ECLI:NL:RBNHO:2023:6196

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
21/6044 21/6161 en 21/6162
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het Parkhotel in Bergen: strijd met bestemmingsplan en goede ruimtelijke ordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 5 juli 2023, zijn de beroepen van drie eiseressen tegen de verleende omgevingsvergunning voor het Parkhotel in Bergen aan de orde. De rechtbank oordeelt dat één van de eiseressen niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, terwijl de beroepen van de andere twee eiseressen gegrond zijn. De rechtbank stelt vast dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, de parkeerberekening onvoldoende heeft onderbouwd en niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het bouwplan, ondanks de overschrijding van de in het bestemmingsplan opgenomen bouwhoogtes, niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het besluit op dit punt in stand, omdat verweerder in een nadere onderbouwing alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de parkeerberekening. De uitspraak heeft betrekking op de zaaknummers 21/6044, 21/6161 en 21/6162.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21 /6044, 21 /6161 en 21 /6162

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2023 in de zaken tussen

1. [eiseres 1]uit [woonplaats] , eiseres 1
(gemachtigde: mr. W.J.M. Loomans),
2. Stichting Landelijk Ondersteuningsteam Sloopbedreigde Bouwwerken en Buurten (Stichting LOSB),gevestigd te Bergen (NH), eiseres 2,
3. Stichting Behoud Bouwkunst Bergen (SBBB),gevestigd te Bergen, eiseres 3.
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder

(gemachtigde: mr. T. van Wissen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Parkhotel Bergen Beheer B.V.uit Bergen (NH), vergunninghouder
(gemachtigde: mr. J. van Groningen)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseressen tegen de door verweerder verleende omgevingsvergunning voor het wijzigen en vergroten van het Parkhotel en het aanleggen van een inrit op het perceel Stationsstraat 2b te Bergen.
1.1
Op de percelen aan de Stationsstraat 2 en de Breelaan 19 te Bergen, gelegen in het centrum van Bergen, bevindt zich van oudsher een hotel met restaurant, ook wel het Parkhotel genoemd. Het huidige Parkhotel beschikt over 26 kamers met restaurant, brasserie, serre, terras en diverse ruimtes voor bijeenkomsten. De bebouwing bestaat uit een aantal gebouwen die in de periode tussen 1979 en 2009 aan het Pension Erica (Breelaan 19) zijn gebouwd.
1.2
Om het verouderde hotel te kunnen vernieuwen, heeft de raad van de gemeente Bergen op 29 september 2016 het bestemmingsplan ‘Parkhotel te Bergen’ vastgesteld. In 2017 heeft verweerder in afwijking van dat bestemmingsplan een omgevingsvergunning verleend om het hotelgebouw iets anders te mogen uitvoeren. Hiertegen is een procedure gevoerd, maar inmiddels is die vergunning onherroepelijk.
1.3
Op 12 mei 2020 heeft vergunninghouder een gewijzigd bouwplan voor het Parkhotel voorgelegd aan verweerder en daarvoor opnieuw een omgevingsvergunning aangevraagd. In het gewijzigde plan is de bebouwing aan de [locatie] en 23S bij het Parkhotel betrokken. [locatie] en 23S zijn gelegen in het bestemmingsplan ‘Bergen Centrum 1977’. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 november 2020 (het primaire besluit) verleend.
1.4
Met het bestreden besluit van 30 september 2021 op de bezwaren van eiseressen is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres 1 met [naam 1] , de gemachtigde van eiseres 1, namens eiseres 2 [naam 2] en namens eiseres 3 [naam 3] ( [functie] ) en [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] . Voor verweerder zijn verschenen de gemachtigde en mr. [naam 7] . Namens vergunninghouder zijn [naam 8] en zijn gemachtigde verschenen.
1.6
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder nog schriftelijk te laten reageren op de door eiseres 2 ingebrachte contra-expertise. Verweerder heeft dit gedaan bij brief van 19 januari 2023. Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Van deze gelegenheid hebben alle partijen gebruik gemaakt. Ook heeft de rechtbank nog een tekening opgevraagd bij verweerder die ter zitting is getoond en bekeken met partijen.
1.7
Hierna is toestemming gevraagd om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Omdat partijen daar niet of instemmend op hebben gereageerd heeft de rechtbank het onderzoek op 20 juni 2023 gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1
Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend voor het bouwen, het handelen in strijd met de bepalingen van het bestemmingsplan Parkhotel te Bergen en het bestemmingsplan Bergen Centrum 1977 en het maken van een uitweg.
Volgens verweerder is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan Parkhotel te Bergen, omdat het gebouw deels buiten het bouwvlak is gelegen. Daarnaast worden de ter plaatste toegestane bouw- en goothoogten overschreden en voldoen de twee dakkapellen aan de zijde van de Stationsstraat en de op de hoek Breelaan-Stationsstraat aan beide straatzijden voorziene aangekapte dakkapellen op de vierde en vijfde verdieping niet aan de planvoorschriften. Het bouwplan is ook in strijd met het bestemmingsplan Bergen Centrum 1977, omdat er bebouwing wordt voorziening op de bestemming ‘Tuinen’ en op de bestemming ‘Erf’, wat niet is toegestaan op grond van de bestemmingsplanbepalingen.
2.2
Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend door gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid die – in dit geval – is neergelegd in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Verweerder vindt het nieuwe bouwplan vanuit stedenbouwkundig oogpunt een positieve ontwikkeling en overtuigender dan het eerder vergunde bouwplan. Er verandert niets in negatieve zin voor de eerdere indieners van bezwaar en beroep tegen het eerdere bouwplan. Over de inrit heeft de afdeling BOR een positief advies uitgebracht. Volgens verweerder voldoet het plan aan een goede ruimtelijke ordening en kan daarom onder afwijking van de bestemmingsplannen een omgevingsvergunning worden verleend.
2.3
Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Wel heeft verweerder, op advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften van de gemeente Bergen (hierna: de adviescommissie), op onderdelen een nadere motivering gegeven. Ten aanzien van de plenaire zaal voor feesten en partijen heeft verweerder aangegeven dat vergunninghouder op 28 september 2021 heeft gevraagd de vergunning in zoverre te weigeren, omdat ter plaatse een ontbijtzaal voor gasten van het hotel zal worden gerealiseerd. Verweerder besluit daarom het primaire besluit te herroepen, vergunning te weigeren voor zover die ziet op de plenaire zaal voor feesten en partijen en een poppodium en de plenaire zaal te vervangen voor een ontbijtzaal. Aan de vergunning verbindt verweerder het voorschrift dat de ontbijtzaal op de begane grond uitsluitend mag worden gebruikt door gasten van het ter plaatse gevestigde hotel. Daarnaast heeft verweerder een aanvullende beschrijving gegeven van de op het bouwplan van toepassing zijnde planvoorschriften uit het bestemmingsplan en heeft hij de motivering voor het meewerken aan de activiteit ‘strijdig gebruik gronden en bouwwerken’ aangevuld.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hij bevoegd was om de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Bor te verlenen. Ook heeft verweerder gesteld dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Voorts heeft verweerder toegelicht dat aan de parkeervraag van het bouwplan wordt voldaan en dat er een overschot is van drie parkeerplaatsen.
Tot slot heeft verweerder nader gemotiveerd dat hij op basis van nader archeologisch onderzoek geen aanleiding ziet om de reeds aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften ter waarborging van de archeologische waarden te wijzigen. Afwijken van het bestemmingsplan is op dit onderdeel niet nodig, aldus verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid aan vergunninghouder een omgevingsvergunning kon verlenen voor het bouwplan. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseressen hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1
Vooraf overweegt de rechtbank dat de mededeling van eiseres 3 in het beroepschrift dat zij verzoekt de eerder namens haar ingediende bezwaargronden als gehandhaafd te beschouwen – zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in haar visie, de reactie van verweerder in het bestreden besluit ontoereikend was – onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op in moet gaan. De rechtbank richt zich op wat eiseres 3 concreet in beroep heeft aangevoerd.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.3
De rechtbank moet voordat zij toekomt aan deze beoordeling twee voorvragen beantwoorden. Ten eerste zal de rechtbank beoordelen of eiseressen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit en ontvankelijk zijn in hun beroep en ten tweede zal de rechtbank zich uitlaten over de door eiseres 1 opgeworpen vraag of de aanvraag wel ontvankelijk was. Ook zal de rechtbank zich uitlaten over de door eiseres 1 opgeworpen beroepsgrond of verweerder wel bevoegd is om een aanvraag gedeeltelijk te weigeren.
De ontvankelijkheid van eiseressen
4. Artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een belanghebbende degene is wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat eiseres 2 geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Het beroep in de zaak 21 /6161 is daarom niet-ontvankelijk. Aan dit oordeel liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
