ECLI:NL:RBNHO:2023:6525

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
10398854
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een notaris na executoriale verkoop van een woning en afgifte van stukken

In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [eiser] c.s., de notaris [gedaagde] gedagvaard in kort geding. De eiser vorderde onder andere herstel van de hoedanigheid van de gedaagde partij in het proces-verbaal van de zitting, betaling van onverschuldigde betalingen en afgifte van bepaalde stukken. De eiser was eigenaar van een woning die op 19 november 2018 op een openbare veiling werd verkocht aan Muurvast Beheer & Beleggingsmaatschappij B.V. wegens betalingsachterstand. Na de verkoop heeft de notaris [gedaagde] verschillende betalingen verricht, waarvan eiser stelt dat deze onterecht zijn gedaan. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims. De rechter oordeelde dat de betalingen aan NSI en de advocaatkosten terecht zijn gedaan en dat eiser geen recht heeft op de gevorderde bedragen. Ook de vordering tot afgifte van stukken werd afgewezen, omdat eiser niet kon aantonen dat zij recht had op deze stukken. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde partij, omdat eiser ongelijk kreeg in haar vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10398854 \ VV EXPL 23-32
Uitspraakdatum: 11 juli 2023
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser], handelend onder de naam [eiser] c.s.,
wonende te [plaats 1]
eiseres
verder te noemen: [eiser]
procederend in persoon
tegen
[gedaagde], in haar hoedanigheid van notaris werkzaam bij Krans Notarissen,
kantoorhoudende te [plaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A. Helmig

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 13 april 2023 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 april 2023. Omdat er geen ringleiding beschikbaar was in de zittingszaal is de zitting geschorst. Vervolgens heeft [eiser] haar eis tweemaal gewijzigd. De zitting is voortgezet op 27 juni 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, [gedaagde] mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben [gedaagde] en [eiser] nog stukken toegezonden. [eiser] heeft ter zitting ook nog een stuk overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was eigenaar van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats 3] (hierna: de woning). Dit perceel staat kadastraal bekend als [plaats 3] [kadaster nummer].
2.2.
Op 19 november 2018 is de woning, wegens achterstand in de betaling, op de openbare hybride veiling (zowel in de zaal als via het internet) aangeboden.
2.3.
Aan Muurvast Beheer & Beleggingsmaatschappij B.V. (hierna: Muurvast) is volgens een proces-verbaal van veiling van 21 november 2018 de woning gegund, verkocht en geleverd voor een bedrag van € 182.000,00.
2.4.
Op 2 januari 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser] de nota van afrekening gezonden.
2.5.
Bij akte van 3 januari 2019 heeft [gedaagde] een verklaring van betaling afgegeven, waarna de levering van de woning nog dezelfde dag is voltooid door inschrijving in de openbare registers.
2.6.
Bij exploot van 13 februari 2019 is [eiser] bevolen de woning te ontruimen.
2.7.
Bij brief van 7 maart 2019 heeft het kadaster aan [eiser] meegedeeld dat zij geen rechthebbende meer is tot [plaats 3] [kadaster nummer]; [adres] [plaats 3].
2.8.
De rechtbank Noord-Holland heeft bij beschikking van 3 april 2019 een staat van verdeling opgemaakt. In de beschikking staat – voor zover hier relevant – het volgende:
(…)NSI Kantoren heeft de onderbouwing van haar vordering ad € 2.860,36 ten laste van belanghebbende tijdig ingediend.
[eiser] heeft een vordering ingediend ad € 182.000,00
Voorts heeft zich bij brief van 26 maart 2019 een schuldeiser gemeld, te weten Muurvast Beheer & Beleggingsmaatschappij B.V. (hierna: Muurvast), de veilingkoper van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats 3], die stelt een vordering te hebben ad€ 5.023,58 ter zake van (executie)kosten die zij wenst te verhalen op de executieopbrengst.(…)2.3. Als geëxecuteerde heeft [eiser] inderdaad aanspraak op de executieopbrengst, maar uitsluitend voor zover na aftrek van de kosten die de executant in het kader van de executie heeft moeten maken, de vordering van in geval de executerend hypotheekhouder, vorderingen van beslagleggers op de (opbrengst van de) onroerende zaak en vorderingen van beperkt gerechtigden wier recht door de executie is vervallen, nog iets overblijft.
(…)De rechter-commissaris
3.1.
maakt de volgende staat van verdeling op:
te verdelen bedrag € 74.792,75
de schuldeiser die in deze rangregeling meedeelt is:

NSI Kantoren voor een bedrag ad € 2.860,36
het restant van de netto-opbrengst komt toe aan [eiser];(…)
2.9.
Op 25 april 2019 heeft de rechtbank Noord-Holland een proces-verbaal tevens bevelschrift ex artikel 485 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) opgemaakt waarin – voor zover hier relevant – het volgende staat:
- bepaalt dat de navolgende vorderingen ten laste van [eiser] tijdig zijn ingediend en meedelen in deze rangregeling:• NSI Kantoren voor een bedrag ad € 2.860,36- maakt de volgende definitieve staat van verdeling op:te verdelen bedrag: € 74.792,75;
Aan NSI Kantoren komt een bedrag toe van € 2.860,36
Aan [eiser] komt vervolgens het restant toe;
- sluit het proces-verbaal ex artikel 485 lid 1 Rv in samenhang met artikel 552 Rv;- beveelt de houder van de netto-opbrengst van de verkoop van het registergoed, zijnde Krans Notarissen te Haarlem, aan genoemde schuldeiser uit te betalen hetgeen haar volgens de in dit proces-verbaal vermelde staat van verdeling toekomst, met dien verstande dat de onder de rangregeling vermelde vorderingen nog naar rato vermeerderd dienen te worden met de over het depotbedrag verschenen depotrente. (…)
2.10.
Bij exploot van 29 april 2019 heeft Muurvast conservatoir beslag gelegd onder [gedaagde], in haar hoedanigheid als notaris, op alle vorderingen (gelden, geldswaarden en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn) die de derde onder zich heeft of zal verkrijgen van [eiser].
2.11.
Op 4 juni 2019 hebben mr. A. Helmig van Krans Notarissen en [eiser] over en weer gemaild over de in depot opgeslagen spullen van [eiser] na de ontruiming van de woning.
2.12.
Op 4 oktober 2019 heeft Muurvast de woning verkocht aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. De akte van levering is gepasseerd op 29 november 2019.
2.13.
Krans Notarissen heeft een bedrag van € 60.846,39 overgemaakt aan [eiser].
2.14.
Per e-mail van 23 februari 2023 heeft K.W.A. van der Meer, van Van der Meer Incasso & Gerechtsdeurwaarders, het volgende – voor zover hier relevant – aan [gedaagde] geschreven:
(…)wij hebben de stukken allemaal doorgenomen. (…) Ik heb onderstaande vervolgens via de heer Verheij van de heer Helmig door gekregen:1. De beschikking van 3 april 2019 (bijlage). Daarin staat dat de verdeelstaat was 74.792,75 waarbij nog aan NSI-kantoren toekwam een bedrag van 2.860,36. De rest was op dat moment beschikbaar voor [eiser]. Krans Notarissen heeft vanaf dat moment de gelden voor [eiser] gehouden.(…)5. Er moest een rangregeling worden opgestart ná de vervroegde uitbetaling aan de hypotheekbank (over het restant), omdat [eiser] het niet eens was met een buitengerechtelijke verdeling. Dat was voor haar veel goedkoper geweest. Maar omdat ze nooit ergens mee akkoord gaat, moest het wel officieel gebeuren. Ik sluit een kopie van het verzoekschrift van mr Overeem bij. Daarin wordt verzocht dat na betaling aan NSI het restant voor [eiser] zou kunnen zijn, na aftrek van de kosten van de procedure. Deze kosten bedroegen in totaal 1586 (nota Overeem ad 1210 en griffierecht ad 376). Deze kosten zijn door mij aan mr Overeem uit de voor [eiser] bestemde gelden voldaan.6. Op 29 april 2019 is er door Muurvast conservatoir beslag gelegd op alles hetgeen Krans Notarissen voor [eiser] zou houden. De derdenverklaring sluit ik bij.7. Dit leidde tot uiteindelijk een door muurvast gewonnen procedure waartegen geen HB is ingesteld.8. Krans Notarissen heeft vervolgens aan [eiser] uitbetaald hetgeen zij nog “over had” van de op kantoor liggende gelden. (…)Als ik de berekening doorneem dan was er € 74.792,75 in depot. Hier gaat het deel van NSI af € 2860,36 en de kosten van Corten De Geer Advocaten € 1.586,00. Dan blijft er€ 70.346,39 over. Vervolgens wordt er € 9.500,00 afgetrokken na akkoord van mevrouw [eiser]. En blijft er € 60.846,39 over. Ik heb een betalingsbewijs ontvangen ten grote van dit bedrag. Mijn conclusie is dan ook dat voldaan is aan het bevel d.d. 25-04-2019.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging(en) van eis – dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening:
I. de hoedanigheid van de gedaagde partij in het proces-verbaal van de zitting d.d. 21 april 2023 herstelt;
II. gedaagde veroordeelt tot betaling van € 13.946,36 of zoveel minder als notaris [gedaagde] kan aantonen dat zij rechtmatige betalingen heeft gedaan;
III. gedaagde veroordeelt tot betaling van € 17.800,00 of zoveel minder als notaris [gedaagde] kan aantonen dat zij rechtmatige betalingen heeft gedaan;
IV. gedaagde veroordeelt tot het overleggen van de volgende stukken:
- alle (gerechtelijke) stukken conservatoir beslag;
- alle (gerechtelijke) stukken/akten (van levering) [eiser] aan Kantoor [eiser] cs 31 december 2018 dan wel 1 januari 2019;
- alle (gerechtelijke) stukken/akten onderhandse verdelingsroute/eindbeschikking 3 april 2019;
- akte van levering Volksbank N.V. aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (november 2019);
V. het Basisregistratie Kadaster (BRK) herstelt op grond van de uitspraak van de Raad van State.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de kantonrechter gedaagde in het proces-verbaal van 21 april 2023 heeft aangemerkt als [gedaagde], wonende te [plaats 2] maar de juiste partij is: notaris [gedaagde], werkzaam als notaris bij Krans Notarissen. Zij heeft immers gehandeld vanuit haar hoedanigheid als notaris zodat dit hersteld dient te worden. Verder stelt [eiser] dat [gedaagde] onverschuldigde betalingen heeft gedaan aan NSI
(€ 2.860,36), deurwaarder Boeder (€ 9.500,00) en advocaat Overeem (€ 1.586,00). Ook heeft [gedaagde] een akte van levering gepasseerd voor [plaats 3] [kadaster nummer] voor de Volksbank aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waarbij [gedaagde] een bedrag van € 17.800,00 heeft overgemaakt naar de rekening van mr. Mense namens Muurvast B.V. terwijl geen van deze partijen een dubbeltje hebben betaald. Deze twee bedragen vordert [eiser] terug waarbij zij haar vordering heeft gemaximeerd tot € 25.000,00. Daarnaast wil [eiser] gerechtelijke stukken van [gedaagde] ontvangen en tot slot wil zij dat het BRK Kadaster hersteld wordt op grond van de uitspraak van de Raad van State.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat [gedaagde] haar werkzaamheden heeft uitgevoerd als lid van de maatschap met haar eigen besloten vennootschap waardoor zij dus niet in privé aansprakelijk is. Er zijn geen onverschuldigde betalingen gedaan door [gedaagde] en er is geen sprake van een levering van de Volksbank aan S. de Boer en [betrokkene 2]. Ten aanzien van de door [eiser] gevorderde stukken geldt dat er geen stukken meer zijn die [eiser] nog niet heeft ontvangen. De vordering tot het herstellen van het BRK Kadaster is onduidelijk en er valt niets te herstellen.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een langslepend geschil tussen partijen en partijen allebei gebaat zijn bij een snelle afwikkeling hiervan.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is en dat de vorderingen van [eiser] daarom moeten worden afgewezen. Daartoe is het volgende redengevend.
I. hoedanigheid waarin [gedaagde] is gedagvaard
5.3.
[eiser] heeft ten eerste gevorderd dat de hoedanigheid van [gedaagde] in het proces-verbaal van de zitting d.d. 21 april 2023 wordt hersteld nu zij [gedaagde] in haar hoedanigheid van notaris heeft willen dagvaarden. In de dagvaarding staat immers: ‘[gedaagde], werkzaam als notaris bij Krans Notarissen’. Volgens [gedaagde] had [eiser] haar op een andere manier moeten dagvaarden. [gedaagde] heeft verder aangevoerd de dagvaarding zo begrepen te hebben dat zij in persoon is gedagvaard.
5.4.
Uitgangspunt is dat het antwoord op de vraag wie in een procedure als partij optreedt, wordt bepaald door het procesinleidend document. Bij deze procedure is dan ook bepalend het exploot van dagvaarding. [1] Uit de kop van de dagvaarding in samenhang met de inhoud van de dagvaarding, waar steeds wordt gesproken over ‘de notaris’ en ‘notaris [gedaagde]’ is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] [gedaagde] in haar hoedanigheid van notaris heeft gedagvaard. Dit zal daarom ambtshalve in de kop van dit vonnis worden aangepast. [eiser] heeft daarnaast onvoldoende belang bij wijziging van het proces-verbaal van 21 april 2023 omdat dit geen zelfstandige betekenis (meer) heeft, zodat haar vordering in zoverre wordt afgewezen.
5.5.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat ook als [gedaagde] in privé of (via haar vennootschap) als lid van de maatschap was gedagvaard dit voor de uitkomst van het kort geding niet had uitgemaakt.
II. vordering tot betaling van € 13.946,36
5.6.
[eiser] heeft als tweede een bedrag van € 13.946,36 gevorderd wegens vermeende onrechtmatige betalingen verricht door [gedaagde]. Het gaat hierbij om drie betalingen: € 9.500,00 (ontruiming- en bewaringskosten); € 1.586,00 (advocaatkosten) en € 2.860,36 (NSI).
a.
€ 9.500,00 (ontruimings- en bewaringskosten)
5.7.
Dit bedrag ziet op ontruimings- en bewaringskosten die [gedaagde] (via deurwaarderskantoor Boeder) aan Muurvast heeft betaald. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] akkoord heeft gegeven om deze kosten te betalen. [eiser] betwist dit. [eiser] wordt hierin niet gevolgd. Uit de door partijen overgelegde correspondentie blijkt immers dat [eiser] wel degelijk akkoord is gegaan met uitbetaling van het bedrag van € 9.500,00. Zo heeft mr. Helmig diverse keren aan [eiser] gevraagd of zij akkoord gaat met een uitbetaling van in totaal
€ 9.500,00 aan Boeder. Dat zij hiermee vervolgens akkoord is gegaan blijkt uit de e-mail van 4 juni 2019 waarin [eiser] schrijft: ‘
ik ga akkoord met de uitbetaling van € 7,500,00’. Daarna heeft mr. Helmig gevraagd of [eiser] ook akkoord geeft op een extra betaling van
€ 2.000,00 zodat de bewaarovereenkomst ten behoeve van de spullen van [eiser] met een maand verlengd zou worden. Mr. Helmig stuurt per e-mail van 4 juni om 17:02 uur: ‘
mag ik nu 9500 overmaken naar Boeder zodat u een maand extra krijgt om dingen zelf te regelen zoals u het geregeld wilt hebben?’ [eiser] reageert daarop per e-mail met ‘
ik moet nu, onder voorbehoud van alle rechten, akkoord gaan met het voorstel’. Mr. Helmig reageert daarop met ‘
ik interpreteer uw onderstaande e-mail zodanig dat u uiteindelijk toch akkoord bent gegaan met betaling ten laste van het depot aan de heer Boeder van een bedrag van 9.500 euro’. [eiser] reageert daar op met ‘
en ik verwijs voor wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen naar al mijn mailberichten.
5.8.
Gelet op deze correspondentie concludeert de kantonrechter dat [eiser] akkoord is gegaan met uitbetaling van een bedrag van € 9.500,00 waarbij het voor haar duidelijk moet zijn geweest dat dit zou worden betaald uit het depot. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
b.
€ 1.586,00 (advocaatkosten)
5.9.
Wat betreft het bedrag van € 1.586,00 dat betaald is aan mr. Overeem heeft [eiser] aangevoerd dat mr. Overeem niet haar advocaat is geweest maar die van NSI en dat zij daarom deze kosten niet hoeft te betalen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] wel gehouden is deze kosten te voldoen omdat dit executiekosten zijn die op grond van artikel 3:270 van het Burgerlijk Wetboek (BW) uit de koopprijs worden voldaan. [gedaagde] heeft uitgelegd dat deze kosten zien op een procedure die gevoerd moest worden omdat [eiser] niet akkoord ging met een buitengerechtelijke rangregeling. Dit verweer slaagt.
5.10.
Op grond van artikel 3:270 lid 1 BW komen alle executiekosten voor rekening van de verkoper waarbij het bij de verdeling gaat om de netto opbrengst (het hoogste bod) minus de kosten. Dit blijkt ook uit rechtsoverweging 2.3 van de beschikking van 3 april 2019 waarin staat:
‘als geëxecuteerde heeft [eiser] inderdaad aanspraak op de executieopbrengst maar uitsluitend voor zover na aftrek van de kosten die de executant in het kader van de executie heeft moeten maken (…)’. Hoewel op grond van artikel 485 lid 1 Rv voor uitbetaling van de tijdens de verdeling opkomende kosten, zoals deze advocaatkosten, in het bevelschrift moet worden gelast dat de nog niet eerder voldane kosten moeten worden voldaan of indien dat is nagelaten na sluiting in beginsel alsnog een bevelschrift had moeten worden afgegeven, volgt daaruit niet dat het bedrag van € 1.586,00 aan [eiser] toekomt. De kantonrechter acht namelijk gezien de e-mail van 23 februari 2023 van deurwaarder K.W.A. van der Meer als vermeld onder 2.14., voldoende aannemelijk dat deze advocaatkosten gemaakt zijn om de beschikking van 3 april 2019 en het proces-verbaal/bevelschrift van 25 april 2019 te verkrijgen, zodat deze advocaatkosten op grond van artikel 3:270 lid 1 BW voor rekening van [eiser] komen. Deze kosten komen daarom terecht in mindering van het aan [eiser] toekomende bedrag. De kantonrechter merkt nog op dat het niet in het belang van [eiser] is om opnieuw een procedure te moeten voeren om slechts een bevelschrift te ontvangen voor deze advocaatkosten, omdat daarbij opnieuw kosten moeten worden gemaakt die wederom voor haar rekening komen. Dit deel van de vordering wordt daarom eveneens afgewezen.
c.
€ 2.860,36 (NSI)
5.11.
Het bedrag van € 2.860,36 dat [eiser] op grond van onverschuldigde betaling aan NSI vordert van [gedaagde] is niet onverschuldigd betaald. Deze betaling vindt haar grondslag in de beschikking van 3 april 2019 en het proces-verbaal/bevelschrift van 25 april 2019 die in kracht van gewijsde zijn gegaan. [eiser] heeft niets in het geding gebracht dat dit anders maakt. Dit deel van de vordering wordt daarom ook afgewezen.
5.12.
Gelet op het bovenstaande zijn voormelde betalingen terecht gedaan en wordt deze vordering afgewezen.
III. Vordering tot betaling van € 17.800,00
5.13.
[eiser] heeft verder nog een bedrag van € 17.800,00 gevorderd, omdat [gedaagde] in een ‘nepveilingexecutieroute’ een akte van levering heeft gepasseerd voor de Volksbank aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waarbij [gedaagde] een bedrag van € 17.800,00 aan Muurvast heeft betaald. [eiser] heeft echter in het geheel niet onderbouwd dat dit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en waarom daarbij sprake is geweest van onrechtmatig handelen door [gedaagde]. Ook heeft zij niet uitgelegd waarom het bedrag van € 17.800,00 aan [eiser] dient toe te komen. Nu Muurvast eigenaar geworden is van de woning, mocht zij de woning (ook voor een hoger bedrag) verkopen aan een nieuwe koper en staat [eiser] daarbuiten.
IV. vordering tot afgifte van stukken
5.14.
[eiser] heeft daarnaast verschillende stukken gevorderd van [gedaagde]. Artikel 843a Rv bindt de toewijsbaarheid van een dergelijke vordering aan drie cumulatieve voorwaarden, te weten: (i) de eiser of verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben, het moet gaan om (ii) bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker of haar rechtsvoorganger partij is. Door deze beperkingen kunnen zogenaamde fishing expeditions worden voorkomen.
5.15.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij een rechtmatig belang heeft bij de door haar gevorderde gegevens. [eiser] heeft nagelaten haar stelling dat sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde] op enigerlei wijze te onderbouwen. Daarbij komt dat [gedaagde] heeft aangegeven dat [eiser] alle stukken heeft ontvangen waar zij recht op had terwijl [eiser] heeft nagelaten concreet te stellen op welke andere stukken zij nu nog recht heeft en waarom zij daar recht op heeft. [eiser] heeft dus ook nagelaten duidelijk aan te geven om welke bescheiden het gaat. Het algemeen gevorderde ‘alle (gerechtelijke) stukken/akten’, ook als daaraan is toegevoegd ‘conservatoir beslag’, ‘(van levering) [eiser] aan Kantoor [eiser] cs 31 december 2018 dan wel 1 januari 2019’ en/of ‘onderhandse verdelingsroute/eindbeschikking 3 april 2019’ is daartoe te onbepaald. Wat betreft de akte van levering tussen de Volksbank en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geldt dat [eiser] niet heeft onderbouwd dat dit stuk bestaat en indien dat wel bestaat, dat zij daarbij partij is (geweest).
5.16.
Gelet op het voorgaande voldoet [eiser] niet aan de in artikel 843a Rv gestelde eisen. De vordering wordt afgewezen.
V. Vordering tot herstel van de registratie in de BRK
5.17.
Tot slot heeft [eiser] gevorderd om de registratie in het BRK te herstellen, maar de kantonrechter is van oordeel dat de feitelijke grondslag zoals geschetst door [eiser] de vordering niet kan dragen. [eiser] heeft haar vordering gestoeld op de uitspraak van de Raad van State van 22 maart 2023. In deze uitspraak staat echter het volgende:
‘Uit de kadastrale informatie volgt immers dat [eiser] vanaf januari 2019 niet langer eigenaar was van het perceel [kadaster nummer]. Dat laatste volgt ook uit de door [eiser] in hoger beroep overgelegde beschikking van 11 januari 2018 van de voorzieningenrechter in de rechtbank [plaats 2] (…)’.Niet is gebleken dat dit onjuist is zodat [eiser] geen eigenaar meer is van het perceel [kadaster nummer]. Zij heeft niets in het geding gebracht dat dit anders maakt. Gelet hierop is er geen reden om de registratie in het BRK te herstellen.
Conclusie
5.18.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen.
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser], omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 529,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde].
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter