ECLI:NL:RBNHO:2023:8662

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
C/15/334009 / HA ZA 22-702
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van eigendom van een strook grond tussen buren en geschil over hinder door bomen en camera's

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, is de centrale vraag of de gedaagde door verjaring de eigendom van een strook grond heeft verkregen. De rechtbank oordeelt dat het beroep van de gedaagde op verjaring slaagt. De eisende partijen, die vorderingen hebben ingediend met betrekking tot de eigendom van de strook grond en de verwijdering van bomen op het perceel van de gedaagde, worden in het ongelijk gesteld. De rechtbank wijst de vorderingen tot verwijdering van de bomen af, omdat deze vorderingen zijn verjaard. De bomen staan binnen een afstand van twee meter van de grenslijn met het perceel van de eisers, maar de rechtbank oordeelt dat de gedaagde geen onrechtmatige hinder veroorzaakt. Ook de camera's van de eisers, die gericht zijn op het perceel van de gedaagde, maken geen onrechtmatige inbreuk op de privacy van de gedaagde. De rechtbank concludeert dat de feitelijke grens tussen de percelen, zoals gemarkeerd door de heg, de juridische eigendomsgrens is geworden. De eisers worden veroordeeld tot betaling van de helft van de kosten van het kadaster en in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/334009 / HA ZA 22-702
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. C.R. Kross te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A. de Groot te Alkmaar.
De zaak in het kort
Partijen zijn buren van elkaar. De vraag die partijen verdeeld houdt is of [gedaagde] door verjaring de eigendom van een strook grond heeft verkregen. Het beroep van [gedaagde] op verjaring slaagt. Ook de vordering tot verwijdering van de bomen op het perceel van [gedaagde] wijst de rechtbank af. De bomen staan weliswaar binnen een afstand van 2 meter van de grenslijn met het perceel van [eisers] maar de vordering tot verwijdering van de bomen is verjaard.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de bomen van [gedaagde] geen onrechtmatige hinder veroorzaken en dat camera’s van [eisers] geen onrechtmatige inbreuk op de privacy van [gedaagde] maken.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 oktober 2022 met producties 1-9;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1-7;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 10-17;
- het tussenvonnis van 12 april 2023;
- de brief van 19 mei 2023 van mr. De Groot met producties 9 tot en met 17;
- de brief van 25 mei 2023 van mr. Kross met producties 1 en 2;
- de brief van 26 mei 2023 van mr. De Groot met productie 18;
- de mondelinge behandeling van 31 mei 2023. Alle partijen en hun advocaten zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaten hebben daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen;
- het proces-verbaal van descente van 31 mei 2023.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling hebben partijen verzocht om een aanhouding van de beslissing, omdat zij wilden proberen deze zaak alsnog via minnelijke schikking op te lossen. Dat is kennelijk niet gelukt, want partijen hebben op 12 juli 2023 om vonnis gevraagd. De datum van het vonnis is vervolgens bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [eisers] is sinds 1 oktober 2020 eigenaar van de woning en de ondergrond aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel van [eisers] ).
2.2.
[gedaagde] is sinds 27 maart 2001 eigenaar van de woning en de ondergrond aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel van [gedaagde] ). [gedaagde] woont zijn gehele leven in deze woning. De rechtsvoorganger van [gedaagde] is zijn vader.
2.3.
De percelen zijn gelegen aan de rand van de [plaats] duinen, in een bosrijke omgeving. De ligging van de percelen volgt uit de onderstaande kadastrale tekening. Het perceel van [eisers] is met het kadastrale nummer 1484 en het perceel van [gedaagde] met het kadastrale nummer 936 weergegeven:
2.4.
De gele lijn is de plaats van de heg. De heg staat op het kadastrale perceel van [eisers] .
2.5.
Op 30 augustus 2021 heeft het kadaster de kadastrale erfgrens uitgezet in opdracht van [eisers] . [gedaagde] was hierbij niet aanwezig. Het kadaster heeft naar aanleiding daarvan de navolgende veldwerktekeningen (Schets A en B) in het Relaas van bevindingen opgemaakt:
Foto verwijderd in verband met anonimisering
2.6.
Tussen [eisers] en [gedaagde] is een geschil ontstaan over de eigendom van de strook grond tussen de heg en de kadastrale grens van het perceel van [eisers] (hierna te noemen: de strook grond). Ook is er een geschil ontstaan over de bomen op het perceel van [gedaagde] en de camera’s op het perceel van [eisers] .

