ECLI:NL:RBNHO:2023:7442

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
HAA 23_4187
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake invorderingsbesluit en spoedeisend belang in bestuursrechtelijke context

Op 1 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Flora & Faunabescherming en Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, met als derde-partij GEM Bloemendalerpolder C.V. Het betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van 15 juni 2023, waarbij aan de derde-partij een last onder dwangsom was opgelegd. De verzoekster vorderde schorsing van dit besluit, omdat zij vreesde voor ernstige gevolgen voor beschermde diersoorten door werkzaamheden in de Bloemendalerpolder. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het verzoek kennelijk ongegrond was, omdat het besluit van 15 juni 2023 enkel betrekking had op het niet invorderen van een verbeurde dwangsom en er geen onomkeerbare gevolgen te verwachten waren tot de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en wees het verzoek af. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/4187

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2023 in de zaak tussen

Stichting Flora & Faunabescherming, uit Weesp, verzoekster

en

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland

(gemachtigde: J. Benz).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
GEM Bloemendalerpolder C.V. uit Amsterdam (derde-partij).

Inleiding

1. Bij besluit 13 mei 2022 is aan derde-partij een last onder dwangsom opgelegd om verdere overtreding te voorkomen van artikel 5.3, vierde lid van de Wet natuurbescherming (Wnb) in samenhang met de voorschriften 18 en 19 van de aan derde-partij op 1 november 2017 verleende ontheffing en voorschrift 23 van de aan derde-partij op 10 april 2018 verleende ontheffing. Aan de last kon worden voldaan door geen nieuwe gebieden meer af te schermen en/of af te vangen voordat het compensatiegebied voldoende functioneel is en de biotopen en natuurtypen in het compensatiegebied voldoen aan de specifieke eisen die de beschermde soorten rugstreeppad, heikikker, platte schijfhoren, ringslang, hermelijn en wezel aan hun biotoop stellen.
2. Bij besluit van 15 juni 2023 heeft verweerder derde-partij bericht dat is geconstateerd dat nieuw gebied is uitgenomen en afgeschermd zonder dat hiervoor voldoende compensatie is aangetoond en dat daarmee de ontheffing van 1 november 2017 en de Wnb zijn overtreden en dat daarom de aan de op 13 mei 2022 opgelegde last onder dwangsom verbonden dwangsom van rechtswege is verbeurd. Omdat bij derde-partij veel onduidelijkheid bestaat over het toepassingsbereik van de ontheffingen, het gaat om een zeer klein oppervlak en derde-partij op uitdrukkelijk verzoek van verzoekster faunaschermen heeft geplaatst, ziet verweerder eenmalig af van invordering van de verbeurde dwangsom en wordt volstaan met een waarschuwing. Aangegeven is verder dat de last onder dwangsom zal worden verduidelijkt.
3. Verzoekster heeft tegen het besluit van 15 juni 2023 bij verweerder bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter op 9 juli 2023 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
4. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.
5. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
7.1
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd het besluit van 15 juni 2023 te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Zij wenst met haar verzoek te voorkomen dat als gevolg van het besluit van 15 juni 2023 wordt gestart dan wel voortgang wordt gemaakt met de aanleg van twee brughoofden en een gasleiding en het oppompen en vervolgens lozen van grondwater in de Bloemendalerpolder in Weesp. Op dit moment vinden de voorbereidende werkzaamheden en activiteiten reeds plaats en/of is daadwerkelijk met de bemaling en lozing gestart, dan wel wordt daarmee op zeer korte termijn gestart. Volgens verzoekster kan niet worden uitgesloten dat deze werkzaamheden zeer ernstige gevolgen hebben voor de aanwezige (beschermde) diersoorten. Omdat derde-partij niet bereid is de werkzaamheden en activiteiten op te schorten, is er bij de gevraagde voorlopige voorziening een spoedeisend belang, aldus verzoekster.
7.2
Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit van 15 juni 2023 uitsluitend ziet op het niet invorderen van een verbeurde dwangsom. Een geschil over dit besluit betreft een financieel geschil. Van een spoedeisend belang bij een dergelijk geschil is niet snel sprake. Ook in dit geval voorziet de voorzieningenrechter geen onomkeerbare gevolgen tot aan de beslissing op bezwaar als gevolg van het besluit van 15 juni 2023. Daarbij geldt ook dat verzoekster niet heeft onderbouwd waarom het niet invorderen van de verbeurde dwangsom de door verzoekster gevreesde gevolgen heeft. Het besluit staat deze gevolgen in elk geval niet toe. Wanneer in strijd met de voorschriften 18 en 19 van de ontheffing van 1 november 2017 en/of voorschrift 23 van de ontheffing van 10 april 2018 wordt gehandeld door derde-partij bij verdere werkzaamheden zal derde-partij alsnog de dwangsom verbeuren. Wanneer derde-partij op andere wijze in strijd met de Wnb of de aan de verleende ontheffingen verbonden voorschriften handelt, zal verweerder (al dan niet op verzoek van verzoekster) moeten bezien of, en zo ja, hoe daartegen handhavend moet worden opgetreden.
7.3
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang ontbreekt. Voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening bestaat daarom geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

8. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.