Eiseres 2 stelt zich ten doel een duurzaam en sociaal woon- en leefmilieu te bevorderen door het voorkomen van onnodige sloop, waarbij het behoud en verbetering van woningen, woonomgeving en erfgoed in steden, dorpen en daarbuiten wordt nagestreefd en het verrichten van al wat hiermee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres 2 als doel om de sloop van bouwwerken te voorkomen door in te zetten op behoud. Dit blijkt zowel uit de doelstelling, als uit de nieuwsbrief die eiseres 2 na de zitting nog heeft overlegd. In de nieuwsbrief wordt verslag gedaan van de projecten waar eiseres 2 bij betrokken is en bij alle projecten gaat het om het voorkomen van sloop. In deze zaak, waar door eiseres 2 beroep is ingesteld, is sloop of behoud van pension Erica niet aan de orde. Die beslissing (de sloop, danwel het behoud van pension Erica) is al eerder genomen en staat in rechte vast. Het voorkomen van sloop en het behoud van pension Erica kan in deze procedure dus niet worden bereikt. De rechtbank volgt eiseres 2 hierbij niet in stelling dat onder behoud ook valt (het bereiken van) de herbouw van pension Erica. Nog afgezien van de vraag of de herbouw in deze procedure kan worden bereikt, wordt herbouw niet genoemd in de doelstelling van eiseres 2.
4.2
De conclusie is dat eiseres 2 niet als belanghebbende kan worden aangemerkt en dat het beroep van eiseres 2 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit leidt ertoe dat de beroepsgronden van eiseres 2 buiten beschouwing worden gelaten, voorzover die niet ook door de andere eiseressen zijn aangevoerd.
4.3
Eiseressen 1 en 3 hebben wel voldoende belang bij de beoordeling van het beroep.
Eiseres 3 stelt zich ten doel het bevorderen van het behoud van het Bergense cultuurgoed op het gebied van architectuur en de daarmee samenhangende stedenbouwkundige/landschappelijke aanleg. Zij doet dit door knelpunten te signaleren en te melden aan de relevante instantie of personen, door adviezen te geven aan eigenaars/bewoners met betrekking tot architectonische kwesties, door initiatieven te nemen dan wel te bevorderen met betrekking tot verantwoord onderhoud en restauratie van zowel exterieur als interieur alsook van de daarbij horende landschappelijke omgeving en door het bevorderen en zo nodig handhaven van de bescherming van de architectonische werken en ontwerprechten daarmee verband houdende te Bergen (Noord-Holland). De doelstelling van eiseres 3 is hiermee breder dan die van eiseres 2, nu die ook ziet op het behoud van het Bergense cultuurgoed op het gebied van architectuur. Ook bij nieuw te bouwen bouwwerken kan dit een rol spelen. Eiseres 3 kan daarom naar het oordeel van de rechtbank als belanghebbende worden aangemerkt.
Eiseres 1 woont in de [adres] , het perceel dat onderdeel uitmaakt van het bouwplan. Het behoeft geen verdere bespreking dat zij belanghebbende is.
Is de aanvraag ontvankelijk?
5.1
Eiseres 1 voert aan dat de aanvraag van vergunninghouder niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, omdat het bouwplan feitelijk niet kan worden uitgevoerd. Het bouwplan heeft mede betrekking op het pand aan de [locatie] , waarvan vergunninghouder en eiseres middels de Vereniging van Eigenaren [locatie] (hierna: de VvE) gezamenlijk eigenaar zijn. Uit niets blijkt dat vergunninghouder de VvE om toestemming heeft gevraagd om het bouwplan te realiseren. Zonder toestemming kan het bouwplan niet worden verwezenlijkt. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 augustus 2018 [1] kan vergunninghouder daarom niet als belanghebbende worden aangemerkt en had de aanvraag niet ontvankelijk moeten worden verklaard.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 1 mei 2019 [2] , is de aanvrager om een omgevingsvergunning belanghebbende bij een beslissing op die aanvraag, tenzij aannemelijk is dat het bouwplan nimmer kan worden verwezenlijkt.
5.3
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan toestemming van de VvE [locatie] behoeft. Indien eiseres 1 geen toestemming wil verlenen, bestaat de mogelijkheid om via de civiele rechter vervangende toestemming te verkrijgen. Op dit moment is niet uitgesloten dat er geen (vervangende) toestemming verkregen zal worden, zodat niet aannemelijk is dat het bouwplan nimmer kan worden verwezenlijkt. Vergunninghouder kan dan ook als belanghebbende worden aangemerkt bij zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het wijzigen en vergroten van het Parkhotel en het aanleggen van de inrit. Verweerder was dan ook niet gehouden om de aanvraag buiten behandeling te laten. De beroepsgrond van eiseres 1 slaagt dus niet.
Mocht verweerder de omgevingsvergunning gedeeltelijk weigeren?
6.1
Eiseres 1 voert aan dat een omgevingsvergunning alleen gedeeltelijk mag worden geweigerd wanneer sprake is van verschillende activiteiten. Binnen één activiteit deels weigeren en deels vergunnen is mogelijk door het stellen van voorschriften, mits daarbij de grondslag van de aanvraag niet wordt verlaten. Eiseres 1 meent dat de grondslag van de aanvraag is verlaten door het schrappen van een complete functie uit het bouwplan, te weten de plenaire zaal voor feesten en partijen. Bovendien heeft verweerder geen voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden op grond waarvan het gebruik van die ruimte uitsluitend als ontbijtzaal is toegestaan. Ook is niet gebleken van een wijziging van de bij de vergunning behorende en gewaarmerkte tekening. Verweerder had dan ook niet gedeeltelijk vergunning mogen weigeren, maar had de vergunning integraal moeten weigeren.
6.2
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de grondslag van de aanvraag volledig is verlaten. Gelet op de omvang van het bouwplan bestaande uit een hotel met restaurant, fitnessruimte en de zaal voor feesten en partijen, is de plenaire zaal slechts een onderdeel van de aanvraag. De plenaire zaal is behouden, maar met een ander – bij een hotel passend – gebruik. Hiermee heeft de aanvraag naar het oordeel van de rechtbank niet een heel ander karakter gekregen.
Voorts volgt de rechtbank eiseres 1 niet in de stelling dat er geen voorschrift is opgenomen in het bestreden besluit. Uit het bestreden besluit (onderaan pagina 2) volgt dat de ontbijtzaal op de begane grond van [locatie] uitsluitend gebruikt mag worden door gasten van het hotel. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden ten aanzien van het gebruik van de betreffende zaal.
Met eiseres 1 is de rechtbank van oordeel dat het duidelijker en zorgvuldiger was geweest als een gewijzigde tekening bij de omgevingsvergunning was gevoegd. De rechtbank ziet in deze onduidelijkheid echter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder – door het ontbreken van een dergelijke tekening – de aanvraag had moeten weigeren. Deze beroepsgrond van eiseres 1 slaagt dus niet.
7. Hierna zal de rechtbank overgaan tot een toetsing van de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank zal eerst uiteenzetten welke feiten al vaststaan en wat is toegestaan op grond van de bestemmingsplannen en de eerder verleende omgevingsvergunning.
Wat is toegestaan/wat staat vast?
7.1
Op grond van het bestemmingsplan Parkhotel te Bergen is horeca toegestaan, tot categorie 2 en is een hotel of pension toegestaan. Dit geldt voor de percelen Stationsstraat 2 en Breelaan 19. Op grond van het bestemmingsplan Bergen Centrum 1977 is op het perceel [locatie] horeca, pension toegestaan. Een hotel met restaurant, ontbijtzaal en spa/fitnessruimte past binnen de bestemming horeca, pension. Er is dus geen sprake van strijd met het bestemmingsplan op dit punt.
7.2
Voorts volgt uit de eerdere bouwplannen en de daarop afgegeven omgevingsvergunning uit 2017 dat pension Erica niet bewaard zou worden, maar gesloopt zou worden. De rechtbank heeft hier al eerder over geoordeeld in de uitspraak van 17 december 2018 [3] . Deze uitspraak is in hoger beroep in stand gebleven [4] . De rechtbank zal daarom niet opnieuw een oordeel geven over gronden die gaan over de sloop van pension Erica, maar verwijst in deze naar de voornoemde uitspraken.
Welke onderdelen zijn in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen?
8.1
Op grond van het bestemmingsplan Parkhotel te Bergen zijn bouwhoogtes toegestaan van 3 meter (aan de Breelaan), 5 meter (aan de Stationsstraat) en 14,5 meter aan de Stationsstraat en verder achter de gevel van de Breelaan. Deze bouwhoogten worden allemaal overschreden. Hetzelfde geldt voor de goothoogten.
Ook wordt er buiten het bouwvlak gebouwd. Dit is het geval op de hoek van de Breelaan met de Stationsstraat en tussen het perceel Breelaan 19 en [locatie] . Dit is in strijd met het bestemmingsplan Parkhotel te Bergen.
Verder wordt er op het perceel [locatie] en 23S gebouwd op de bestemming tuin en erf met de subbestemmingen bedrijfserf horecabedrijven en detailhandel. Dit is in strijd met het bestemmingsplan Bergen Centrum 1977.
Ook is een aantal dakkapellen in strijd met de planregels. Tegen de strijdigheden die zien op het bouwen op de bestemming tuin en erf en in afwijking van de regels voor dakkapellen zijn geen gronden aangevoerd. Daarom zal de rechtbank hier verder niet op ingaan in deze uitspraak.
