In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen ING Bank N.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De zaak betreft een kredietovereenkomst die tot stand is gekomen door de verstrekking van een creditcard in 2020. In een eerder tussenvonnis van 7 juni 2023 werd de eisende partij in de gelegenheid gesteld om haar vordering nader toe te lichten, met name over de vraag of de creditcardovereenkomst onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 BW valt. De eisende partij stelde dat de rente over creditcarduitgaven niet meegeteld moest worden bij de beoordeling van onbetekenende kosten, maar de kantonrechter oordeelde dat de verschuldigde rente wel degelijk relevant is voor deze beoordeling.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij niet heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan de informatieverplichtingen die voortvloeien uit titel 7:2A BW. Dit leidde tot de conclusie dat de kredietovereenkomst ambtshalve vernietigd moest worden. De vordering van de eisende partij werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten, die op nihil werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en naleving van wettelijke verplichtingen bij kredietovereenkomsten, vooral in het kader van consumentenbescherming.
De kantonrechter heeft in zijn overwegingen ook verwezen naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad, die de mogelijkheid van heroverweging van eerdere beslissingen onder bepaalde voorwaarden bevestigt. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.