ECLI:NL:RBNHO:2023:7611

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
10036393 CV EXPL 22-4643
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Weij, een vordering ingesteld tegen gedaagde voor de terugbetaling van een geldlening van € 3.250,-, verstrekt op 25 maart 2022. De lening had een looptijd tot 3 april 2022. Ondanks herhaalde verzoeken om betaling heeft gedaagde het bedrag niet terugbetaald. Eiser vordert nu een totaalbedrag van € 3.810,35, inclusief proceskosten en wettelijke rente.

Gedaagde heeft de vordering gedeeltelijk betwist en stelt dat hij de hoofdsom en incassokosten al heeft voldaan. Hij voert aan dat hij een opdracht tot terugbetaling aan zijn bank heeft gegeven, maar dat deze betaling door technische problemen niet is aangekomen bij eiser. Gedaagde is bereid de hoofdsom en incassokosten te betalen, maar betwist de verdere gerechtelijke kosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde in verzuim is, omdat de betaling niet is aangekomen door omstandigheden die in zijn risicosfeer liggen. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, en gedaagde veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10036393 CV EXPL 22-4643
Uitspraakdatum: 9 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats 1],
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M. Weij,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
in persoon verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 11 juli 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 25 maart 2022 een geldlening verschaft aan [gedaagde] van € 3.250,-. De lening werd verstrekt tot 3 april 2022.
2.2.
Ondanks meerdere herinneringen en sommaties is het bedrag door [eiser] nog niet terugontvangen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert, zoals gewijzigd, dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 3.810,35, vermeerderd met proceskosten, nakosten en wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] toerekenbaar tekort schiet in het nakomen van zijn terugbetalingsverplichting uit de overeenkomst van geldlening.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering gedeeltelijk. Hij voert aan – samengevat – dat hij de hoofdsom en de incassokosten inmiddels heeft voldaan aan [eiser]. Daarbij voert hij aan dat hij ten onrechte een ingebrekestelling heeft ontvangen, omdat hij al een opdracht tot terugbetaling had gegeven aan de Spaanse bank, welke betaling echter door technische omstandigheden aan de zijde van de bank niet werd ontvangen door [eiser]. [gedaagde] verklaart verder dat het contact met het door [eiser] ingeschakelde incassobureau niet goed verliep, niet voor hem maar ook niet voor [eiser]. Hij is akkoord met terugbetaling van de hoofdsom plus de incassokosten zoals vermeld in de brief van 24 mei 2022, dus € 3.255,88 plus € 450,- met btw, in totaal € 3.800,38, maar hij is niet akkoord met betaling van verdere gerechtelijke kosten of de hoogte daarvan.
3.4.
In zijn conclusie van repliek betwist [eiser] dat [gedaagde] de vordering al heeft voldaan, hij handhaaft zijn vordering en voor alle duidelijkheid herformuleert hij het petitum van de dagvaarding.
3.5.
Bij dupliek stelt [gedaagde] dat [eiser] met de gewijzigde eis de eventuele kosten die hij aan zijn vorige incassogemachtigde moet betalen wil doorberekenen aan [gedaagde] en hij benadrukt dat hij bij antwoord al is ingegaan op de onredelijkheid van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Bij wijze van tegenvordering eist hij dat de kosten van de procedure worden beperkt tot de kosten van de dagvaarding, de advocaatkosten volgens het liquidatietarief, dat de kosten van de eerdere gemachtigde niet direct of indirect verhaald worden op hem en dat de buitengerechtelijke kosten worden beperkt tot de kosten conform de Wet normering buitengerechtelijke kosten en het Bijbehorende besluit.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] een bedrag van € 3.250,- heeft geleend van [eiser]. [gedaagde] erkent dit ook en uit de overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de kantonrechter ook afdoende dat sprake was van een geldlening voor korte tijd, namelijk tot 3 april 2022.
4.2.
[gedaagde] heeft verklaard dat hij de hoofdsom en de incassokosten al heeft voldaan, maar dit is door [eiser] nadrukkelijk betwist en uit het verdere betoog van [gedaagde] blijkt ook dat nog niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij ten onrechte een ingebrekestelling heeft ontvangen omdat hij toen al opdracht aan de bank had gegeven voor de betaling. Dit verweer kan hem echter niet helpen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat een eventuele betaling nooit bij [eiser] terecht gekomen is als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van [gedaagde] liggen. [gedaagde] is dan ook in verzuim.
4.3.
[gedaagde] heeft nog bezwaar gemaakt tegen de (hoogte van de) gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, maar ook in dit betoog wordt hij niet gevolgd. [eiser] heeft zijn vordering terecht uit handen gegeven toen terugbetaling ondanks diverse toezeggingen van [gedaagde] uitbleef. Het door hem gevorderde bedrag van € 544,50 is het bedrag waarop [eiser] conform de Wet normering buitengerechtelijke kosten en het bijbehorende besluit aanspraak kan maken, vermeerderd met btw.
4.4.
[gedaagde] erkent ook wel dat hij het bedrag nog verschuldigd is aan [eiser] en ook dat hij rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden. [gedaagde] gaat
daarbij uit van het bedrag genoemd in de sommatiebrief van 24 mei 2022, maar de vordering is hoger geworden in verband met de verschenen wettelijke rente over de hoofdsom.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat de vordering van [eiser] wordt toegewezen.
4.6.
[gedaagde] maakt nog bezwaar tegen de door [eiser] gevorderde veroordeling in de nakosten. Hij verklaart dat hij bang is dat [eiser] daarmee kosten van het eerder door hem ingeschakelde incassobureau aan hem probeert door te berekenen. Die vrees is niet terecht. Dat is echter niet waar een veroordeling tot betaling van nakosten op ziet. Met nakosten wordt gedoeld op de kosten die een winnende partij eventueel nog moet maken door betekening van het vonnis om de wederpartij te bewegen aan zijn verplichtingen uit het vonnis te voldoen.
4.7.
Volgens vaste rechtspraak [1] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De kantonrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt. Ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen, waarbij de hierna onder ‘de beslissing’ te noemen termijn de kantonrechter redelijk voorkomt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 3.265,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.250,00 vanaf 11 juli 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 544,50 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 129,74
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 464,00
te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853