Parkeren
8.2
Ter plaatse geldt ook nog het bestemmingsplan “Parkeren”. Hierin is opgenomen dat een omgevingsvergunning slechts wordt verleend indien in, op of onder het bouwwerk, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Volgens verweerder is er geen sprake van strijd met dit bestemmingsplan. Hiervoor is dus ook geen omgevingsvergunning nodig volgens verweerder. Eiseres 3 betwist dit. Eiseres 3 voert aan dat verweerder bij het maken van de parkeerberekening van een verkeerd aantal hotelkamers is uitgegaan, waardoor de parkeerberekening geen stand kan houden.
8.3
De vraag rijst wat er is verleend; hoeveel kamers zijn op grond van de omgevingsvergunning toegestaan? De rechtbank overweegt allereerst dat de tekeningen onderdeel uitmaken van de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank heeft na de zitting vastgesteld dat op die tekeningen 81 hotelkamers staan ingetekend. Dit zou er toe leiden dat verweerder een omgevingsvergunning heeft verleend voor 81 hotelkamers. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de stelling van verweerder dat uit de omgevingsvergunning zelf volgt dat er – in afwijking van de tekeningen – 66 hotelkamers zijn vergund. Allereerst staat dit aantal niet genoemd in de omgevingsvergunning. Ook blijkt dit niet uit de aanvraag; daarin is niet een aantal hotelkamers aangevraagd. Het volgt ook niet uit het RO-advies dat is opgemaakt bij de aanvraag. Uit dit advies volgt dat er een parkeerbehoefte – na saldering – is van 36 parkeerplekken. Hierbij wordt uitgegaan van een totaal van 101,51 benodigde parkeerplekken. Uit het RO-advies kan niet worden opgemaakt waar dit aantal op gebaseerd is, dus ook dit stuk biedt geen aanknopingspunt. De rechtbank stelt wel vast dat dit aantal benodigde parkeerplekken afwijkt van het aantal benodigde parkeerplekken dat is opgenomen in het bestreden besluit. De enige aanwijzing dat er 66 hotelkamers zijn vergund volgt uit de tabel op pagina 8 van het bestreden besluit. Zoals gezegd, komt deze tabel niet overeen met parkeerberekening in het RO-advies en de rechtbank is van oordeel dat aan deze tabel geen doorslaggevende betekenis toekomt, althans niet meer waarde dient te worden gehecht dan aan de tekeningen die behoren bij de aanvraag en de verleende omgevingsvergunning.
8.4
Dit leidt er toe dat er, gelet op de tekeningen, een omgevingsvergunning is verleend voor 81 hotelkamers. Hiervan uitgaand is de parkeerberekening in het bestreden besluit onjuist, nu daarin wordt uitgegaan van 66 hotelkamers. Het bestreden besluit is reeds hierom onvoldoende gemotiveerd en kan op dit punt niet in stand blijven. De rechtbank zal de zaak op dit punt terugverwijzen naar verweerder. Verweerder zal ofwel aangepaste tekeningen moeten vragen van de aanvrager en die moeten beoordelen, danwel een nieuwe parkeerberekening moeten maken op basis van 81 hotelkamers. Vervolgens moet verweerder beoordelen of er al dan niet sprake is van strijd met het bestemmingsplan Parkeren en zo ja, of verweerder een omgevingsvergunning wil verlenen om te handelen in afwijking van dit bestemmingsplan.
8.5
Hoewel verweerder eerst opnieuw moet kijken naar de parkeerberekening, ziet de rechtbank toch aanleiding om op twee punten over de wijze van rekenen alvast een oordeel te geven.
Saldering
8.5.1
Eiseres 3 stelt dat verweerder ten onrechte 65,4 parkeerplaatsen ‘saldeert’ in verband met het oude parkhotel en het te slopen pand van Fabbrica (restaurant). Volgens eiseres 3 is die aftrek in een andere tijd onder andere omstandigheden als een faciliteit toegekend. Verweerder is de regels onverantwoord aan het oprekken volgens eiseres 3.
8.5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de parkeerbehoefte die als gevolg van het slopen van het restaurant en oude hotel komt te vervallen, mag salderen met de nieuwe parkeerbehoefte die het bouwplan genereert. Terecht heeft verweerder in het verweerschrift erop gewezen dat een bouwplan niet een bestaand parkeerprobleem hoeft op te lossen.
Zalen
8.6.1
Eiseres 3 stelt dat verweerder de berekening onjuist heeft uitgevoerd, omdat verweerder stelt dat de parkeereis voor de zalen is komen te vervallen door het vervallen van de feestzaal. Het vervallen van de feestzaal laat echter onverlet dat er nog vier zalen overblijven. Als eiseres 3 de berekening maakt, komt zij op een tekort van 82 parkeerplaatsen.
8.6.2
Verweerder heeft uiteengezet dat er in de parkeerberekening in bezwaar vanuit is gegaan dat de feestzaal is komen te vervallen. De andere zalen die zijn ingetekend op het bouwplan mogen alleen gebruikt worden door de hotelgasten. Dit zijn de ontbijtzaal, het restaurant en de bijeenkomstzalen. Deze ruimtes mogen dus niet worden gebruikt door anderen dan door hotelgasten. Hierdoor is er geen extra parkeervraag. Deze parkeervraag is al verdisconteerd in de norm voor de hotelgasten. Op zich kan de rechtbank deze redenering volgen, echter uit de tabel op pagina 8 van het bestreden besluit lijkt er wel een andere parkeernorm toegepast te worden ten aanzien van horeca en zalen. De rechtbank draagt verweerder op bij de nieuwe parkeerberekening dit punt nader uiteen te zetten.
Kon artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Bor worden toegepast?
9. Verweerder heeft in zijn besluitvorming toepassing gegeven aan artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Bor. Op grond hiervan komt voor verlening van een omgevingsvergunning in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan. Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake is van een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.
9.1
Eiseres 1 voert aan dat verweerder miskent dat evident sprake is van twee hoofdgebouwen op twee verschillende percelen; het Parkhotel en het pand aan de [locatie] . [locatie] is geen bijbehorend bouwwerk in de zin van het Bor, maar is een zelfstandig hoofdgebouw in de zin van artikel 1.1 van bijlage II bij het Bor. Een hoofdgebouw kan niet zomaar een bijbehorend bouwwerk bij een ander hoofdgebouw worden.
9.2
Eiseres 3 stelt ook dat artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Bor niet kon worden toegepast, omdat hier een hoofdgebouw eerst wordt gesloopt. Dan kan ook geen sprake meer zijn van uitbreiding van een hoofdgebouw. Bovendien zijn de afwijkingen van het bestemmingsplan dermate fors dat dat niet meer onder een kruimelgevallenregeling valt.
9.3
Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016 [5] , op het standpunt dat de uitbreiding van een hoofdgebouw zich niet op hetzelfde perceel als het hoofdgebouw hoeft te bevinden. Hier wordt in het bouwplan een ander bestaand pand aan de [locatie] bij de herontwikkeling betrokken en zal bestaan uit één geheel aaneengesloten bouwwerk dat tezamen één geheel zal gaan vormen. De uitbreiding van het Parkhotel voor zover dit betreft de overschrijding van de bouwhoogte en de grenzen van het bouwvlak die in het bestemmingsplan zijn neergelegd, maar ook de uitbreiding van het Parkhotel op het perceel [locatie] zijn volgens verweerder aan te merken als uitbreiding van het hoofdgebouw op hetzelfde perceel. Gelet op de bestemming van het perceel, en in het bijzonder de functieaanduiding die met zich brengt dat uitsluitend een hotel of pension rechtstreeks toelaatbaar is, geldt het Parkhotel als hoofdgebouw, aldus verweerder.
9.4
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen is toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 1 van bijlage II van het Bor niet beperkt tot de uitbreiding van een reeds bestaand gebouw. Aan de toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 1 van bijlage II van het Bor staat niet in de weg dat (na sloop) een nieuw hoofdgebouw wordt opgericht, mits aan het vereiste dat sprake is van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Bor, wordt voldaan. Dat is het geval als het gaat om een uitbreiding van een hoofdgebouw en het hoofdgebouw als zodanig op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. [6]
