ECLI:NL:RBNHO:2023:6148

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
10203883 \ CV EXPL 22-6775
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor kinderopvang met betrekking tot informatieplichten en overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een stichting, die kinderopvang aanbiedt, en een gedaagde partij. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 2.498,14 voor de opvang van een kind, maar de gedaagde partij betwistte de vordering op basis van vermeende schending van informatieplichten en het ontbreken van een overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij niet had voldaan aan de informatieplichten met betrekking tot de opvang van een ander kind, maar dat de overeenkomst voor de opvang van het derde kind wel degelijk tot stand was gekomen. De gedaagde partij had geen belang bij de beoordeling van de informatieplichten, omdat hij geen schade had geleden en geen vordering tot nakoming had ingesteld. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 2.498,14 toe, maar wees de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en rente af, omdat deze niet correct waren berekend. De proceskosten werden toegewezen aan de eisende partij, omdat de gedaagde partij grotendeels ongelijk kreeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10203883 \ CV EXPL 22-6775
Uitspraakdatum: 5 juli 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
[eiser]
gevestigd te [plaats 1]
de eisende partij
gemachtigde: J. van Nimwegen (Vannim Incasso)
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 2]
de gedaagde partij
gemachtigde: mr. M. Dorgelo

1.Het procesverloop

1.1.
Bij vonnis van 15 februari 2023 (hierna: het vonnis in incident) heeft de gedaagde partij toestemming gekregen om mevrouw [betrokkene 1] in vrijwaring op te roepen. Voor het procesverloop dat hieraan vooraf is gegaan wordt naar dit vonnis verwezen. Verder is in dat vonnis de hoofdzaak verwezen naar de rol van 15 maart 2023 voor een akte aan de zijde van de eisende partij. De eisende partij heeft op die rol een akte genomen. Hierna heeft de gedaagde partij nog gedupliceerd.