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
[eisers] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat:
I. [gedaagde] is gehouden om de berk op zijn erf te snoeien op een wijze dat de takken niet over de erfgrens van [eisers] hangen, althans niet binnen twee meter van de erfgrens van [eisers] hangen,
II. [gedaagde] is gehouden om de lariks die binnen twee meter van de erfgrens van [eisers] is geplant te verwijderen,
III. [gedaagde] is gehouden om de heg die op het erf van [eisers] staat te verwijderen,
IV. [gedaagde] is gehouden om de heesters te snoeien tot een hoogte van maximaal twee meter,
V. de erfgrens is vastgesteld overeenkomstig de reconstructie door het kadaster van 31 augustus 2021,
VI. [gedaagde] de schade dient te vergoeden voor het deel van het erf van [eisers] dat [gedaagde] op onrechtmatige wijze heeft verkregen, indien de vordering tot vaststellen van de erfgrens is verjaard,
VII. [gedaagde] de helft van de kosten van het kadastraal onderzoek ad € 242,50 aan [eisers] dient te betalen,
VIII. [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag:
dat het niet is toegestaan om, zonder toestemming, binnen twee meter afstand van de erfgrens bomen, heesters of heggen te plaatsen,
dat een eigenaar van een perceel geen hinder mag toebrengen aan eigenaars van andere erven door het onthouden van licht,
dat [gedaagde] onrechtmatig handelt doordat de lariks binnen twee meter van de erfgrens staat en veel licht aan de woning van [eisers] ontneemt,
dat de berkenboom ook veel licht ontneemt aan de woning van [eisers] en daarnaast overlast veroorzaakt door de takken en bladeren die op het dak van de woning en auto van [eisers] vallen,
dat het kadaster heeft vastgesteld dat de erfgrens 35 centimeter ten nadele van [eisers] is gelegd,
dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij wist dat de heg op het perceel van [eisers] is geplant.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert na eiswijziging – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) voor recht verklaart dat de strook grond van circa 35 centimeter breed en circa 10 meter lang, deel uitmakend van het perceel van [gedaagde] , zoals indicatief aangegeven op aangehechte kadastrale schets onder 2.3, door verjaring eigendom is geworden van [gedaagde] , en voorts
2) [eisers] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het vonnis mee te werken aan inschrijving in de openbare registers van de strook grond en aan aanpassing van de kadastrale tekeningen en het kadastrale veldwerk, bij gebreke van medewerking van [eisers] dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte en door hen ondertekende akte,
3) [eisers] veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] van schadevergoeding ten bedrage van € 1.395,- te vermeerderen met de wettelijke rente,
4) [eisers] veroordeelt om te gehengen en te gedogen dat de heg en het hek door [gedaagde] worden hersteld en teruggeplaatst op de plaats waar deze tot de vernieling daarvan door [eisers] stond, op straffe van een dwangsom, en voorts,
5) [eisers] verbiedt om de heg en het hek te vernielen en om zonder uitdrukkelijk vooraf verkregen schriftelijke toestemming van [gedaagde] het perceel van [gedaagde] inclusief de strook grond te betreden of daar wijzigingen aan te brengen aan hekwerken of begroeiing, op straffe van een dwangsom,
6) [eisers] verbiedt filmopnamen te maken van [gedaagde] en zijn echtgenote, op straffe van een dwangsom, en voorts
7) [eisers] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het vonnis de op hun perceel aanwezige camera’s
primairgeheel te verwijderen en verwijderd te houden,
subsidiairzodanig te plaatsen en in de stellen dat deze camera’s niet op het erf van [gedaagde] gericht zijn en daar geen opnamen van kunnen maken, op straffe van een dwangsom,
8) in geval van toewijzing van het onder 7 subsidiair gevorderde tevens [eisers] veroordeelt om periodiek op eerste verzoek van [gedaagde] mee te werken aan toetsing van de plaatsing, instellingen en het opname bereik van de camera’s door een onafhankelijke derde, op straffe van een dwangsom,
9) voorwaardelijk, namelijk indien en voor zover enig deel van de vorderingen van [eisers] in conventie wordt toegewezen, [eisers] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het vonnis alle vensters of andere muuropeningen van zijn woning, die binnen twee meter van de grenslijn van het perceel van [gedaagde] zijn gesitueerd, te voorzien van vaststaande en ondoorzichtige vensters;
10) [eisers] veroordeelt in de kosten van de procedure.
4.2.
[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag:
dat de heg al sinds 1936 op de huidige plek staat en dat hij samen met zijn vader de heg in 1967 heeft vervangen door de huidige,
dat de vordering tot verwijdering van de heg ruimschoots is verjaard,
dat de bomen meer dan 30 jaar op de huidige plek staan waardoor er sprake is van verjaring,
dat de camera’s op het perceel van [eisers] zijn gericht op het perceel van [gedaagde] en daarmee een inbreuk op zijn privacy maken,
dat [eisers] vanuit de ramen en vensters in zijn woning uitzicht heeft op het perceel van [gedaagde] .
4.3.
[eisers] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Voorwaardelijke reconventionele eis onder 9
5.2.
Tijdens de descente en mondelinge behandeling van de zaak heeft (de advocaat van) [gedaagde] meegedeeld de voorwaardelijke vordering onder 9, tot veroordeling van [eisers] om alle vensters of andere muuropeningen te voorzien van vaststaande en ondoorzichtige vensters, te laten vervallen. Formeel heeft [gedaagde] zijn eis op dit punt niet gewijzigd. De rechtbank heeft geconstateerd dat [eisers] vanuit de ramen en vensters in zijn woning geen uitzicht heeft op het perceel van [gedaagde] . De rechtbank zal daarom deze vordering afwijzen.
Verjaring strook grond
5.3.
De betwiste strook grond behoort volgens de kadastrale gegevens tot het perceel van [eisers] . De vraag die partijen verdeeld houdt is of [gedaagde] door bevrijdende verjaring de eigendom van de strook grond heeft verkregen. [gedaagde] voert aan dat de strook grond in 1936 dan wel in 1967 door hem althans zijn vader (de rechtsvoorganger van zijn perceel) in bezit is genomen.
De rechtbank zal het beroep op verjaring eerst bespreken, omdat dit ook in reconventie aan de ingestelde vorderingen ten grondslag is gelegd. Zoals hierna zal blijken, slaagt het beroep op bevrijdende verjaring.
Juridisch kader
5.4.
Onder het burgerlijk recht van vóór 1992 verkregen bezitters te goeder trouw die zich op een wettige titel konden beroepen de eigendom van registergoederen na een onafgebroken verjaringstermijn van twintig jaar. [1] Voor bezitters te goeder trouw zonder wettige titel gold een dertigjarige termijn. [2] Verjaring van bezit te kwader trouw was onder het oude recht niet mogelijk.
Bij de inwerkingtreding van het huidige Burgerlijk Wetboek (BW) op 1 januari 1992 is de werking van de artikelen 3:99 lid 1 BW en 3:105 BW met één jaar uitgesteld, indien de verjaringstermijn vóór 1 januari 1992 was aangevangen. Voor zover een verjaringstermijn doorloopt na 1 januari 1993, is op grond van de artikelen 73 en 93 van de Overgangswet het huidige recht van toepassing, zowel wat betreft de duur en de aanvang van de termijn als de rechtsgevolgen verbonden aan de voltooiing daarvan.
5.5.
Voor verkrijging van eigendom door verjaring moet zowel onder het oude als het huidige recht sprake zijn van bezit door [gedaagde] van de strook grond. Bij de vraag of een goed in bezit is genomen, moeten de volgende regels in gedachten worden gehouden:
  • met de term bezit wordt bedoeld “
  • of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten beoordeeld;
  • bezit wordt onder meer verkregen door inbezitneming. Men neemt een goed in bezit door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen;
  • maar, wanneer een goed in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende;
  • volgens vaste rechtspraak op dit punt moet door de machtsuitoefening het bezit van de oorspronkelijke rechthebbende te niet zijn gegaan;
  • de machtsuitoefening door de bezitter moet bovendien ondubbelzinnig en voor een ieder kenbaar zijn: anderen, waaronder de oorspronkelijke rechthebbende, moeten daaruit begrijpen dat hij pretendeert bezitter te zijn.
Feitelijke situatie
5.6.