In dit geval gaat het om twee los van elkaar staande gebouwen. Op de percelen Stationsstraat 2 en de Breelaan 19 wordt een nieuw gebouw opgericht en daarnaast blijft het gebouw staan op de [locatie] . Deze percelen hebben de bestemming horeca 2 en horeca, pension. De gebouwen worden in overeenstemming met de bestemming gebruikt en kunnen daarom samen aangemerkt worden als hoofdgebouw. De gedeelten die niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan zijn aan te merken als een uitbreiding van het hoofdgebouw. Dit zijn dus de delen van het bouwplan, zoals opgesomd onder rechtsoverweging 8.1. Verweerder was dus bevoegd om de omgevingsvergunning op grond van artikel 4, aanhef en onderdeel 1 van bijlage II van het Bor te vergunnen. Verder zijn geen aanvullende eisen opgenomen in artikel 4, eerste lid van bijlage II bij het Bor, dus dat de overschrijdingen van het bestemmingsplan fors zijn, betekent nog niet dat zij niet passen binnen die bevoegdheid.
Is het bouwplan in strijd met de goede ruimtelijke ordening?
10. Vooropgesteld moet worden dat verweerder bevoegd is om omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Verweerder heeft bij de beslissing om wel of niet van deze bevoegdheid gebruik te maken beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter toetst niet of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of verweerder in dit geval de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Afwijking bouwhoogtes
10.1
Eiseressen stellen dat het bouwplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Eiseressen stellen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het bouwplan groter en volumineuzer moet worden en waarom niet met de maatvoering uit het maatwerkbestemmingsplan kan worden volstaan. Daarbij komt dat de stedenbouwkundige onderbouwing voor afwijking van het bestemmingsplan subjectief is en eiseres 3 vraagt zich af wat onafhankelijke en deskundige stedenbouwers hierover zeggen.
10.2
Verweerder heeft in de besluitvorming en ook in het verweerschrift aangegeven dat ten behoeve van de bedrijfsvoering een ander bouwplan is aangevraagd dan eerder is vergund. Stedenbouwkundig acht verweerder dit ontwerp beter, omdat de hoek Breelaan/Stationsweg en de vertrapte opbouw in hoogte vanaf de bestaande bebouwing daarheen duidelijk en harmonischer wordt uitgevoerd. Hoewel het voorliggende bouwplan op de plattegrond wat meer ruimtebeslag heeft – maar op cruciale punten ook juist weer wat minder – en wat hoger is, wordt dit goeddeels ingegeven door een meer efficiënte bedrijfslayout. Van strijd met een goede ruimtelijke ordening is volgens verweerder geen sprake.
10.3
De rechtbank overweegt allereerst dat de bouwhoogtes die het bestemmingsplan toestaan aan de Breelaan en op de hoek van de Breelaan met de Stationsstraat fors worden overschreden. Aan de Breelaan is op grond van het bestemmingsplan Parkhotel te Bergen een bouwhoogte toegestaan van 3 meter (3,3 met 10% binnenplanse afwijking). Het bouwplan voorziet daar in een bouwhoogte van 17,05 meter hoog. Op de hoek van de Breelaan met de Stationsstraat is een bouwhoogte toegestaan van 5 meter (5,5 met 10% binnenplanse afwijking) en het bouwplan voorziet ook daar in een hoogte van 17,05 meter hoog. Gelet op deze forse overschrijdingen mag van verweerder een gedegen motivering worden verlangd waarom deze forse overschrijding passend is in de omgeving. De rechtbank is met eiseressen van oordeel dat verweerder met de motivering zoals hiervoor is opgenomen onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze forse overschrijding past in de omgeving en waarom het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Het beroep van eiseressen slaagt dus op dit punt.
10.4
De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder naar het oordeel van de rechtbank in een nadere onderbouwing alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom het bouwplan, ondanks de forse overschrijding van de bouwhoogtes, niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. In de nadere onderbouwing is het volgende opgenomen over de overschrijding van de bouwhoogtes.
Net als in het voorgaande plan, is ook nu sprake van een tweedeling van het hoofdvolume in een hoekdeel en deel aan de Stationsstraat. De hoek is stevig ingezet als stedenbouwkundig accent op de belangrijke kruising Stationsstraat – Breelaan en levert een samenhang op met de ‘villa’ (deel van Dorpspleinontwikkeling) schuin tegenover de hoek van het parkhotel. Deze beide gebouwen zullen het centrum op cruciale plekken accentueren. Ook nu ligt het deel aan de Stationsstraat in de rooilijn van die straat.
De opgaande bebouwing van de hoek is manifester geworden, zowel in hoogte als – in geringe mate – in plattegrond. Niettemin komt het gebouw aan de Breelaan aanzienlijk terug te liggen, omdat de serre in het hoekgebouw is komen te vervallen. Hiermee wordt verrommeling voorkomen die vaak met serres gepaard gaat, voor zowel nu als in de toekomst. Het open terras op de hoek is ruimtelijk ondergeschikt aan de bebouwing. Er is wel nog een ondergeschikt bouwdeel uitgevoerd in een enkele laag, maar dat is geïntegreerd in de architectuur van het grote gebouw. Het hoekgebouw is tegen Fabbrica aan geplaatst, waarbij de opgaande gebouwdelen nog ruimschoots los blijven, maar er geen rommelige dienstdoorgang meer is.
De aansluiting van het hoekgebouw op de lange poot aan de Stationsstraat is in beginsel ongewijzigd gebleven en heeft een sterk terugliggend transparant bouwdeel dat duidelijk de hoofdentree markeert. De plattegrond van de ‘Stationsstraatpoot’ is nu rechthoekig van vorm, maar voor de straatkant en achterzijde maakt dit niet of nauwelijks uit, omdat er nog veel eigen terrein overblijft tot de achterliggende kavels. De ontsluiting van de parkeerkelder over het Smallepad ipv de Breelaan is een verbetering, omdat dit verder is van het onoverzichtelijke drukke kruispunt aan de Breelaan/Stationsstraat en ook niet meer vlak op de T-kruising met het Binnenhof. Alleen naar de Breelaan 23 komt het vergrote, maar lage gebouw met hotelappartementen op het achterterrein dichterbij. De serre voor het pand Fabbrica wordt minder diep, waardoor die in een betere proportie komt en beter aansluit op het hoekgebouw. De serre is ook losgeknipt van de nieuwbouw door een terugliggende entree, maar de ritmering van de pui levert een visuele verbinding op met het hoofdgebouw.
De bebouwing loopt zowel langs de Stationsstraat als langs de Breelaan getrapt op tot het hoekgebouw. De verhoging van het hoofdgebouw maakt het gebouw expressief en draagt bij aan de articulatie: een opbouw van het volume vanaf de relatief kleinschalige bebouwing langs de Breelaan en de Stationsstraat in de richting van de hoek en het centrumgebied. Het gebouw is het hoogst op de noklijn, die aanzienlijk terugligt van de straten, waardoor die verhoging zich vanaf de aanliggende straten minder zal manifesteren dan op de geveltekening lijkt. Alleen de dwarskap komt aan de zijde van de Breelaan tot de volle hoogte van de nok en accentueert de hoeksituatie. Dit is harmonisch opgenomen in de architectuur.
Het hoekgebouw komt in plattegrond wat dichter bij Fabbrica, en de nok is hoger, maar de aansluiting van de kappen laat meer ruimte voor de lucht, zoals dat in de bestaande bebouwing langs de Breelaan onderling ook het geval is. Zo ontstaat in de richting van de hoek een doorgaand, optrappend, ritme. Er is sprake van een harmonische, gelede baksteenstructuur. De ARK zegt hierover:
De commissie heeft waardering voor het plan. Er is duidelijk sprake van een kwaliteitsverbetering ten opzicht van het bestaande. Het valt toe te juichen dat het geheel in meerdere volumedelen bestaat. De detaillering straalt ook kwaliteit uit.
Belangen eiseres 1
11.1
Het bouwplan is massaler dan met het maatwerkbestemmingsplan is toegestaan en komt dichter op het terras en appartement van eiseres. Dit gaat volgens eiseres 1 ten koste van haar woon- en leefsituatie, van haar privacy en van haar gebruiksmogelijkheden. Verweerder is ten onrechte niet op deze bezwaren ingegaan, zo stelt eiseres 1. Haar belangen zijn dan ook onvoldoende in de besluitvorming betrokken.
11.2
De rechtbank is van oordeel dat eiseres 1 onvoldoende uiteen heeft gezet hoe het bouwplan haar woon- en leefsituatie, privacy en gebruiksmogelijkheden verslechtert. Op grond van het bestemmingsplan Parkhotel te Bergen was aansluitend aan het terras van eiseres 1 een bouwhoogte toegestaan van 14,5 meter (15,95 met maximale binnenplanse afwijking). Het bouwplan voorziet in een bouwhoogte van 17 meter. De rechtbank ziet niet in hoe dit verschil in hoogte van 1,05 meter de door eiseres genoemde aspecten zodanig negatief beïnvloedt dat verweerder daarom geen vergunning had kunnen verlenen.
Strijd met het vertrouwensbeginsel
12.1
Eiseres 3 stelt in haar aanvullende gronden van beroep dat het niet handhaven van herbouw van pension Erica strijd oplevert met het vertrouwensbeginsel. Volgens eiseres is in het bestemmingsplan Parkhotel te Bergen een bestuurlijke toezegging gedaan dat pension Erica zal worden herbouwd bij de realisatie van het nieuwe Parkhotel. Door zich niet te houden aan deze toezegging is de omgevingsvergunning in strijd met het vertrouwensbeginsel en kan de vergunning om deze reden niet in stand blijven.
12.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een toezegging. In memo’s, bij de beantwoording van vragen van de raad en in de toelichting op het bestemmingsplan Parkhotel te Bergen werd er eerder weliswaar vanuit gegaan dat pension Erica behouden kon blijven of herbouwd kon worden, deze documenten kwalificeren echter niet als toezegging. Hierbij wijst verweerder erop dat er al een onherroepelijk vergunning ligt op grond waarvan pension Erica kan worden gesloopt.
12.3
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de toelichting van het bestemmingsplan niet ten grondslag kan liggen aan een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel. Dit, omdat de toelichting van het bestemmingsplan niet bindend is. Alleen de regels van het bestemmingsplan zelf zijn bindend en in de regels zelf is geen behoud of herbouwverplichting opgenomen. De rechtbank is verder niet gebleken van andere documenten waarin een toezegging is gedaan dat pension Erica herbouwd zou worden, maar nog afgezien daarvan kon eiseres daaraan niet het vertrouwen ontlenen dat het pension herbouwd zou worden, nu een herbouwplicht in het bestemmingsplan ontbrak.
Het maken/veranderen van een uitweg
13.1
De omgevingsvergunning ziet ook op het maken/veranderen van een uitweg. Verweerder heeft overwogen dat de afdeling BOR positief heeft geadviseerd over de aangevraagde activiteit. Hierbij is overwogen dat de uitweg aansluit op een weg voor langzaak verkeer, het Smallepad. In de huidige situatie is de weg niet berekend op een ontsluiting van een parkeervoorziening voor 26 auto’s. Voor de herinrichting van het openbaar gebied na afronden van de bouwwerkzaamheden dient de initiatiefnemer het deel van het Smallepad vanaf de Stationsstraat tot aan de uitweg opnieuw en voor alle weggebruikers veilig in te richten. Uit het advies van de afdeling BOR blijkt dat het Smallepad zodanig aangepast (verbreed) moet worden zodat auto’s elkaar kunnen passeren. Verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat de bruikbaarheid, veiligheid en doelmatig gebruik van de weg hiermee wordt gewaarborgd en dat het uiterlijk van de omgeving en de groenvoorziening niet op een onaanvaardbare wijze wordt aangetast.
13.2
Eiseres 3 stelt dat het Smallepad in het bijzonder zal worden belast door het verkeer van en naar de parkeergarage bij het hotel. Dit betreft een eeuwenoud weggetje dat nu in gebruik is als voet- en fietspaadje met een monumentale boom. Dat kan het niet meer blijven als het een in- en uitgang wordt van de parkeergarage, zelfs niet met stoplichten, omdat het daarvoor niet breed genoeg is. Eiseres 3 vindt het opmerkelijk dat de aansluiting op de Stationsweg niet is meegenomen in het ontwerp van het hotelcomplex.
13.3
De rechtbank stelt voorop dat de grondslag van dit deel van de vergunning is gelegen in artikel 2.18 van de Wabo in samenhang met artikel 2.12 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor het maken van een uitweg behoort tot de bevoegdheden van verweerder, waarbij verweerder beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen, zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit om – in dit geval – de omgevingsvergunning voor de activiteit uitweg te verlenen heeft kunnen komen.
13.4
Verweerder heeft aan zijn beslissing om een omgevingsvergunning te verlenen voor het maken van een uitweg een BOR-advies ten grondslag gelegd. Hierin is uiteengezet waarom het plan voldoet aan de regels uit de APV.
Ten aanzien van de bruikbaarheid en veiligheid van de weg heeft verweerder aan vergunninghouder de plicht op gelegd om er in de toekomst voor te zorgen dat het Smallepad
vanafde Stationsstraat tot aan de ingang van de parkeergarage veilig en doelmatig wordt ingericht. Hierbij is – anders dan eiseres 3 stelt – wel de aansluiting van het Smallepad op de Stationsstraat betrokken, alleen moet dit in een later stadium worden uitgevoerd.
Uit het BOR-advies blijkt verder dat er een positief stedenbouwkundig advies ligt en dat ook de welstandscommissie heeft geoordeeld dat het plan aan de eisen van welstand voldoet. Gelet hierop is volgens verweerder het uiterlijk aanzien van de omgeving niet in gevaar. Daarbij is in het BOR-advies overwogen dat de groenvoorzieningen niet in het geding zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis van dit advies kunnen concluderen dat de weigeringsgronden van 2.12 APV zich niet voordoen. De enkele stelling van eiseres 3 dat het Smallepad een eeuwenoud weggetje is met daaraan een monumentale boom is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te kunnen leiden. Verweerder heeft daarom in redelijkheid omgevingsvergunning kunnen verlenen voor het maken van een uitweg.
Staat een evidente privaatrechtelijke belemmering in de weg aan vergunningverlening?
14.1
Verder voert eiseres 1 aan dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering en dat de omgevingsvergunning om die reden niet verleend mocht worden. Het bouwplan kan slechts worden uitgevoerd als eiseres 1 ermee instemt dat het dakterras, dat onderdeel is van haar privégedeelte, voor een jaar of langer wordt verwijderd. Daar hoeft zij nimmer toestemming voor te verlenen en het is ondenkbaar dat de civiele rechter daartoe machtiging kan verlenen. Uitvoering van het bouwplan vergt aanpassing van de splitsingsakte, omdat de begane grond vermengd wordt met het naastgelegen hotel. Die aanpassing vergt unanimiteit en die komt er niet. Een andere mogelijkheid om de splitsingsakte te wijzigen is er niet en een machtiging vragen om werkzaamheden in/aan het privégedeelte van een andere eigenaar uit te voeren is niet mogelijk. De VvE kan, bij gebreke van medewerking van eiseres 1, ook geen besluit nemen om die machtiging aan te vragen. Uit een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 15 juni 2021 [7] volgt bovendien dat het in het algemeen onmogelijk is om een besluit te nemen waarbij een vergaande inbreuk wordt gemaakt op het exclusieve gebruiksrecht van een eigenaar.
14.2
Verweerder heeft in reactie op deze beroepsgrond in het verweerschrift in de eerste plaats herhaald dat er volgens hem geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, omdat er nog geen beslissing is genomen door de VvE over het al dan niet verlenen van toestemming voor de werkzaamheden. En al zou die toestemming geweigerd worden door de VvE, dan kan alsnog instemming worden verkregen via de civiele rechter en zou er op dit moment nog steeds geen sprake zijn van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Verder is er volgens verweerder geen sprake van een dusdanige inbreuk op het gebruiksrecht van eiseres, dat de redelijkheid en billijkheid zou voorschrijven dat een eventueel positief besluit van de VvE om werkzaamheden aan delen van het pand aan de [locatie] toe staan, zou moeten worden vernietigd. Eiseres 1 heeft uitsluitend overlast, ook in de vorm van het tijdelijk niet kunnen gebruiken van het dakterras, te dulden van de werkzaamheden, aldus verweerder. Verder heeft verweerder aangegeven dat eiseres 1 vervangende huisvesting aangeboden heeft gekregen voor tijdens de verbouwing, maar dat zij dat aanbod heeft afgeslagen.
14.3
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 11 mei 2016 [8] , voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo in de weg staat, slechts aanleiding is wanneer deze privaatrechtelijke belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
14.4
Naar het oordeel van de rechtbank was er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen evidente privaatrechtelijke belemmering die aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg stond. Er was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit namelijk geen sprake van een situatie waarin zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het project in verband met privaatrechtelijke belemmeringen niet kan worden gerealiseerd. Ter zake kan immers een vervangende machtiging door de civiele rechter worden verleend. Dat eiseres 1 het ondenkbaar acht dat die toestemming gegeven gaat worden, doet niets af aan het feit dat de mogelijkheid nog wel openstaat.
Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

