ECLI:NL:RBNHO:2023:8501

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
10215652 \ CV EXPL 22-4196
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot terugbetaling lening en verjaringseffecten

In deze zaak vorderde eiser terugbetaling van een lening van € 5.000,00 die hij op 18 maart 2008 had verstrekt aan de ontbonden vennootschap Sierra de Altea. De lening was opeisbaar op 31 mei 2009, maar eiser had geen actie ondernomen om de verjaring te stuiten. De kantonrechter oordeelde dat de vordering was verjaard, omdat eiser niet had aangetoond dat hij de verjaring had gestuit door middel van een schriftelijke aanmaning of mededeling. Eiser had weliswaar deelgenomen aan jaarvergaderingen en zijn vordering ter sprake gebracht, maar dit voldeed niet aan de wettelijke vereisten voor stuiting van de verjaring. De kantonrechter verklaarde eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering tegen Sierra de Altea, aangezien deze vennootschap inmiddels was ontbonden. De overige gedaagden werden niet veroordeeld tot terugbetaling van de lening, en de kantonrechter wees de vordering van eiser af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die op € 792,00 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10215652 \ CV EXPL 22-4196
Uitspraakdatum: 22 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
gemachtigde: geen
tegen

1.de ontbonden vennootschapSierra de Altea B.V.

2.de besloten vennootschap
Global State Management B.V.
3.de besloten vennootschap
Global State Holding B.V.
allen te Oostzaan
4.de besloten vennootschap
[gedaagde] .
5.[gedaagde]
[vestigingsplaats]
gedaagden
gemachtigde: mr. J.A.G. de Boer.
De zaak in het kort
Eiser vordert terugbetaling van een door hem verstrekte lening. De vordering wordt afgewezen. Er is een datum voor terugbetaling overeengekomen, 31 mei 2009, zodat de vordering toen opeisbaar was. Niet is gesteld of gebleken dat eiser de verjaring van de vordering heeft gestuit, zodat het beroep van gedaagden op verjaring slaagt.

1.Het procesverloop

1.1.
Eiser heeft bij dagvaarding van 22 november 2022 een vordering tegen gedaagden ingesteld. Gedaagden hebben schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 24 mei 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Gedaagden hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft eiser bij brief van 10 mei 2023 een pleitnota en aanvullende stukken toegezonden. Gedaagden hebben bij brief van 12 mei 2023 nog stukken ingediend.

2.De feiten

2.1.
Eiser heeft op 4 februari 2003 een maatschapsovereenkomst gesloten met de [maatschap] met het doel om een aantal villa’s te realiseren nabij [plaats] (hierna: het project) en deze met winst te verkopen. Eiser heeft een bedrag van € 15.000,00 in de maatschap ingebracht.
2.2.
Op 18 maart 2008 heeft eiser, om het project te redden, een bedrag van € 5.000,00 aan Sierra de Altea B.V. (hierna: Sierra de Altea) geleend. Partijen zijn in de laatste versie van de
“Voorwaarden en bepalingen van de geldlening (versie 13 maart 2008)”onder andere het volgende overeengekomen:
“2. Nadat alle leenbedragen zijn ontvangen, zal de definitieve leningovereenkomst door de notaris worden opgesteld en ontvangen de schuldeisers een afschrift. Aansluitend vindt tevens de afgesproken hypothecaire inschrijving zo snel als mogelijk plaats.
3.
Uiterlijk op 31.05.09 (…) zal (het restant van) de ter beschikking gesteld geldlening worden terugbetaald of zo veel eerder indien de kaspositie dit toelaat.
4.
Over de hoofdsom of het onafgeloste gedeelte, daarvan zal een rente verschuldigd zijn van 12% enkelvoudig per jaar, berekend per dag achteraf. De vermelde rente wordt betaald aan het einde van de looptijd.”
2.3.
Sierra de Altea is met ingang per 29 juni 2022 opgeheven en opgehouden te bestaan omdat er geen bekende baten meer aanwezig waren. Op 18 augustus 2022 is Sierra de Altea ontbonden.

3.De vordering

3.1.
Eiser vordert bij dagvaarding dat de kantonrechter gedaagden veroordeelt tot betaling van € 13.654,00, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten van € 163,35 en proceskosten.
3.2.
Eiser legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij een lening heeft verstrekt aan Sierra de Altea en dat deze niet is afgelost. Eiser vordert betaling van het bedrag van zijn lening van € 5.000,00 met toevoeging van de rente vanaf maart 2008. Gedaagden zijn aansprakelijk voor het mislukken van de hypothecaire inschrijving en de gevolgen die dit heeft voor de aflossing van de lening. Eiser mocht erop vertrouwen, en is er automatisch van uitgegaan, dat de voorwaarde van hypothecaire inschrijving op de juiste en formele wijze zou worden afgehandeld. Er is sprake van dwaling; eiser zou de lening nooit hebben verstrekt indien er geen hypotheekrecht zou worden gevestigd.

4.Het verweer

4.1.
Gedaagden betwisten de vordering. Zij voeren aan – samengevat – dat de vordering is verjaard en dat Sierra de Altea reeds is ontbonden en geen baten heeft. Er is geen sprake van causaal verband tussen de gestelde schade en de vermeende normovertreding c.q. wanprestatie. Eiser heeft niet gedwaald; er is wel degelijk een rechtsgeldig hypotheekrecht gevestigd. Dat het hypotheekrecht door de curator volgens Spaans recht niet is erkend, kan gedaagden niet worden tegengeworpen. Bovendien heeft eiser geen schade geleden want als het hypotheekrecht wel zou zijn erkend, zou hij een bedrag van € 203,00 hebben ontvangen. Tot slot zijn gedaagden niet aansprakelijk als beheerder dan wel bestuurder.
4.2.
Gedaagden verzoeken primair eiser te veroordelen in de werkelijke proceskosten van € 17.028,00 inclusief btw, subsidiair in een begroot c.q. gematigd bedrag van € 5.000,00. Eiser heeft een vordering ingesteld waarvan hij wist dat deze niet toegewezen zou worden, wat kwalificeert als misbruik van recht. De vordering is verjaard, de hoge drempel van bestuurdersaansprakelijkheid wordt niet gehaald, er zou maximaal een bedrag van € 203,00 toewijsbaar zijn geweest en eiser heeft gedaagden rauwelijks gedagvaard.

