ECLI:NL:RBNHO:2023:8952

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
10594154 VV23-81
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering en vakantiegeld tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft [eiser], die sinds 15 oktober 2018 in dienst is bij AnFiDi B.V. als jurist, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever vanwege achterstallige loonbetalingen en vakantiegeld. De eiser heeft AnFiDi op 12 juli 2023 gedagvaard, waarna de mondelinge behandeling op 22 augustus 2023 heeft plaatsgevonden. Eiser vordert onder andere betaling van het niet betaalde nettoloon over januari en februari 2023, het loon over de periode van maart tot en met juni 2023, en vakantiegeld over de afgelopen jaren. AnFiDi heeft erkend dat eiser recht heeft op loon, maar stelt dat hij niet de overeengekomen uren heeft gewerkt en dat hij zich strategisch ziek heeft gemeld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat AnFiDi niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zijn verplichtingen niet is nagekomen. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser voor een deel toegewezen, met inbegrip van de wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke kosten, en de proceskosten aan de zijde van eiser toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10594154 VV23-81
Uitspraakdatum: 5 september 2023
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
procederend in persoon
tegen
AnFiDi B.V.
gevestigd te Haarlem
gedaagde
verder te noemen: AnFiDi
gemachtigde: Turned Nederland B.V. vertegenwoordigd door [gemachtigde]

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft AnFiDi op 12 juli 2023 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. AnFiDi heeft spreekaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 15 oktober 2018 in dienst van AnFiDi voor 24 uur per week in de functie van jurist. Op dit moment is [eiser] werkzaam bij AnFiDi op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het laatstelijk verdiende salaris van [eiser] bedraagt € 2.297,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
2.2.
AnFiDi is een bedrijf dat zich onder meer bezig houdt met boekhoud-, accountants-, en consultancydiensten.
2.3.
Per brief van 31 mei 2023 sommeert [eiser] AnFiDi tot betaling van – samengevat – het achterstallig salaris over de maanden februari, maart, april en mei 2023, en een deel van het salaris over de maand januari 2023, als ook ‘het vakantiegeld’.
2.4.
Ook op 8 juni 2023, 22 juni 2023 en 4 juli 2023 sommeert [eiser] AnFiDi per brief om tot betaling van het achterstallig loon en het vakantiegeld over te gaan.
2.5.
Op enig moment na 1 juni 2023 heeft [eiser] een overzicht gemaakt van de wel en niet ontvangen salarisbetalingen. Hieronder is dit overzicht (deels) opgenomen:
Uit dit overzicht blijkt dat [eiser] zijn salaris over de maand februari 2023 op 1 juni 2023 van AnFiDi heeft ontvangen. Na deze datum heeft [eiser] geen salarisbetalingen meer van AnFiDi ontvangen.
2.6.
Op 16 juli 2023 heeft [eiser] zich bij AnFiDi ziekgemeld.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter AnFiDi, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling aan [eiser] van:
1. het niet betaalde gedeelte van het nettoloon over de maanden januari en februari 2023 van totaal € 168,84 netto;
2. het loon van € 2.297,- over het tijdvak van 1 maart 2023 tot 30 juni 2023, totaal € 9.188,- bruto;
3. het vakantiegeld over de periode van 1 juni 2022 tot en met 30 mei 2023 van 8% over het brutoloon, totaal € 2.205,12 bruto;
4. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over de gevorderde loonbedragen over het tijdvak van 1 maart 2023 tot en met 30 juni 2023;
5. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de te late salarisbetalingen in het tijdvak van 1 januari 2020 tot en met 30 april 2021, totaal € 11.481,75;
6. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de te late betaling van het vakantiegeld over de periode van 1 juni 2019 tot en met 30 mei 2020, uitbetaald op 31 mei 2021, totaal € 571,-;
7. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de te late salarisbetalingen in het tijdvak van 1 januari 2022 tot en met februari 2023, totaal € 12.702,41;
8. de buitengerechtelijke kosten van € 1.434,61;
9. de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat AnFiDi in strijd heeft gehandeld met haar verplichting op grond van de arbeidsovereenkomst om het maandloon en vakantiegeld tijdig te betalen.
3.3.
AnFiDi erkent dat [eiser] in beginsel recht heeft op een vergoeding voor verrichtte werkzaamheden, maar stelt zich – samengevat – op het standpunt dat de prestaties van [eiser] zijn achtergebleven en dat [eiser] een groot aantal minuren heeft omdat hij teveel vakantiedagen heeft opgenomen. Daardoor kan er geen sprake meer zijn van een vordering.

4.De beoordeling

Dagvaarding is rechtsgeldig betekend
4.1.
