Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.De beoordeling
is uitgevallen met klachten in persoonlijk en sociaal functioneren” en niet door bepaalde arbeidsomstandigheden, zoals werkdruk. De gestelde 60 uur per week wordt weliswaar in de beoordeling genoemd, maar die informatie is door [verzoeker] zelf verstrekt en is verder niet onderbouwd. [verzoeker] heeft nog aangevoerd dat hij vóór zijn ziekmelding meermaals met Nijssen over de werkdruk heeft gesproken, maar Nijssen betwist dat en dit blijkt nergens uit. De door [verzoeker] ter zitting genoemde boete die hij in Frankrijk zou hebben gekregen in verband met het overschrijden van rij- en rusttijden is niet overgelegd, en wordt ook door Nijssen betwist. Bovendien heeft [verzoeker] ter zitting verklaard dat hij na zijn ziekmelding nooit bij Nijssen heeft geklaagd over de werkdruk en evenmin heeft aangegeven dat hij minder uren wilde werken.
Tot slot oordeelt de kantonrechter dat ook de stelling van [verzoeker] dat Nijssen zijn arbeidsongeschiktheid bewust heeft laten voortduren, onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter is met Nijssen van oordeel dat het enkele feit dat het arbeidsconflict in de Sociaal Medische Beoordeling wordt genoemd (“
Zijn klachten worden (…) onderhouden door een arbeidsconflict”) geen blijk geeft van een (eventueel) aandeel van Nijssen in het voortduren van dat conflict. Het is slechts een constatering. Verder heeft [verzoeker] dit verwijt niet onderbouwd.
De kantonrechter concludeert op grond van bovenstaande dat Nijssen geen verwijt, laat staan een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor wat betreft de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] (op grond van ziekte dan wel op grond van (het voortduren van) een arbeidsconflict). Een billijke vergoeding komt dan ook op deze grond niet in beeld.
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever ten aanzien van de re-integratie, dat uiteindelijk heeft geleid tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. In deze zaak is volstrekt onvoldoende gesteld voor het oordeel dat daarvan sprake is. Voor toekenning van een billijke vergoeding op deze grondslag is er daarom evenmin plaats.
[verzoeker] heeft in dit verband nog aangevoerd dat Nijssen door de onregelmatige opzegging haar re-integratieverplichtingen over de periode van 7 februari 2023 tot 1 april 2023 heeft ontlopen en [verzoeker] daardoor re-integratiekansen heeft gemist. De kantonrechter stelt voorop dat het juist is dat de re-integratieverplichtingen van Nijssen op grond van artikel 7:658a BW doorlopen tot het einde van het dienstverband. Het is echter wel aan [verzoeker] om concreet te maken welke re-integratiekansen hij in de weken tussen 7 februari 2023 en 1 april 2023 heeft gemist. Ter zitting heeft [verzoeker] desgevraagd enkel aangevoerd dat hij (ook) in die periode wenste terug te keren in zijn oude functie, maar die enkele wens omvat geen concrete re-integratiekansen die Nijssen [verzoeker] door de onregelmatige opzegging zou hebben onthouden. De kantonrechter gaat ook voorbij aan de algemene stelling van [verzoeker] dat een billijke vergoeding in deze situatie op zijn plaats is, omdat arbeidsongeschikte werknemers anders zijn overgeleverd aan de grillen van de werkgever wegens de beperkte duur van een loonsanctie en het feit dat een werkgever daarna zonder enige gevolgen de re-integratie van een werknemer verder kan belemmeren. Dit speelt hier immers geen rol, omdat [verzoeker] niet heeft onderbouwd welke concrete re-integratiemogelijkheden van [verzoeker] Nijssen zou hebben belemmerd in de periode tussen 7 februari 2023 en 1 april 2023. Dat Nijssen ernstig verwijtbaar heeft gehandeld heeft [verzoeker] dus ook op dit punt niet voldoende concreet gemaakt.
6.De beslissing
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.