[gedaagde] heeft voldoende onderbouwd dat de heg er in 1936 of in 1967 stond dan wel is geplaatst. Uit de verschillende foto’s die door [gedaagde] in het geding zijn gebracht blijkt dat er in 1967 een heg staat. [3] Door de aanwezigheid van de heg is de betwiste strook grond bij het perceel van [gedaagde] getrokken in die zin dat [gedaagde] (althans zijn vader als rechtsvoorganger van het perceel) zich daarover ondubbelzinnig (duurzaam) de feitelijke macht heeft verschaft. Daardoor werd het bezit van de strook grond door de rechtsvoorganger van [eisers] teniet gedaan. [gedaagde] heeft de strook grond aldus in bezit genomen. De, inmiddels overleden, overbuurvrouw heeft schriftelijk verklaard dat de heg er sinds 1937 staat, maar foto’s van vóór 1967 ontbreken. De rechtbank acht het voldoende om aan te nemen dat in 1967 door de inbezitneming van (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] de verjaringstermijn van twintig jaar is gaan lopen. De verjaring volgens het tot 1 januari 1992 geldende recht is uiterlijk in 1987 voltooid. [eisers] heeft daarover niets aan gevoerd, maar ook wanneer het bezit aanvankelijk te kwader trouw is geweest (wat onder oud BW niet tot verjaring kon leiden), is de verjaring inmiddels voltooid. In dat geval is de termijn van verjaring begonnen op 1 januari 1992 en dus op 1 januari 2012 voltooid.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de feitelijke grens tussen het perceel van [eisers] en het perceel van [gedaagde] , zoals deze tegenwoordig wordt gemarkeerd door middel van de heg, de juridische eigendomsgrens is geworden tussen de hiervoor genoemde percelen en dat [gedaagde] dus eigenaar is van de strook grond die [eisers] opeist. Dit betekent dat de vordering van [gedaagde] in reconventie zullen worden toegewezen en de vorderingen V en VI in conventie zullen worden afgewezen.
Heg naast carport en het hek
5.8.
[gedaagde] vordert onder 4 herstel en terugplaatsing van de heg en het hek.
Allereerst de heg. Het staat vast dat de heg naast de carport is weggehaald. Partijen twisten onder meer over de plaats van deze heg. Tijdens de descente is de rechtbank duidelijk geworden dat het voor [eisers] mogelijk was om de afvalcontainers, die naast zijn woning staan, naar de weg te rollen. Er was dus een opening tussen het einde van de heg en de woning van [eisers] . Daarnaast acht de rechtbank het aannemelijk dat de verwijderde heg in het verlengde van de huidige bestaande heg heeft gestaan. De rechtbank zal voornoemde vordering ten aanzien van het herstel van de heg toewijzen. Partijen moeten de situatie zo herstellen, dat het voor [eisers] mogelijk moet blijven om de afvalcontainers op de huidige plaats [4] neer te zetten en daar vandaan naar de weg te rollen. Aangezien de vordering onder 4 zal worden toegewezen, zal de rechtbank de vordering onder 3 afwijzen, omdat deze vordering ziet op een schadevergoeding voor het herplaatsen van de heg.
5.9.
Dan het hek. Tijdens de descente heeft de rechtbank geconstateerd dat er een hek van gaas naast de woning van [eisers] staat. [gedaagde] heeft tijdens de descente verklaard dat het hek van gaas eruit is gehaald en dat hij het hek heeft geprobeerd zo goed mogelijk terug te plaatsen. [5] De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [gedaagde] akkoord is met de huidige situatie en dat het hek op de plaats staat waar deze tot de gestelde vernieling stond.
5.10.
De rechtbank zal de vordering onder 5 van [gedaagde] afwijzen. Het is niet komen vast te staan wie het hek en de heg heeft vernield. Daarnaast heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat [eisers] ongevraagd het perceel van [gedaagde] inclusief de strook grond heeft betreden.
Bomen
5.11.
[eisers] baseert zijn vordering tot verwijdering van de lariks/ceder, de berk en de coniferen op artikel 5:42 BW. [eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij hinder en schade ondervindt van voornoemde bomen en dat de lariks/ceder en de berk binnen twee meter van de erfgrens staan, wat op grond van artikel 5:42 BW niet is toegestaan.
[gedaagde] stelt dat de vordering tot verwijdering van de bomen is verjaard op grond van het feit dat ze binnen twee meter van de erfgrens staan.
5.12.
De rechtbank bespreekt eerst het beroep van [gedaagde] op verjaring. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de door [eisers] gestelde onrechtmatige hinder van de bomen.
Verjaring
5.12.1.
Het is niet geoorloofd om binnen twee meter afstand van de grenslijn van een andermans erf bomen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of openbaar water is.
5.12.2.
