4.4De rechtbank stelt verder vast dat de aangevraagde activiteiten waarover verweerder wèl een besluit heeft genomen (de aanleg van werken of werkzaamheden en het aanleggen van een uitrit) en de (impliciet) aangevraagde activiteit waarover verweerder dat niet heeft gedaan (het gebruiken van gronden in strijd met bestemmingsplan), onlosmakelijk met elkaar samenhangen als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo. Op deze drie activiteiten had verweerder dan ook in samenhang moeten besluiten. Dat heeft verweerder ten onrechte niet gedaan.
Conclusie en verdere besluitvorming door verweerder
5. Omdat verweerder niet volledig op de aanvraag heeft beslist, kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. De rechtbank komt om die reden niet toe aan de inhoudelijke bespreking van de (overige) beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank ziet in dit geval geen mogelijkheid om dit gebrek te passeren of een bestuurlijke lus toe te passen omdat er (nog) geen besluit van verweerder op de (impliciete) aanvraag om een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan is genomen. Verweerder moet dan ook alsnog op de drie aangevraagde activiteiten in samenhang een besluit nemen.
8. Wanneer verweerder bij de beoordeling van de aanvraag tot de conclusie komt dat de omgevingsvergunning niet met toepassing van de zogenoemde kruimelregeling kan worden vergund, moet verweerder alsnog voor de drie aangevraagde samenhangende activiteiten de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Awb) volgen, ook wanneer verweerder van plan is de omgevingsvergunning te weigeren.Verweerder moet in dat geval het primaire besluit van 8 maart 2022 herroepen en tegelijkertijd een ontwerpbesluit ter inzage leggen voor alle aangevraagde activiteiten. Eiser kan dan een zienswijze indienen.
9. Ter zitting heeft derde-partij zich op het standpunt gesteld dat in de uitgebreide procedure een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van de gemeenteraad niet nodig is als verweerder voornemens is om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. De rechtbank merkt in dit verband op dat dit standpunt in zijn algemeenheid onjuist is. Verweerder moet ook wanneer hij de omgevingsvergunning wil weigeren in beginsel een vvgb vragen bij de gemeenteraad. Verweerder kan wel een omgevingsvergunning weigeren zonder een vvgb te hebben gevraagd, indien hij de weigering baseert op een andere weigeringsgrond dan de weigeringsgrond waarop de vvgb ziet. Ook indien de gemeenteraad gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht door categorieën van gevallen aan te wijzen waarin een vvgb niet is vereist, kan het college de omgevingsvergunning weigeren zonder eerst de gemeenteraad om een vvgb te vragen.
10. Verweerder heeft ter zitting gezegd dat hij ten tijde van het bestreden besluit I het belang van het behoud van het weidevogelgebied zwaarwegender heeft geacht dan het belang van eiser, onder meer omdat eiser de noodzaak voor een andere ontsluiting van zijn bedrijf naar de mening van verweerder niet concreet genoeg heeft onderbouwd. Verweerder sluit evenwel niet uit dat deze afweging op een later moment, afhankelijk van de dan voorhanden zijnde informatie, anders zou kunnen uitpakken. Verder heeft eiser ter zitting toegelicht dat in opdracht van de provincie recent een weidevogelanalyse is uitgevoerd in de polder Mijzen en dat er op dit moment door de provincie beleid wordt ontwikkeld waarbij mogelijk (ook) ter plaatse van het perceel meer verstoring van het weidevogelleefgebied mogelijk wordt gemaakt. Gelet hierop acht de rechtbank het aangewezen dat verweerder - voordat hij opnieuw beslist over het wel of niet verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning - eiser in de gelegenheid stelt zijn standpunt door het indienen van een zienswijze of op andere wijze nader te onderbouwen.