Op 21 en 22 augustus 2023 heeft AnFiDi de griffie van deze rechtbank per e-mail verzocht om een productie omdat zij ‘tot op heden nog geen productie [heeft] ontvangen van de eiser/werknemer’. Ter zitting heeft de gemachtigde van AnFiDi in de persoon van [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde]) toegelicht dat hij niet beschikt over de dagvaarding en producties van [eiser]. Desgevraagd heeft [gemachtigde] aangegeven dat hij denkt dat AnFiDi die stukken niet heeft ontvangen, want dat AnFiDi deze wel aan hem zou hebben gegeven als zij deze had ontvangen. Volgens hem was AnFiDi van de datum van de zitting op de hoogte door de oproepingsbrief en kan AnFiDi op de zitting inhoudelijk verweer voeren omdat zij ‘weet waar het over gaat’.
4.2.
Voor zover AnFiDi hiermee bedoelt te betogen dat zij benadeeld is doordat de dagvaarding niet op de juiste wijze is uitgebracht wordt dat betoog verworpen. De kantonrechter stelt vast dat uit het exploot van de dagvaarding blijkt dat deze met producties op 12 juli 2023 rechtsgeldig aan mevrouw [betrokkene] (hierna: [betrokkene]), bestuurder van AnFiDi, in persoon is betekend op haar woonadres. Dat zij, en dus AnFiDi, de dagvaarding en producties niet zou hebben ontvangen en daarmee niet bekend zou zijn, zoals [gemachtigde] namens AnFiDi heeft gesuggereerd, is niet aannemelijk geworden. De enkele mededeling van [gemachtigde] dat als [betrokkene] die stukken had ontvangen, zij deze wel aan hem zou hebben gegeven is daarvoor in elk geval onvoldoende.
Spoedeisend belang
4.3.
De vorderingen in kort geding kunnen alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. [eiser] heeft aangevoerd dat hij door de te late betaling van het salaris en vakantiegeld liquiditeits- en financiële problemen heeft. Doorgaans maakt het niet kunnen voorzien in het levensonderhoud vanwege het niet ontvangen van loon een loonvordering naar haar aard spoedeisend. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot betaling van (resterend) loon en wettelijke verhoging vanaf januari 2023 (vorderingen onder 1, 2, 4 en het deel van de vordering onder 7 dat ziet op de wettelijke verhoging over het loon over januari en februari 2023), omdat aannemelijk is dat hij nu geen inkomen heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien.
4.4.
Een spoedeisend belang is niet aannemelijk geworden voor de vorderingen die zien op betaling van vakantiegeld (vordering onder 3) en wettelijke verhoging over i) te late salarisbetaling over de periode 1 januari 2020 tot en met 30 april 2021 (vordering 5), ii) te late betaling van vakantiegeld over de periode 1 juni 2019 tot en met 30 mei 2020 (vordering 6) en iii) te late salarisbetalingen in het tijdvak van 1 januari 2022 tot en met december 2022 (deel van vordering 7). Dergelijke vorderingen tot betaling van vakantiegeld en wettelijke verhoging over te late salarisbetalingen van geruime tijd geleden zijn niet per definitie spoedeisend, omdat niet evident is dat er een verband bestaat tussen het niet of te laat ontvangen van het vakantiegeld en loon en het niet kunnen voorzien in het levensonderhoud. Daarbij weegt bovendien mee dat de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW niet tot doel heeft om in levensonderhoud te voorzien. In een dergelijke situatie gelden voor het spoedeisend belang daarom verzwaarde motiveringseisen, net zoals bij andere soorten geldvorderingen. [eiser] heeft de spoedeisendheid van deze vorderingen echter niet nader gemotiveerd. Dit betekent dat deze vorderingen zullen worden afgewezen bij een gebrek aan spoedeisend belang.
De vorderingen
4.5.
Voor toewijzing van de vordering in dit kort geding is vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.6.
AnFiDi heeft haar standpunt dat de prestaties van [eiser] zijn achtergebleven en hij teveel vakantie-uren heeft opgenomen en daardoor geen (loon)vordering heeft, nader toegelicht. Volgens AnFiDi heeft [eiser] verzuimd de contractueel afgesproken uren vol te maken en zich meermaals op strategische momenten ziek gemeld. Ook heeft [eiser] onder werktijd bij AnFiDi werkzaamheden voor derden uitgevoerd, aldus AnFiDi.
4.7.
De kantonrechter stelt voorop dat op grond van artikel 7:628 lid 1 BW als uitgangspunt geldt dat AnFiDi verplicht is om het naar tijdruimte vastgestelde loon van [eiser] te voldoen, ook indien [eiser] de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht. Dit uitgangspunt wordt alleen verlaten wanneer het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van [eiser] behoort te komen. Daarbij ligt het op de weg van AnFiDi om te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, dat [eiser] niet bereid was de bedongen arbeid te verrichten en dat het niet verrichten van arbeid in redelijkheid voor rekening van [eiser] komt. De kantonrechter oordeelt voorshands als volgt.
4.8.