2.De beoordeling in de hoofdzaak

Vordering ten aanzien van [betrokkene 2]
2.1.
De kantonrechter constateert dat de eisende partij betaling vordert van één factuur die ziet op de opvang van [betrokkene 2] voor een bedrag van € 18,00 en van drie facturen (en een creditfactuur) die zien op de opvang van [betrokkene 3] voor een bedrag van € 2.498,14. De eisende partij heeft nagelaten te stellen en onderbouwen dat er een overeenkomst ten grondslag ligt aan de vordering ten aanzien van [betrokkene 2]. Bij gebrek aan voldoende onderbouwing zal dat deel van de vordering (€ 18,00) daarom worden afgewezen.
2.2.
Ten aanzien van de vordering die ziet op de opvang van [betrokkene 3] is wel een overeenkomst overgelegd. De beoordeling van de vordering ziet verder alleen op die overeenkomst.
Informatieplichten
2.3.
In het vonnis in incident is onder meer overwogen dat de eisende partij niet heeft gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten van Titel 6, boek 5, afdeling 2B van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarop is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om zich daar bij akte over uit te laten.
2.4.
De eisende partij heeft in haar akte toegelicht dat de gedaagde partij online (via de website van de eisende partij) een aanvraagformulier heeft ingevuld, waarna de eisende partij aan de toenmalige partner van de gedaagde partij [betrokkene 1] per e-mail een aanbod voor een overeenkomst heeft toegestuurd. Daarna heeft op de opvanglocatie een intakegesprek plaatsgevonden met de gedaagde partij en zijn partner. Zij hebben dit aanbod vervolgens ondertekend en persoonlijk aan de eisende partij overhandigd. Volgens de eisende partij is sprake van een overeenkomst op afstand.
2.5.
De gedaagde partij heeft daarop gereageerd en aangevoerd dat zijn naam niet voorkomt in de correspondentie over de aanmelding en dat hij geen overeenkomst heeft gesloten met de eisende partij zodat hij niet gehouden is tot betaling. Volgens hem heeft de eisende partij niet voldaan aan de informatieplichten van Boek 6, titel 5, afdeling 2B BW. De gedaagde partij meent verder dat ook niet is voldaan aan de verplichtingen die op de eisende partij rusten op grond van artikel 6:230c BW en dat de overeenkomst daarom nietig is dan wel moet worden vernietigd.
2.6.
Vast staat dat de overeenkomst is ondertekend door zowel de gedaagde partij als door [betrokkene 1]. Door die ondertekening heeft de gedaagde partij het aanbod van de eisende partij tot het bieden van kinderopvang aan [betrokkene 3] aanvaard en is in zoverre een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Het verweer dat de gedaagde partij geen overeenkomst heeft gesloten met de eisende partij wordt daarom verworpen.
2.7.
Verder begrijpt de kantonrechter dat de gedaagde partij heeft bedoeld aan te voeren dat de eisende partij als dienstverrichter in de zin van artikel 6:230a BW ook gehouden is om te voldoen aan de informatieplichten van artikel 6:230b BW. Dat is juist. Dit artikel is opgenomen in Boek 6, titel 5 afdeling 2A BW en niet in afdeling 2B. Anders dan de gedaagde partij meent, leidt het niet voldoen aan de informatieplichten uit afdeling 2A niet tot nietigheid of vernietigbaarheid van de overeenkomst. De gedaagde partij had wel nakoming kunnen vorderen van die informatieplichten waarvan zij meent dat de eisende partij daar niet aan heeft voldaan, maar dat heeft hij niet gedaan. De gedaagde partij heeft ook niet gesteld dat hij schade heeft geleden door het gestelde niet naleven van de informatieplichten van artikel 6:230b BW en heeft ook geen schadevergoeding gevorderd. De gedaagde partij heeft daarom geen belang bij beoordeling van de vraag of die informatieplichten zijn geschonden. Het betoog van de gedaagde partij op dit punt hoeft daarom verder niet besproken te worden.
2.8.
Voor wat betreft de informatieplichten van Titel 6, boek 5, afdeling 2B geldt het volgende. Gelet op de toelichting van de eisende partij is de kantonrechter van oordeel dat de overeenkomst tot stand is gekomen op de opvanglocatie en daarmee kwalificeert als een overeenkomst anders dan op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van artikel 6:230l aanhef en onder a, b, c, d en f van het BW.
2.9.
Uit de stellingen van de eisende partij en de overgelegde overeenkomst ten aanzien van [betrokkene 3] maakt de kantonrechter op dat de eisende partij heeft voldaan aan haar informatieplichten zoals hiervoor genoemd op grond van artikel 6:230l BW. Anders dan de gedaagde partij meent, heeft de eisende partij wel informatie verstrekt over de prijzen. Zo volgt uit de overeenkomst wat het uurtarief is en wat er in totaal maandelijks in rekening zou worden gebracht. Deze overeenkomst is voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan [betrokkene 1] toegestuurd en nu zij vervolgens samen met de gedaagde partij bij het intakegesprek aanwezig is geweest en zij beiden de overeenkomst hebben ondertekend, mag de bekendheid met deze gegevens ook bij de gedaagde partij worden verondersteld.
Verdere beoordeling
2.10.
De gedaagde partij erkent dat het gevorderde bedrag verschuldigd is, maar meent dat de eisende partij in strijd heeft gehandeld met de precontractuele goede trouw door de onderhandelingen over een betalingsregeling niet voort te zetten en onnodig extra kosten te veroorzaken door prematuur te dagvaarden.
2.11.
De eisende partij heeft daar tegenin gebracht dat zij onverplicht heeft ingestemd met een betalingsregeling tegen finale kwijting en dat de gedaagde partij die betalingsregeling niet is nagekomen en niets meer van zich heeft laten horen. De gedaagde partij heeft daar, hoewel hij daartoe wel in de gelegenheid was, niet meer op gereageerd. Gelet op het onweersproken betoog van de eisende partij kan niet worden geoordeeld dat sprake is van prematuur dagvaarden en ook niet van handelen in strijd met de precontractuele goede trouw, wat daar verder ook van zij. Dit verweer van de gedaagde partij wordt daarom verworpen.
2.12.
De gevorderde hoofdsom ten aanzien van overeenkomst inzake de opvang van [betrokkene 3] van € 2.498,14 zal worden toegewezen.
Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
2.13.
De bedingen die voor de beoordeling van de vordering relevant zijn, te weten artikel 17.3 tot en met 17.6 van de Algemene voorwaarden voor Kinderopvang, Dagopvang en Buitenschoolse opvang van de Brancheorganisatie Kinderopvang, zijn door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
2.14.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. In de brief van 14 juni 2022 heeft de eisende partij de gedaagde partij in de gelegenheid gesteld om zonder buitengerechtelijke kosten de hoofdsom te betalen binnen 14 dagen na ontvangst van die brief, maar daarin is een te hoog bedrag aan hoofdsom genoemd. Deze brief voldoet daarmee niet aan de vereisten voor toewijzing van de buitengerechtelijke kosten. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
2.15.
De gevorderde rente is berekend over een te hoog bedrag, omdat daarin ook de vordering ten aanzien van [betrokkene 2] is meegerekend. Deze zal dus worden afgewezen. De rente zal alleen worden toegewezen over de toe te wijzen hoofdsom vanaf de datum van de dagvaarding.
2.16.
De proceskosten komen voor rekening van de gedaagde partij, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. De kosten voor het nemen van de akte blijven voor rekening van de eisende partij omdat het aan haar te wijten is dat het nodig was om deze akte te nemen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 2.498,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 128,92 wegens dagvaardingskosten,
€ 487,00 wegens griffierecht,
€ 398,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter