Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.Feiten
‘onder voorbehoud van rechten en weren, waaronder de mogelijkheid onverschuldigd betaald loon terug te vorderen, 100% van het loon tijdens ziekte door te betalen gedurende de eerste 26 weken van ziekte (alsof artikel 10 van de Levensmiddelenbedrijf cao van toepassing zou zijn).’
3.Het verzoek
primairgebaseerd op een arbeidsomvang van 33 uur per week, omdat [verzoeker] in de periode vanaf zijn indiensttreding tot de datum van het ongeval (2,5 maand) gemiddeld 33 uur per week heeft gewerkt. In dat kader zoekt [verzoeker] aansluiting bij het bepaalde in artikel 7:610b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het is aannemelijk dat hij – als het ongeval niet had plaatsgevonden – ook gemiddeld 33 per week zou hebben gewerkt.
4.Het verweer
‘ten minste het minimumloon’zoals bedoeld in de artikelen 7.4. en 7.5. van de cao E-commerce (en artikel 7:629 lid 1 BW), op basis van 24 uur per week. Op grond van de uitspraak van het CVRM heeft Flink op 26 mei 2023 een aanvullende betaling gedaan van € 860,31 bruto
(kantonrechter: kennelijk door [verzoeker] ontvangen op 29 mei 2023 en 2 juni 2023, zie onder 2.12. van deze beschikking), waarmee het loon van [verzoeker] tot 100% is aangevuld.
.
5.De beoordeling
‘voorbehoud van rechten en weren’heeft gemaakt ten aanzien van de uitbetaling van 100% van het loon tijdens ziekte, heeft zij dit voorbehoud in het verweerschrift niet langer gehandhaafd. Zo stelt Flink onder randnummer 30 van het verweerschrift:
‘Bovendien blijkt uit het voorgaande dat Flink al 100% van het loon tijdens arbeidsongeschiktheid heeft uitbetaald. Hij(lees: [verzoeker])
heeft dus geen belang bij eventuele toepassing van de cao LMB.’En onder 34 van het verweerschrift:
‘Na de uitspraak van het College is Flink onverwijld overgegaan tot aanvulling tot 100%’en
‘Zodra duidelijk was dat het loon aangevuld diende te worden tot 100%, is Flink hiertoe overgegaan.’Ook in de pleitnota heeft Flink geen voorbehoud gemaakt. Zo stelt zij daar onder punt 1:
‘Flink is het niet met [verzoeker] eens, doordat Flink reeds een aanvulling tot 100% van het loon heeft voldaan.’ Daarom gaat de kantonrechter er vanuit dat als door Flink erkend vaststaat dat zij over de in geschil zijnde periode 100% van het loon aan [verzoeker] verschuldigd is. Weliswaar heeft Flink ter zitting na het voordragen van de pleitnota alsnog een voorbehoud gemaakt, in die zin dat zij onder protest 100% zou hebben betaald, althans over de eerste vier weken van de arbeidsongeschiktheid, maar de kantonrechter gaat daaraan voorbij. Gezien de inhoud van het verweerschrift en de pleitnota is het innemen van dit standpunt nadien in strijd met de goede procesorde en bovendien heeft Flink dit voorbehoud niet (voldoende) toegelicht. Omdat de kantonrechter op grond van het bovenstaande in deze procedure als vaststaand aanneemt dat Flink over de in geschil zijnde periode (30 mei 2022 tot 12 maart 2023) 100% van het loon aan [verzoeker] verschuldigd is, hoeven de vragen of Flink haar zorgplicht heeft geschonden en of de cao LMB van toepassing is niet te worden beantwoord.