5.De beoordeling

5.1.
Eiser heeft in de door hem voorafgaand aan de zitting toegezonden pleitnota een aanvullende vordering in willen stellen. Eiser vordert aanvullend een bedrag van € 10.000.00 als gedeeltelijke vergoeding voor het verlies van het bedrag van zijn participatie in het project van € 15.000,00. Gedaagden maken bezwaar tegen deze vermeerdering van de vordering door eiser. De vermeerdering is in strijd met de goede procesorde en bovendien is niet duidelijk wat eiser precies ten grondslag legt aan deze eisvermeerdering, aldus gedaagden.
5.2.
Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. [1]
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het toestaan van de vermeerdering van eis in strijd zou zijn met de eisen van een goede procesorde en dus niet zal worden toegestaan. De kantonrechter overweegt daartoe dat gedaagden, gelet op het late stadium waarop eiser zijn vordering heeft vermeerderd, onvoldoende hebben kunnen reageren terwijl eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om in een eerder stadium zijn eis te vermeerderen. Eiser heeft ook niet toegelicht waarom hij zijn eis niet eerder heeft vermeerderd.
5.4.
Niet in geschil is dat gedaagde sub 1, Sierra de Altea, met ingang van 29 juni 2022 is opgehouden te bestaan omdat er geen bekende baten meer aanwezig waren en op 18 augustus 2022 is ontbonden. [2] De onderhavige procedure is na die datum aanhangig gemaakt. Omdat eiser een niet bestaande rechtspersoon heeft gedagvaard, zal de kantonrechter eiser niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering jegens gedaagde sub 1.
5.5.
Het gaat in deze zaak om de vraag of (de overige) gedaagden moeten worden veroordeeld om de door eiser in 2008 verstrekte lening van € 5.000,00 en de rente daarover terug te betalen.
5.6.
Vast staat dat eiser op 18 maart 2008 een bedrag van € 5.000,00 heeft geleend aan (de ontbonden vennootschap) Sierra de Altea en dat de lening op 31 mei 2009 opeisbaar is geworden.
5.7.
Het meest verstrekkende verweer van gedaagden is dat de vordering op grond van de geldlening is verjaard.
5.8.
Een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. [3]
5.9.
De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. [4] Deze schriftelijke mededeling moet een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhouden dat hij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, er rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, zodat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren.
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat het beroep op verjaring door gedaagden slaagt. Daartoe wordt overwogen dat op geen enkele wijze is gebleken dat eiser de verjaring heeft gestuit. Niet is gesteld of gebleken dat eiser gedaagden tijdig schriftelijk heeft aangemaand dan wel schriftelijk heeft medegedeeld dat hij zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Eiser heeft in dat kader verwezen naar de jaarvergaderingen waarin hij elke keer zijn vordering aan de orde heeft gesteld. In de notulen van de vergaderingen en de door eiser verzonden e-mails waar hij een beroep op doet, staat echter niet expliciet dat hij zich het recht op nakoming voorbehoudt. Op de vraag ter zitting hoe eiser de vordering heeft gestuit, heeft hij verklaard dat hij door aanwezig te zijn op de vergaderingen en zich daar druk te maken over de terugbetaling van de lening, impliciet heeft aangegeven dat hij nakoming wilde. Voorgaande is echter onvoldoende voor stuiting in de zin van de wet. Er is immers geen sprake van een schriftelijk aanmaning of schriftelijke mededeling en uit het zich druk maken op een vergadering valt niet zonder meer af te leiden dat eiser zich ondubbelzinnig het recht heeft voorbehouden op terugbetaling van de lening. Voor zover eiser stelt dat ten onrechte niet in de notulen is opgenomen dat hij aanspraak maakte op terugbetaling van de lening, had eiser een wijziging van de conceptnotulen kunnen en moeten verlangen. Niet is gebleken dat eiser dat heeft gedaan. Dat eiser er lange tijd vertrouwen in had dat het nog goed zou komen, staat niet in de weg aan een rechtsgeldige stuiting. Dat eiser er om hem moverende redenen voor gekozen heeft om zijn lening niet officieel en formeel op te eisen, komt voor zijn rekening en risico.
5.11.
De conclusie is dat het beroep van gedaagden op verjaring slaagt en dat de kantonrechter de vordering van eiser reeds daarom zal afwijzen. Wat partijen verder nog hebben aangevoerd kan daarom onbesproken blijven.
5.12.
Gedaagden vorderen veroordeling van eiser in de werkelijke proceskosten van (inmiddels) € 23.518,99 inclusief btw, subsidiair in een begroot c.q. gematigd bedrag van
€ 5.000,00.
5.13.
Een veroordeling tot betaling van volledige proceskosten kan alleen plaatsvinden in geval van buitengewone omstandigheden, waarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Er is pas sprake van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dat doet zich alleen dan voor als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.
5.14.
Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). [5]
5.15.
De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake van een vordering gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan eiser de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan eiser op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Zoals hiervoor is overwogen is terughoudendheid op zijn plaats. Indien gedaagden wisten dat de vordering van eiser geen enkele kans van slagen zou hebben, hadden zij ook kunnen volstaan met een korte conclusie van antwoord en zichzelf daarbij de nodige kosten kunnen besparen. Dat gedaagden ervoor gekozen hebben om uitgebreid verweer te voeren en (hoge) kosten te maken, kan niet aan eiser worden tegengeworpen. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om een bedrag van
€ 5.000,00 aan proceskosten toe te wijzen.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van eiser, omdat hij ongelijk krijgt, waarbij de kosten worden vastgesteld op basis van het liquidatietarief voor kantonzaken. De kantonrechter zal de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden, omdat die veroordeling voor de nakosten al een executoriale titel oplevert. [6]

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens gedaagde sub 1;
6.2.
wijst de vordering voor het overige af;
6.3.
veroordeelt eiser tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor gedaagden worden vastgesteld op een bedrag van € 792,00 aan salaris van de gemachtigde van gedaagden;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 2:19 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Artikel 3:307 lid 1 BW.
4.Artikel 3:317 lid 1 BW.
5.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 15 september 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2017:2360 ( [partijen] ).
6.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2022:853 (