Het staat vast dat de bomen op het perceel van [gedaagde] zich binnen twee meter van de erfgrens bevinden, zodat [eisers] in beginsel bevoegd is opheffing van deze onrechtmatige toestand te vorderen. Op grond van artikel 3:306 BW in samenhang met artikel 3:314 BW verjaart een vordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand na verloop van twintig jaren na de dag volgende op die waarop de onmiddellijke opheffing van die toestand kan worden gevorderd.
5.12.3.
In de door [gedaagde] overgelegde brief van Groendirectie Holland wordt geconcludeerd dat de leeftijd van alle beoordeelde bomen, waaronder de lariks/ceder en berkenboom tenminste 30 jaar is. Dit betekent dat de verjaring al geruime tijd is voltooid. De vordering tot verwijdering van de bomen wijst de rechtbank af.
Hinder
5.12.4.
Volgens [eisers] veroorzaken de berkenboom en de lariks/ceder onrechtmatig hinder omdat de takken en bladeren op zijn erf vallen en in de dakgoot van zijn woning, met als gevolg dat zijn dakgoot verstopt raakt en tot waterschade in zijn woning leidt. Daarnaast nemen de coniferen en de lariks/ceder zonlicht weg uit zijn tuin.
5.12.5.
Volgens [gedaagde] staat er geen lariks in zijn tuin maar een ceder. Het verschil is dat een ceder, anders dan een lariks, groenblijvend is en in de winter niet zijn naalden verliest. Het is dus onmogelijk dat [eisers] overlast heeft van deze boom. De takken van de berk hangen, na het snoeien, niet meer over, aldus [gedaagde] .
5.12.6.
De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om de rechten en verplichtingen die buren tegen elkaar hebben. De vrijheid die de eigenaar van een perceel grond heeft om zijn eigendom naar eigen inzicht in te richten en te gebruiken, vindt zijn beperking in de rechten en belangen van de eigenaar van een naburig perceel. Dat recht wordt begrensd in die zin dat men buren geen onrechtmatige hinder mag toebrengen. Een eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen. [6] De beantwoording van de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt volgens vaste jurisprudentie [7] af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid – mede gelet op de daaraan verbonden kosten – en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen.
5.12.7.
Uit deze maatstaf volgt dat niet iedere vorm van hinder of ondervonden overlast onrechtmatig is in de hiervoor bedoelde zin en dat niet snel mag worden aanvaard dat de aanwezigheid van een boom of meerdere bomen in een tuin onrechtmatige hinder oplevert. Voor het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is verder van belang of degene die zich beklaagt over hinder, zich ter plaatse heeft gevestigd toen de hinder veroorzakende situatie reeds bestond. In het laatste geval zal hij eerder een zekere mate van hinder hebben te dulden. [8]
5.12.8.
De rechtbank is van oordeel dat de bomen geen onrechtmatige hinder opleveren op grond van het volgende.
[eisers] wist toen hij de woning in 2020 betrok dat er hoge bomen in de tuin van [gedaagde] stonden, omdat dat toen al zichtbaar was. [eisers] was er vanaf het begin dus mee bekend dat in de tuin van [gedaagde] bomen aanwezig waren en uit bomen vallen nu eenmaal takjes, bladeren en dennennaalden. Daarnaast is [eisers] , zoals hij ter zitting heeft gesteld, bewust in een boomrijke omgeving gaan wonen. Ook is niet aangetoond dat het boomafval buitenproportioneel is.
[gedaagde] heeft betoogd dat de bomen worden onderhouden. Dit betoog wordt onderbouwd door de brief van Groendirectie Holland van 14 december 2022 waarin staat vermeld dat de zijtakken van de blauwe ceder allen zijn ingekort en dat de bomen regelmatig zijn getopt tot ca. 4 meter hoogte. [9] De rechtbank wijst [gedaagde] erop dat hij de overhangende takken, zo nodig in overleg met een deskundige, in de betreffende jaargetijden dient te snoeien.
Omdat geen sprake is van onrechtmatige hinder is er geen grond om [gedaagde] te verplichten tot het verwijderen van de bomen. Deze vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen.
Camera’s
5.13.
[gedaagde] vordert verwijdering van de camera’s op het perceel van [eisers] omdat deze geen ander doel dienen dan het filmen van [gedaagde] en zijn partner. Naast de vaste camera’s vordert [gedaagde] ook dat [eisers] stopt met het filmen van [gedaagde] en zijn partner op het moment dat zij in de tuin bezig zijn.
[eisers] voert als verweer dat de camera’s zijn gericht op zijn perceel. Daarnaast zijn de camera’s geplaatst door het bedrijf Verisure. Het bedrijf plaatst camera’s met inachtneming van de geldende regels van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), aldus [eisers] .
5.14.
De vraag is of [eisers] met het gebruik van de camera’s onrechtmatig inbreuk maakt op het recht van [gedaagde] op bescherming van zijn privacy. Uitgangspunt is daarbij dat een inbreuk op een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatig karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moet tegen elkaar worden afgewogen de ernst van die inbreuk en de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend. [10]
5.15.
[eisers] heeft als productie 16 en 17 een USB-stick in het geding gebracht waarop enkele filmopnames staan, die zijn gemaakt met de camera’s van [eisers] . Op de filmopnames is te zien dat [gedaagde] en zijn partner in de bosjes in hun tuin nabij de erfgrens foto’s maken en metingen doen. De woning van [gedaagde] is in het geheel niet in beeld door de stand en de plaats van de camera’s. Tijdens de descente heeft de rechtbank geconstateerd dat de camera’s zijn gericht op het perceel van [eisers] en niet op het perceel van [gedaagde] . Ter zitting heeft [eisers] betoogd dat de camera’s juist zijn geplaatst op zodanige wijze dat zij hun eigen oprit en woning in de gaten kunnen houden.
5.16.
Gelet op het vorenstaande kan niet, althans onvoldoende, worden geoordeeld dat de camera’s zicht bieden op het perceel van [gedaagde] en aldus inbreuk maakt op de privacy van [gedaagde] . De rechtbank wijst de vordering af.
Kosten kadaster
5.17.
[eisers] vordert de helft van de gemaakte kosten voor de grensreconstructie van het kadaster op 30 augustus 2021.
Aanvankelijk was [gedaagde] bereid om de helft van de kosten te voldoen, maar nu [eisers] [gedaagde] in deze procedure heeft betrokken en zo voor meerdere kosten heeft gezet, is hij niet langer bereid de helft van deze kosten te voldoen, aldus [gedaagde] .
5.18.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de helft van de kosten van het kadaster aan [eisers] moet betalen. De noodzaak van de grensreconstructie is namelijk gelegen in het bestaan van een feitelijk onduidelijke situatie waarvoor beide partijen verantwoordelijk zijn. Daarnaast heeft [eisers] [gedaagde] geïnformeerd en uitgenodigd voor de grensreconstructie op 30 augustus 2021, waarvan [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt. Deze vordering zal worden toegewezen.
Dwangsom
5.19.
De rechtbank ziet aanleiding de onder 4 gevorderde dwangsom te matigen tot een bedrag van € 250,- per dag en te maximeren tot € 10.000,-.
Proceskosten
5.20.
[eisers] zal zowel in conventie als in reconventie als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van [gedaagde] worden in conventie begroot op:
  • griffierecht € 314,00
  • salaris advocaat
Totaal € 2.108,00
5.21.
Wegens de samenhang met de zaak in conventie, worden de proceskosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van de helft van de kosten van het kadaster ad € 242,50,
6.3.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.108,-,
in reconventie
6.4.
verklaart voor recht dat de strook grond van circa 35 centimeter breed en circa 10 meter lang, deel uitmakend van het perceel van [gedaagde] , zoals indicatief aangegeven op de kadastrale schets onder 2.3, door verjaring eigendom is geworden van [gedaagde] ,
6.5.
veroordeelt [eisers] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis mee te werken aan inschrijving in de openbare registers van de strook grond en aan aanpassing van de kadastrale tekeningen en het kadastrale veldwerk, bij gebreke van medewerking van [eisers] dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte en door hem ondertekende akte,
6.6.
veroordeelt [eisers] om te dulden dat de heg en het hek door [gedaagde] (met inachtneming van wat hiervoor onder 5.8 en 5.9 is overwogen) worden hersteld en teruggeplaatst op de plaats waar deze tot de vernieling daarvan door [eisers] stond, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat [eisers] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 10.000,-,
6.7.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil,
in conventie en in reconventie
6.8.
verklaart de onder 6.2., 6.3., 6.5., 6.6. en 6.7. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.
type: DdD
coll: LJS

Voetnoten

1.artikel 2000 lid 1 oud BW
2.artikel 2000 lid 2 oud BW
3.productie 1 en 2 conclusie van antwoord
4.Zie foto op pagina 4 van het proces-verbaal descente
5.zie pagina 4 proces-verbaal descente
6.Artikel 5:37 BW
7.HR 3 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0235
8.HR 18 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2704
9.productie 7 conclusie van antwoord
10.HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609