15. Gelet op dat wat is overwogen in de rechtsoverwegingen 8.2 tot en met 8.5 en 10.3 is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op de motivering van verweerder dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan Parkeren en voor zover het ziet op de motivering van de vraag waarom het bouwplan, gelet op de overschrijding van de bouwhoogtes, niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.
16. Aan de bestuursrechter is de plicht opgelegd om geschillen zo veel mogelijk definitief te beslechten. Daartoe is een heel aantal bevoegdheden aan de bestuursrechter geven.
17. Wat betreft het motiveringsgebrek ten aanzien van de bouwhoogtes, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen in stand laten, omdat verweerder met de aanvullende motivering alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat verweerder geen nieuw besluit hoeft te nemen op dit punt.
18. Ten aanzien van de motivering van de vraag of het bouwplan al dan niet in strijd is met het bestemmingsplan Parkeren zijn er meerdere mogelijkheden zoals al geschetst in rechtsoverweging 8.4. Verweerder heeft hierbij keuzes te maken en daarom ziet de rechtbank geen mogelijkheden om verweerder in de gelegenheid te stellen om het gebrek te herstellen als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb of de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank ziet geen andere optie dan de zaak terug te verwijzen op dit punt naar verweerder. De rechtbank zal daarbij een termijn bepalen om de vaart er in te houden. Deze zaak loopt namelijk al behoorlijk lang.
19. Nu het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseressen 1 en 3 vergoeden.
19.1
Ook krijgt eiseres 1 een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres 1 een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.
19.2
Eiseres 3 krijgt deze vergoeding niet, omdat zij niet is bijgestaan door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener en verder ook geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van het beroep met nummer 21/6161 (van LOSB)
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Ten aanzien van de beroepen met nummers 21/6162 (SBBB) en 21/6044 ( [eiseres 1] )
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de motivering van de goede ruimtelijke ordening;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op dat punt in stand kunnen blijven;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de motivering van de vraag of het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan Parkeren;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseressen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres 1;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 181,- aan eiseres 1 en € 360,- aan eiseres 3 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:2

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Artikel 7:12

1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.

Artikel 8:72

1. Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, vernietigt hij het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk.
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
b. (…)
4. De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan,

Artikel 2.2

1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…),
2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

Artikel 2.18

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht
Het besluit omgevingsrecht (Bor) is een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2 Wabo.

Artikel 1

bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;
hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de wet van het bestemmingsplan wordt afgewezen, komen in aanmerking:
1. Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan (…).
Algemene Plaatselijke Verordening

Artikel 2.12

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
a. een uitweg te maken naar een weg;
c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg of het gebruik daarvan te veranderen.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de omgevingsvergunning worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het doelmatig en veilig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van de groenvoorziening in de gemeente.
Het bestemmingsplan Parkhotel Bergen

Artikel 3 Horeca

3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
b. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van horeca -1: uitsluitend hotels of pension met inbegrip van maximaal één dienstwoning.
e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Algemeen
a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd.
3.2.2
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoering-aanduiding aangegeven goot- en bouwhoogte, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
c. de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
(…)

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Naast het bepaalde in hoofdstuk 2 van de planregels kan eveneens met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bepalingen van dit plan voor:
a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
De afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Het bestemmingplan Bergen Centrum

Artikel 12 Horecabedrijven

1. De gronden met de bestemming “horecabedrijven (H)” zijn bestemd voor de uitoefening van het horecabedrijf in daartoe blijkens hun aard en inrichting bestemde gebouwen, met dien verstande dat:
- deze gronden voor zover terzake op de kaart de subbestemming Hp is vermeld, nader zijn bestemd voor de horecabedrijf in een pension.

Artikel 14 Tuin

1. De gronden met de bestemming “tuin” zijn bestemd voor tuin behorende bij de bebouwing op de aangrenzende bebouwingsoppervlakten (…)
2. Op of in de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken, (…), ten dienste van de in lid 1 bedoelde bestemming, waaronder erfafscheidingen, windschermen en pergola’s worden gebouwd, zulks met inachtneming van de hierna aangegeven aanwijzingen:
(…)
Artikel 15 Erf
1. De gronden met de bestemming “Erf (e)” zijn bestemd voor erven en tuinen behorende bij de hoofdgebouwen op de aangrenzende bebouwingsoppervlakten, met dien verstande dat:
- de gronden, voor zover terzake op de kaart de subbestemming beh is vermeld, nader zijn bestemd voor erven en tuinen bij horecabedrijven.
- de gronden voor zover terzake op de kaart de subbestemming beb is vermeld, nader zijn bestemd voor erven en tuinen bij bedrijven en detailhandelsbedrijven.
en in verband daarmee voor de bouw en het dienovereenkomstig gebruik van daartoe dienende gebouwen en andere bouwwerken (…)
Het bestemmingsplan Parkeren

Artikel 3.1 Parkeervoorzieningen

Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de gewijzigde regels.

Artikel 3.3 Afwijkingsbevoegdheid

a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 indien:
1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
3. strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
onder de voorwaarde dat dit mogelijk is indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en de verkeerssituatie ter plaatse.

Voetnoten

6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2021, met ECLI:NL:RVS:2021:1527, ro 5.3, en de uitspraak van 8 september 2021, met ECLI:NL:RVS:2021:2013