[eiser] heeft gemotiveerd betwist dat hij de overeengekomen 24 uren per week niet zou hebben gewerkt. Per week gaf [eiser] steeds per e-mail aan de bestuurders van AnFiDi door op welke (wisselende) dagen hij zou werken. Dit, in verband met de ziekte en (tijdrovende) behandelingen van zijn dochter, aldus [eiser]. Gelet daarop lag het op de weg van AnFiDi om in elk geval aannemelijk maken dat en over welke periode [eiser] volgens haar minder dan 24 uren per week heeft gewerkt. Ter onderbouwing van dit verweer heeft AnFiDi echter alleen verwezen naar een urenregistratie van een NVD rapportage waaruit zou blijken dat [eiser] geen 24 uren per week heeft gewerkt. AnFiDi heeft deze rapportage niet overgelegd en haar stelling ook overigens op geen enkele wijze (voldoende) geconcretiseerd. Dat geldt ook voor de stelling dat sprake is van minuren en dat [eiser] 240 uur teveel vakantie zou hebben opgenomen. [eiser] heeft dat gemotiveerd betwist en aangevoerd dat hij zelfs nog vakantie-uren tegoed heeft van AnFiDi. Daar tegenover heeft AnFiDi haar standpunt niet (met stukken) onderbouwd. Dat [eiser] wekelijks te weinig uren heeft gewerkt en teveel vakantie-uren zou hebben opgenomen is dan ook niet aannemelijk geworden.
4.9.
Uit het betoog van AnFiDi dat [eiser] werkzaamheden voor derden heeft uitgevoerd onder werktijd bij AnFiDi, begrijpt de kantonrechter dat zij meent dat [eiser] ook als gevolg daarvan de met haar overeengekomen arbeid niet of niet volledig heeft verricht. [eiser] heeft gemotiveerd weersproken dat hij werkzaamheden voor derden heeft verricht. Ter onderbouwing van haar stelling heeft AnFiDi alleen aangevoerd dat er intern e-mailverkeer is geconstateerd tussen [eiser] en derden, maar ook dit e-mailverkeer heeft zij niet overgelegd. Zij heeft ook niet toegelicht op welke momenten [eiser] werkzaamheden voor derden zou hebben verricht. Bij gebrek aan onderbouwing acht de kantonrechter deze stelling voorshands niet aannemelijk.
4.10.
De kantonrechter gaat voorbij aan de stelling van AnFiDi dat [eiser] zich meermaals strategisch zou hebben ziek gemeld. Een (strategische) ziekmelding kan immers an sich niet leiden tot een – feitelijke – loonstop. Dit is in strijd met het uitganspunt van artikel 7:628 lid 1 BW. Bovendien heeft [eiser] betwist dat hij zich ooit strategisch heeft ziekgemeld en AnFiDi heeft daarvoor geen enkele onderbouwing gegeven. AnFiDi heeft zelfs desgevraagd niet kunnen vertellen op welke data [eiser] zich (strategisch) zou hebben ziek gemeld. Elke aanwijzing voor een andere ziekmelding dan die van 16 juli 2023 ontbreekt.
4.11.
Tot slot heeft AnFiDi aangevoerd dat [eiser] nog items van AnFiDi in zijn bezit heeft. Ten aanzien van de items die [eiser] nog in zijn bezit zou hebben, heeft AnFiDi desgevraagd toegelicht dat het om de sleutel van het (nieuwe) bedrijfspand gaat en dat [eiser] in juni 2023 is gevraagd deze in te leveren. [eiser] heeft vervolgens bevestigd dat hij deze sleutel in zijn bezit heeft, maar betwist dat hem gevraagd is deze in te leveren. Wat daar ook van zij, ook het niet inleveren van een sleutel kan in beginsel niet leiden tot een – feitelijke – loonstop. Het om die reden niet betalen van loon is in strijd met artikel 7:628 lid 1 BW.
4.12.
Aldus heeft AnFiDi niet aannemelijk gemaakt dat [eiser] niet bereid was om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. Evenmin is aannemelijk geworden dat [eiser] geen of te weinig werkzaamheden zou hebben verricht. De kantonrechter gaat er daarom in het kader van dit kort geding vanuit dat [eiser] zijn werkzaamheden altijd (volledig) is blijven verrichten.
4.13.
De conclusie is dat [eiser] in de periode januari 2023 tot en met juni 2023 recht had op volledig loon en de kantonrechter de vorderingen van [eiser] voor zover zij zien op die periode zal toewijzen. Ook de gevorderde wettelijke verhoging zal worden toegewezen over het loon dat over die periode niet tijdig betaald is.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
De buitengerechtelijke kosten worden in overeenstemming met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten vastgesteld op € 842,84, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
Proceskosten
4.15.
De proceskosten komen voor rekening van AnFiDi, omdat zij ongelijk krijgt. Er zal geen salaris worden toegekend voor een gemachtigde omdat [eiser] in persoon procedeert.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt AnFiDi tot betaling aan [eiser] van:
- € 168,84 netto loon over de maanden januari en februari 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het maandloon van € 2.297,- telkens vanaf de datum van opeisbaarheid van de betreffende loontermijn tot aan de dag van de gehele betaling;
- € 9.188,- bruto loon over de maanden maart tot en met juni 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het maandloon van € 2.297,- telkens vanaf de datum van opeisbaarheid van de betreffende loontermijn tot aan de dag van de gehele betaling;
- € 842,84 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.2.
veroordeelt AnFiDi tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 138,01
griffierecht € 693,-;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter