
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen mogelijke toekomstige subsidiebesluiten en niet-ontvankelijkheid van bezwaarschriften

Op 12 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in de zaken HAA 21/2963, 21/2964 en 21/3329. Eiser, vertegenwoordigd door dr. [eiser], heeft bezwaren ingediend tegen subsidiebesluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren van eiser niet gericht zijn tegen concrete besluiten, maar tegen mogelijke toekomstige besluiten. Hierdoor zijn de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen bezwaar en beroep openstaat tegen besluiten die nog niet zijn genomen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij de subsidiebesluiten, omdat de kring van belanghebbenden bij dergelijke besluiten zeer beperkt is. Eiser heeft aangevoerd dat hij schade lijdt door het onrechtmatig onthouden van onderwijs aan zijn zoon, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit geen eigen, onderscheidend belang oplevert. Eiser heeft ook dwangsommen geëist wegens niet-tijdig beslissen op zijn bezwaarschriften, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerders binnen de geldende beslistermijnen hebben beslist en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd.

De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard en de niet-ontvankelijkverklaringen in stand gelaten. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/2963, 21/2964 en 21/3329
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2023 in de zaken tussen

dr. [eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

1. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer,

hierna: het college
(gemachtigde: mr. A. van Fulpen),

2. de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

hierna: de minister
(gemachtigde: mr. M.A. Kalpoe ),
hierna tezamen ook: verweerders.

Zitting

De rechtbank heeft de beroepen van eiser tegen de bestreden besluiten van verweerders op 12 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van de minister.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het overigens verzochte af.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft twee afzonderlijke bezwaarschriften, met datumvermelding 6 mei 2021, ingediend bij het college en de minister en een bezwaarschrift, met datumvermelding
11 april 2021, bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). In zijn bezwaarschriften maakt eiser bezwaar tegen “alle door u toe te wijzen en uit te keren subsidies aan [stichting] ”. Deze stichting biedt onder meer voorgezet onderwijs aan op het [school] in [plaats] .
2.1
Het college heeft het bezwaar van eiser bij bestreden besluit van 16 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet is gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep hiertegen is geregistreerd onder zaaknummer 21/2963.
2.2
De minister heeft het rechtstreeks bij hem ingediende bezwaar van eiser bij bestreden besluit van 1 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet is gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het beroep hiertegen is geregistreerd onder zaaknummer 21/2964.
2.3
De minister heeft het bij RVO ingediende bezwaar van eiser bij bestreden besluit van 21 juni 2021 eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet is gericht tegen een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Het beroep hiertegen is geregistreerd onder zaaknummer 21/3329.
3.1
Eiser voert in beroep aan dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens eiser is hij belanghebbende bij besluiten waarbij subsidie wordt verleend aan het [school] in [plaats] omdat met deze subsidie het onrechtmatig onthouden van onderwijs aan de zoon van eiser wordt gesponsord en ondersteund. Verder worden de ontvangen subsidiegelden misbruikt omdat daarmee ook de kosten voor de rechtszaken tussen eiser en bestuurder/medewerkers van het [school] zijn betaald. De subsidie is als wapen gebruikt om eiser te duperen en zijn belangen te schaden. Eiser wordt hierdoor rechtstreeks benadeeld en lijdt daardoor schade.
3.2
Verder stelt eiser zich op het standpunt dat alle drie de verweerders dwangsommen zijn verschuldigd omdat zij niet tijdig op zijn bezwaarschriften hebben beslist.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerders de bezwaren terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk hebben verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn de bezwaren van eiser gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb?
5. Eiser heeft in zijn bezwaarschriften aangegeven dat hij bezwaar maakt tegen alle door de verweerders toe te wijzen en uit te keren subsidies aan [stichting] . Daarmee maakt eiser bezwaar tegen subsidiebesluiten die nog genomen zullen/kunnen worden.
6.1
Uit de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen, volgt dat alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit. Een besluit is in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb gedefinieerd als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het moet dus gaan om reeds genomen concrete besluiten.
6.2
Nu eiser zijn bezwaar niet heeft gericht tegen een concreet besluit dat al genomen is en bezwaar maakt tegen mogelijke toekomstige besluiten, concludeert de rechtbank dat daartegen op grond van de hiervoor genoemde wettelijke regeling geen bezwaar en beroep openstaat. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij geen bezwaar kon maken tegen concrete besluiten omdat hij niet op de hoogte was van de betreffende, niet openbaar gemaakte, subsidiebesluiten. Anders dan eiser ter zitting heeft betoogd, waren verweerders niet verplicht om in reactie op het ingediende bezwaarschrift direct aan eiser afschriften van door hen genomen subsidiebesluiten te verstrekken. Eiser had op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij verweerders de door hem bedoelde subsidiebesluiten kunnen opvragen. Dat heeft eiser niet gedaan. Dat het college de door eiser gestuurde ingebrekestelling van 25 mei 2021 heeft opgevat als een Wob-verzoek heeft niet vanzelf tot gevolg dat het bezwaarschrift dat eiser bij het college had ingediend moest worden geacht gericht te zijn tegen de door het college nadien openbaar gemaakte besluiten. Deze (coulante) handelwijze van het college ontslaat eiser namelijk niet van zijn verplichting om zelf duidelijk aan te geven tegen welke concrete besluiten zijn bezwaar is gericht.
6.3
De verweerders hebben de bezwaren dan ook terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. In het beroep met nummer 21/3329 heeft eiser aangevoerd dat hij heel specifiek bezwaar heeft gemaakt tegen alle besluiten die zien op toegewezen en uit te keren subsidies voor de jaren 2020-2021, maar dat blijkt niet uit eisers bezwaarschrift en nadien overgelegde stukken. Zoals eerder gezegd ligt het op de weg van eiser om duidelijk aan te geven tegen welke besluiten zijn bezwaren zich richten.
Is eiser belanghebbende bij subsidiebesluiten?
7. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij een besluit tot verstrekking van subsidie aan de school waarop zijn zoon (tot 18 mei 2021) onderwijs volgde. De kring van belanghebbenden bij subsidiebesluiten is zeer klein. In principe is alleen degene aan wie de subsidie wordt verstrekt (of wordt geweigerd) belanghebbende bij het besluit. Ook concurrerende instellingen kunnen onder omstandigheden als belanghebbende worden aangemerkt.
Eiser stelt dat het [school] geen recht heeft op subsidies van verweerders, omdat de school niet aan de kwaliteitsnormen voldoet die verbonden zijn aan de verstrekking van die subsidies en misbruik maakt van de subsidiegelden. Dit is echter geen eigen, onderscheidend belang. Zo zouden immers alle ouders van kinderen die onderwijs volgen op een school die gesubsidieerd wordt belanghebbende zijn bij een subsidiebesluit.
Dwangsommen wegens niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften
8.1
Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken, of als een bezwaaradviescommissie is ingesteld binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Op grond van het tweede lid wordt deze termijn opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
8.2
Eiser verzoekt de rechtbank om ten laste van verweerder een dwangsom toe te wijzen van € 55 per dag vanaf 7 mei 2021 tot en met de dag van (zo begrijpt de rechtbank) de beslissing op bezwaar.
8.3
Verweerders hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat zij binnen de geldende beslistermijn op het bezwaarschrift hebben beslist en daarom aan eiser geen dwangsommen zijn verschuldigd.
8.4
De rechtbank stelt het volgende vast.
  • 21/2963: Het bestreden besluit is genomen op 16 juni 2021. Gerekend vanaf de datum van eisers bezwaarschrift van 6 mei 2021, was de beslistermijn van twaalf weken toen nog niet verstreken.
  • 21/2964: Het bestreden besluit is genomen op 1 juni 2021. Gerekend vanaf de datum van eisers bezwaarschrift van 6 mei 2021 was de beslistermijn van zes weken toen nog niet verstreken.
  • 21/3329: Het bestreden besluit is genomen op 21 juni 2021. De beslistermijn was vanaf 18 mei 2021 (de dag na die waarop de minister eiser heeft gevraagd aan te geven tegen welk besluit het bezwaar is gericht) en tot 14 juni 2021 (het verstrijken van de hersteltermijn) opgeschort geweest. Gerekend vanaf de datum van eisers bezwaarschrift van 6 mei 2021 en rekening houdend met de opschorting heeft verweerder binnen de beslistermijn van zes weken het bestreden besluit genomen.
Verweerders hebben dan ook geen dwangsommen wegens niet-tijdig beslissen verbeurd.
Dat eiser in zijn bezwaarschriften en ingebrekestellingen heeft aangegeven dat hij omwille van de spoedeisendheid binnen twee weken een beslissing op bezwaar wil ontvangen, maakt het voorgaande niet anders. De wettelijke beslistermijnen worden hierdoor niet opzijgezet.
8.5
In het beroep 21/3329 heeft eiser aangevoerd dat hij al op 11 april 2021 via de website van RVO bezwaar had gemaakt en dit bezwaar ook per aangetekende post heeft verstuurd. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat uit het feit dat op zijn bezwaarschrift is beslist blijkt dat RVO zijn via de website indiende bezwaar heeft ontvangen. De minister stelt hiertegenover dat RVO niet eerder dan 7 mei 2021 een bezwaarschrift van eiser heeft ontvangen en dat het bezwaarschrift met datumvermelding
11 april 2021 gezien de poststempel op 6 mei 2021 ter post is bezorgd. Dit bezwaarschrift is op 7 mei 2021 door RVO ontvangen. Eiser heeft geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat het bezwaarschrift met datumvermelding 11 april 2021 eerder dan op 6 mei 2021 aan RVO is toegezonden, en ook in het dossier zitten geen stukken waaruit dit kan worden afgeleid. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat dit bezwaarschrift op 6 mei 2021 ter post is bezorgd.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaringen in stand blijven en dat de bezwaren niet alsnog door verweerders inhoudelijk hoeven te worden behandeld. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2023 door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.