Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 29 maart 2023
- de mondelinge behandeling van 10 juli 2023, voor welke zitting door [eiser 1] c.s. aanvullende producties in het geding zijn gebracht en tijdens welke zitting de advocaten het woord gevoerd hebben aan de hand van pleitnotities. De griffier heeft van de zitting aantekeningen bijgehouden.
2.De zaak in het kort
geen genoegenmet de ontbinding.
4.Het geschil
5.De beoordeling
‘op 30 mei 2022 koper van de gemeente [gemeente] geen omgevingsvergunning heeft verkregen voor het uitbouwen van het verkochte op de 1e verdieping, op het dakterras en het veranderen van de bestemming naar wonen voor het gehele pand.’Met die omschrijving hebben [eiser 1] c.s. expliciet niet ingestemd, waarna tussen partijen overeengekomen is de voorwaarde in de definitieve, door partijen ondertekende, koopovereenkomst te formuleren als ‘
op 30 juni 2022 koper van de gemeente [gemeente] geen omgevingsvergunning heeft verkregen voor het veranderen van de bestemming naar wonen voor het gehele pand.’ (zie r.o. 3.3).
een bank of verzekeraar in de zin van artikel 1:1 Wet op het financieel toezicht. Dit betekent dat het moet gaan om een erkende financiële instelling met vergunning van de Nederlandsche Bank (DNB) en/of de Autoriteit Financiële Markten (AFM). [gedaagde 1] c.s. hebben een financiering aangevraagd bij DCMF. DCMF is een handelsnaam van Pontifex Bridge Financing B.V. Uit de als productie 9 bij de dagvaarding overgelegde e-mail van de AFM blijkt dat Pontifex Bridge Financing B.V. geen vergunning heeft van de AFM of DNB. Daarom kan DCMF niet worden aangemerkt als een erkende financiële instelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft. [gedaagde 1] c.s. hebben geen financieringsaanvraag ingediend bij een wel erkende financiële instelling, laat staan een afwijzende reactie daarop gekregen. Om die reden kunnen zij niet met succes een beroep doen op de ontbindende voorwaarde onder 15 lid 1 sub a van die overeenkomst en heeft de mededeling van 30 juni 2022 aan [eiser 1] c.s. niet geleid tot ontbinding van de koopovereenkomst. Het subsidiaire beroep van [gedaagde 1] c.s. op de redelijkheid en billijkheid nu zij zouden hebben voldaan aan hun inspanningsverplichting de financiering rond te krijgen faalt eveneens. Ter zitting is erkend dat de afwijzing van de financieringsaanvraag één op één te maken had met het verkrijgen van de splitsing van het pand in zes appartementen omdat daarmee de verdiencapaciteit van het project onvoldoende was. Die splitsing maakte uitdrukkelijk geen onderdeel uit van de afspraken met [eiser 1] c.s.
€ 2.366,00 (2 punten à € 1.183,00)